Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1894 (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1894
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1894Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1894

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.02 MB)

Scans (199.47 MB)

ebook (25.77 MB)

XML (1.60 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1894

(1894)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De planeet Mars.

In de maanden Juli en Augustus ziet men tegen middernacht diep aan den zuidelijken heuvel een zeer glanzende roode ster van kalm licht, die alle andere sterren overstraalt. Deze ster is de planeet Mars en zij schittert dan zoo helder, omdat zij zich op dien tijd het dichtst bij de aarde bevindt. Haar afstand van ons is nog altijd een zeer aanzienlijke, want zij bedraagt den 6 Augustus, als Mars de aarde het meest nabij komt, volle 7½ millioen mijlen of meer dan 1400 maal zooveel als de geheele omvang der aarde.

Daarom verschijnt ons Mars ook bij het beschouwen met het bloote oog als een stippelvormige ster, terwijl zij in werkelijkheid een bol is van 6745 KM. doorsnede. Haar oppervlakte bedraagt 143 millioen KM2, dus ongeveer een kwart van de oppervlakte der aarde. Volgens haar (of laat ons liever zeggen zijn, omdat Mars toch een mannelijk god bij uitnemendheid is) zijn gewicht is Mars een zevende zoo groot als de aarde, zoodat hieruit zeven wereldbollen kunnen gevormd worden van de grootte van Mars. Deze wentelt zich ook evenals onze aarde om een as, en wel in 24 uren 37 minuten, 23 seconden.

Oningewijden klinkt het ongetwijfeld vreemd in de ooren, als zij vernemen dat de sterrenkundigen den duur der omwenteling van dit roode lichtpuntje, zooals Mars zich aan ons oog voordoet, tot op een seconde nauwkeurig kunnen berekenen. En toch is deze opgave juist en kan zij tot op het tiende gedeelte eener seconde nauwkeurig aangegeven worden.

Wanneer men namelijk Mars, in den tijd dat hij de aarde het naaste is, met een goeden verrekijker beschouwt, zoo ziet men dadelijk, dat hij zich als een kleine schijf voordoet en dat op deze schijf donkere vlekken verschijnen, die van het Westen naar het Oosten over deze schijf wegtrekken. Na verloop van elke 24 uren 37 minuten verschijnen deze vlekken opnieuw op het midden der schijf, en daar men zulke opmerkingen reeds sedert de vorige eeuw gemaakt heeft, zoo is men er langzamerhand toe gekomen den duur der omwenteling tot op een breuk van een seconde nauwkeurig vast te stellen.

Langzamerhand heeft men nog meer op de Marsschijf ontdekt. Vooreerst heeft men vastgesteld, dat de donkere vlekken in het algemeen sedert de vorige eeuw niet van vorm zijn veranderd; zij moeten dus onveranderlijke gedeelten van Mars zijn.

Wanneer onze aarde van Mars uit met groote verrekijkers werd bekeken, dan zouden wij ze als een schijf zien, waarop de zeeën zich in den vorm van donkere vlekken vertoonden, die ten gevolge der wenteling van de aarde zich onafgebroken op de schijf voortbewegen, zoodat na omstreeks 24 uur dezelfde vlekken zich opnieuw vertoonen.

Bijgevolg zijn dus de donker schijnende vlekken op de oppervlakte van Mars niets dan de zeeën van deze planeet, en uit deze opmerkingen heeft men zelfs een volledige wereldkaart van Mars kunnen ontwerpen, die ons een overzicht geeft over de verdeeling van water en land op dezen wereldbol. Reeds Herschel heeft op het einde der vorige eeuw zulk een kaart ontworpen; de nauwkeurigste kaart van Mars danken wij echter aan den Milaneeschen sterrenkundige Schiaparelli. Deze heeft met onvermoeide vlijt Mars bij elke gunstige gelegenheid bestudeerd en inderdaad bewonderenswaardige ontdekkingen op zijn oppervlakte gemaakt.

Voordat wij verder hierover uitweiden, moeten wij eerst een opmerkenswaardige verschijning vermelden, die men reeds in de vorige eeuw heeft gemaakt en verklaard. Men ziet namelijk met goede verrekijkers aan den boven- en onderrand, somtijds ook gelijktijdig op beide randen een helderwitte vlek, en het nauwkeurig onderzoek leert, dat deze vlekken ons aantoonen, waar de polen van Mars liggen. Wie zou nu niet dadelijk gaan denken, dat deze witte vlekken werkelijk sneeuw- en ijscirkels op Mars zijn? Inderdaad ligt deze verklaring voor de hand, maar de sterrenkundigen zijn in hun gevolgtrek-

[pagina 7]
[p. 7]

kingen voorzichtig, en daarom hebben zij eerst de verhouding dezer lichte vlekken tot de jaargetijden in Mars nauwkeurig bestudeerd, vóór zij daarvan een verklaring gaven. Zoo vonden zij door berekening, dat de zuidelijke helft van Mars 76 Marsdagen langer herfst en winter heeft dan de noordelijke; ook valt van het zuidelijke halfrond de winter in, als Mars zich het verst van de zon bevindt. Wij moeten daaruit besluiten dat de zuidelijke Mars hemispheer een langer en strenger winter heeft dan de noordelijke.

Deze beschouwingen leeren ons verder, dat de lichte, witte vlek om de Zuidpool van Mars in den wintertijd buitengewoon groot is en zich zelfs tot op 55 graden zuiderbreedte uitstrekt. In den zomer zijn zij daarentegen kleiner en reiken tot 77o zuiderbreedte. De witte vlek om de Noordpool is in den wintertijd nooit zoo groot als die om de Noordpool des zomers; daarentegen smelt zij meer ineen. Wanneer men deze feiten in aanmerking neemt en vergelijkt ze met dusdanige verschijnselen op onze aarde, zoo kan men inderdaad er niet aan twijfelen dat op Mars aan de polen geweldige sneeuwmassa's liggen, die zich aan ons voordoen als witte poolvlekken. Wij moeten aan ontzaglijke sneeuwvallen op Mars denken en kunnen ons hun aanwezigheid ook zeer goed begrijpen, als wij ons herinneren, dat Mars verder van de zon verwijderd is dan de aarde en dat hem hoogstens de helft en op zijn versten afstand van de aarde nog geen derde gedeelte van die zonnewarmte ten deel valt, welke de aarde bezit. Den 9 April 1890 en den volgenden dag werden in Californië door de sterrenkundigen der Haward-sterrenwacht photographische afbeeldingen van Mars gemaakt. Op de photographie van den 9 April ziet men de sneeuwzone aan de Zuidpool slechts weinig uitgestrekt, daarentegen is zij op de afbeelding van den 10 April zeer schitterend en groot, ja strekt zich zelfs uit tot den 30en graad Zuiderbreedte. Toen bevond zich de zuidelijke helft van Mars in de tweede helft van haar winter, en men kan de verandering van den 9 op den 10 April slechts daardoor verklaren, als men aanneemt dat in dien tusschentijd op Mars een ontzettende sneeuwval heeft plaats gehad, die zich uitstrekte over een oppervlakte van 9 millioen □ mijlen. Zulke verbazende sneeuwvallen hebben er bij ons op aarde nooit plaats, maar wij zullen dadelijk zien, dat er op Mars nog heel andere natuurverschijningen plaats hebben dan bij ons, en zelfs zulke, welke wij ons niet kunnen verklaren en waarvoor het verstand des menschen in de ware beteekenis des woords stilstaat.

Zooals wij reeds zeiden, heeft professor Schiaparelli een zeer nauwkeurige kaart van Mars ontworpen. Daaruit blijkt dat de zeeën op die planeet meestal niet den vorm hebben van breede, reusachtige bekkens, maar meer van betrekkelijk smalle zeearmen, die in de meest verschillende richtingen het vasteland doorsnijden, zoodat deze min of meer door een netwerk bedekt zijn. Deze zeearmen of kanalen, zooals wij ze gemakshalve zullen noemen, loopen in hun breede eindpunten bijna altijd uit in een groot meer, dikwijls ook in een ander kanaal, of verscheidene ontmoeten en kruisen elkander. Zij zijn geheel recht en over hun geheele lengte gelijkvormig; de breedste zijn 300 kilometer lang van den eenen oever naar den anderen; de smalste, die men nog zien kan, kunnen 60 kilometer breedte hebben. De eerste zijn dus zoo breed als de Roode Zee, de laatste daarentegen als de golf van Suez. Schiaparelli heeft nu bevonden, dat bij eenige van deze kanalen hun breedte zich mettertijd verandert; fijne, nauwelijks zichtbare lijnen gaan over tot breede, zwarte banden, juist alsof het vroeger droog liggende bed zich vulde of dat het water ver buiten zijn oever trad. In de jaren 1884 en '86 ontdekte dezelfde astronoom ook dat in den noordelijken poolkring van Mars rondom de witte sneeuwvelden de kanalen zeer zwart en breed werden, terwijl de daartusschen liggende gedeelten der oppervlakte donkerder schenen. Hierna valt er niet meer te twijfelen, dat de Marskanalen periodiek op reusachtige wijze aan water toenemen en geweldige overstroomingen veroorzaken.

Opvallend is bij deze kanalen hun volmaakte rechte loop; niet de kleinste onregelmatigheid vertoont zich daaraan. Alles schijnt met passer en liniaal getrokken. Onwillekeurig komt bij den beschouwer de gedachte op, dat zulk een wiskunstige regelmatigheid moeilijk het werk der natuur of een spel van het toeval kan zijn, ten minste wij kennen op aarde geen natuurkracht, die zulke kanalen zou hebben kunnen wrochten. Van den anderen kant kan men moeilijk aannemen, dat de Marskanalen het werk zouden zijn van bewoners dezer planeet, ten minste niet, als men zich zulke denkt, die met den mensch in kracht en verstand te vergelijken zijn. Want het aanleggen van zulke zeearmen overtreft ver het menschelijke vermogen. De geheele menschheid zou niet in staat zijn zelfs in den loop van vele duizenden jaren een zeearm te vormen van de grootte der Roode Zee of van de Golf van Californië. Van zulke zeearmen bestaan er op Mars echter vele en talrijke kleinere, en zoo men deze als kunstwerken wil aanzien, zoo staat de Marsbewoner op een veel hoogeren trap van werkkracht dan wijzelf.

Maar men zal ons tegenwerpen, dat dit zeer goed het geval kan zijn. Waarom kunnen er op Mars geen levende en denkende wezens zijn, die in ieder opzicht ons overtreffen? Volgens de theorie van Laplace is immers de planeet Mars veel ouder dan onze aarde en dus ook langer een geschikt tooneel voor de ontwikkeling van levende en denkende wezens geweest dan zij. Wie zal verzekeren, dat in het heelal het menschelijke geslacht de hoogste trap van ontwikkeling bereikt heeft?

Zooals men ziet, is de beslissing moeilijk genoeg, of liever onmogelijk, want niemand is in staat de opgeworpen vraag met een goed gemotiveerd ‘ja’ of ‘neen’ rechtstreeks te beantwoorden. Houdt men zich alleen aan de ondervinding, zoo moet men den kunstmatigen oorsprong dezer kanalen geheel ontkennen, daar wij door de ervaring van geen hooger georganiseerde wezens dan de menschen iets af weten. Dit was de toestand van het geval, toen Schiaparelli in December '79 voor de eerste maal bij twee Marskanalen een verrassende ont-

[pagina 8]
[p. 8]

dekking deed. Hij bevond namelijk, dat de beide kanalen zich verdubbeld hadden, en maakte herhaaldelijk dezelfde opmerking bij andere kanalen; de verdubbeling ontstond meestal nadat de kanalen met een nevel bedekt waren geweest, waaruit zij zich allengs schenen op te lossen. Prof. Schiaparelli meent dat de verdubbeling der kanalen een verschijnsel is, dat zich volgens de jaargetijden op Mars voordoet en haar grootste ontwikkeling heeft tusschen het begin der lente en den herfst, dat echter de verdubbelingen, nadat zij eenige maanden geduurd hebben, in den winter van het noordelijk halfrond verdwijnen. Zoo de meening van Schiaparelli door nadere beschouwingen bevestigd wordt, dan kan men niet er aan twijfelen, dat deze verdubbeling der kanalen een verschijnsel is, dat van algemeene klimaatstoestanden op Mars afhankelijk is; maar de vraag of de dubbele kanalen door de natuur in de beschreven regelmatigheid zijn aangelegd, wordt daardoor niet aangeroerd.

In ieder geval moeten wij aannemen dat op Mars andere toestanden voorkomen dan bij ons, en men zij daarom op zijn hoede, aardsche voorvallen en herinneringen zonder meer op andere planeten te willen overdragen. Daar op Mars water en ijs aanwezig zijn, zoo moet deze planeet ook een atmosfeer bezitten, waarin zich wolken bevinden. Werkelijk heeft men met groote verrekijkers zulke wolken herhaaldelijk waargenomen, en erkend dat zij somtijds groote zee- en landstreken bedekken en hun vorm onzichtbaar maken. Met behulp van den

illustratie
op de markt te keulen.


spectroscoop heeft men verder bevonden, dat de samenstelling der Mars-atmosfeer niet veel verschilt met die van onze aarde en dat zij vooral bijzonder rijk moet zijn aan waterdamp.

In plaats van één maan, evenals de aarde, bezit Mars er twee, die in snelle vaart om hun hoofdplaneet wentelen. Deze manen zijn zoo klein en schijnen, van de aarde uit gezien, zoo zwak van licht, dat zij tot het jaar 1877 onbekend bleven en toen voor het eerst met den reuzentelescoop van Washington werden ontdekt. De dichtste maan bij Mars heeft den naam gekregen van ‘Phöbos’, de andere van ‘Daïmos’. Gene loopt om Mars in 7 uren, 40 minuten, en een waarnemer op Mars ziet haar in het Westen opgaan en in het Oosten ondergaan. Daïmos heeft tot haar omloop 1¼ dag noodig. Beide manen zijn verbazend klein; de een is omstreeks 9, de andere 8 kilometer in doorsnede, zoodat dus de geheele oppervlakte van ieder dezer

[pagina 9]
[p. 9]

manen kleiner is dan de vlakte, die de stad Londen bedekt. Dit zijn hoogst merkwaardige verhoudingen, en wij kunnen ons nauwelijks een voorstelling maken van de kleinheid van een wereldlichaam, dat men in een aardedag gemakkelijk kan omwandelen.

Vóór alles leert ons de planeet Mars, dat buiten onze aarde een rijke verscheidenheid op andere wereldbollen te vinden is en dat de natuur zich nergens herhaalt, maar overal nieuwe en eigenaardige vormen aanneemt, die het onderzoeken overwaard zijn. Of er ook op Mars levende en denkende wezens zijn, hierover kan de wetenschap niets bepaalds zeggen, maar dit alleen willen wij vermelden, dat voor ons menschen, zooals wij nu eenmaal zijn, Mars geen aangename en zelfs deugdelijke woonplaats zou zijn. Maar de mensch is nu eenmaal een aardekind, en wij mogen aannemen dat de Almacht, die de aarde bevolkte, ook op andere planeten aan zulke wezens het aanschijn gaf, die het best bij hun woonplaatsen passen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken