Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1894 (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1894
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1894Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1894

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.02 MB)

Scans (199.47 MB)

ebook (25.77 MB)

XML (1.60 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1894

(1894)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Reukwerken.

Toen de schoone en prachtlievende koningin van Sheba haar bezoek aflegde bij den wijzen koning Salomo, verspreidde zij, reeds vóórdat zij met haar schitterend gevolg verscheen en de stoet zelfs zichtbaar was, een wolk van geuren, die den wachtenden monarch het hart van vreugde deed kloppen.

Dit geheimzinnige parfum was uit rozeknoppen geperst, en reeds Homerus verhaalt, dat bij de belegering van Troje Grieksche vrouwen kleine beursjes in den gordel droegen, waaruit zich rozengeur verspreidde.

Van de bloemen noemt men de roos de koningin, en van de uit haar verkregen reukwerken is het edelste en meest verspreide zeker de rozenolie. Geen ander plantaardig reukwerk duurt zoo lang als de geur der rozenolie, geen ander heeft zulke - wij mogen het gerust zeggen - poëtische tooverkracht.

Het is bekend, dat het Oosten het geboorteland is van de rozenolie. Aan de dames van den Harem staat men toe den geur der rozen in te ademen, daar de volle schoonheid van de lente, evenals zoo menig ander levensgenot, haar ontzegd is.

Als Mirza Schaffy zijn vriendin als ‘roos van Schiras’ bezingt en prijst, zoo is de reden daarvan dat Ispahan in Perzië en Schiras, evenals enkele streken in Indië, beroemde rozentuinen hebben. Evenzoo is een tot Bulgarije behoorend district in den Balkan een enkele groote tuin van rozen, waaruit de echte rozenolie bereid wordt. De betooverende indruk, dien de uitgestrekte met bloemen bezaaide velden en de met rozengeur vervulde lucht op de reizigers maakt, kan men onmogelijk beschrijven.

Heden ten dage is er nauwelijks een bloemengeur, welke de kunst der menschen niet in staat is vast te houden en te vervluchtigen, terwijl de oudheid zich naar evenredigheid met minder reukwerken behelpen moest en ze in grooter overvloed verbruikte en zelfs verkwistte.

Reeds de mythologie verhaalt ons dat de uitvinding der reukwerken, welke de oude Grieken aan de goden toeschreven, hun tot verderf strekte, zoodra het hun inviel als stervelingen op aarde neder te dalen.

Van Mars den krijgsgod heet het, dat hij eens smoorlijk verliefde op de blauwe oogen van een smidsvrouw. Ofschoon hij wel wist dat de smid niet tegenwoordig was, kwam hij bij hem in huis onder voorwendsel den knop van zijn zwaard te laten veranderen. Mevrouw Euridika ontving hem zeer voorkomend, maar zij kende den toornigen, jaloerschen aard van haar man en verzocht dus den schoonen vreemdeling haar man buiten in de smidse te wachten. Terwijl Mars nog treuzelde, kwam de smid thuis en Mars kroop moedig in een groote varkenstrog. Desniettemin vond de jaloersche echtgenoot den indringer dadelijk, want - de uit de kleederen van den god stroomende Ambrosiaansche geuren hadden Mars verraden.

De parfumerieën behooren en behoorden steeds tot het gebied der mode en waren dus evenzeer aan verandering onderhevig als alle andere voorwerpen, die de menschen in hun huis omringen.

Met de reukwerken gaat de mode niet anders om dan met de specerijen. Evenals een tijd geleden de saffraan als het toppunt van al het smakelijke gold, zoo was het eens gewoonte slechts muscus en bisam voor de fijnste der reukwerken te houden, welke later door ‘Ambree’, ‘Eau de Lavande’, ‘Eau de Florida’, maar vooral ‘Eau de Cologne’ verdrongen werden. Veel meer dan ons modern tijdperk huldigde de oudheid de reukwerken. Nero liet op den sterfdag van zijn vrouw Poppaea Sabina zooveel reukwerk verbranden als Arabië in den tijd van een jaar kon opleveren.

Arthemisia liet naast de begraafplaats van haar man een grooten vijver graven, waarin men de kostbaarste en welriekendste wateren goot.

Het grootste misbruik dreven de Grieken met de reukwerken. Kinderen en grijsaards, wier kleederen men met welriekende oliën overdadig begoten had, boetten met hun leven daarvoor.

Bij de gastmalen diende men geen wijn op de tafels voor, die niet door rozen, viooltjes of mirten geparfumeerd was. Met een kroon van rozen op het hoofd en geheel doortrokken van geurigen balsem, zoo verscheen iedere gastheer, gereed om zijn gasten te ontvangen.

De verschrikkelijke Nero nam voetbaden in rozen-

[pagina 75]
[p. 75]

essence, en zijn legerstede vormden dagelijks verschgeplukte rozen.

Door de Arabieren kwam later het gebruik der rozenparfumerieën naar Spanje, Portugal en Italië. In de Middeleeuwen vormden zij een zeer verspreid handelsartikel.

In het jaar 1188 veroverde sultan Saladin te Jeruzalem een groote moskee. Daar zij door den oorlog en het betreden der Giaours (ongeloovigen) ontwijd was, liet hij haar geheel met rozenolie wasschen. De daarbij noodige hoeveelheden van dit reukwerk waren zoo ontzaglijk groot, dat vijfhonderd kameelen het transport naar Jeruzalem moesten verrichten. En daarmede kwam men nauwelijks toe.

Opmerkelijk is het, dat het in de Middeleeuwen de apothekers waren, die de reukwerken bereidden, evenals op de apothekers de zorg rustte om onze voorouders van gebak en vruchtensappen te voorzien, daar men toen het gilde der koekbakkers nog volstrekt niet kende.

Zeer uitvoerige berichten geeft daarvan het in 1540 te Straatsburg gedrukte boek van Magister G.H. Rijff, dat den veelbelovenden titel draagt van:

‘onderrichting

in allerlei confecten, conserven, inleggen van allerlei vruchten, kruiden enz., benevens andere kunstvolle en aangename reukwerken, zooals die in de apotheken worden gemaakt en verkocht.’

Na een inleiding over de werking der lucht op de menschen en de schadelijke invloeden, die sterke geuren op het dierlijke leven uitoefenen, komt hij ook op de specerijachtige apparaten, die hij ‘poma ambre’ of ‘bisamknoppen’ noemt. Den lezer geeft hij een recept, waarvan de samenstelling het huis met geuren zal vervullen:

‘En wil ik u thans aantoonen en beschrijven wat het hart en den geest niet weinig verkwikking, sterkte en kracht zal aanbrengen? Maak u dan een gloeienden “bisamknop”, welke het beste in den winter bij betrokken lucht gebruikt wordt. Koop daarvoor in een apotheek het volgende: Fijn geel welriekend sandelhout 2 ons; aloëhout en paradijshout 1½ ons; edele (gedroogde) purperkleurige rozebladeren - kleine gedroogde basiliekbladeren met zaad, lavendelbloemen, majorijn, rozemarijn, muntkruid - van alles 1 ons. Daarbij uitgezochte kaneelbast; muscaatnoot en foelie ook 1 ons. Dit wordt fijngestampt, en daarbij de volgende welriekende gommen gevoegd: Laudanum 2 lood, benzoe of asse dulcis 1 lood, storacis colanute ½ lood; neem een goed en overvloedig rozenwater en fijn lavendelwater, week de gom, doe alles in een warmen vijzel en vermeng dit zoodat het een bal wordt; verder moogt gij amber of bisam fijnstampen zooveel gij wilt, en als gij dit hierop gestreken hebt, dan hebt gij een kostbaren bisamknop.’

De recepten voor de ‘zomerbisamknoppen’ onderscheiden zich door een grooter toevoegsel van versche en gedroogde bladeren van verschillende sterk geurende bloemen (voor alles het viooltje) van den winterbisam knop.

Karel de Groote, overigens een vijand van alle weekelijkheid, liet echter ieder vertrek van zijn groot paleis met een ander reukwerk doortrekken. Hiernaar noemde de keizer de kamers, en zijne bevelen luidden aldus:

‘In “Arabië” wil ik mijn nachtdronk nemen,’ of ‘Men moet de gezanten in “Bisam” brengen,’ of ‘Men bereide in “Zibet” mijn nachtleger.’

Onder de ambers der ouden werd meestal iets anders verstaan dan wat wij met amber bedoelen; het schijnt een benaming te zijn voor het hars van de balsemrijke Liquidambra-soorten. Het meest gewaardeerd werd toen de ‘muscus’. Onder muscus verstaat men een stof, welke de bisamgeit, een bevallig dier van de grootte eener ree, in een bijzonderen zak afzondert.

Als de beste muscus geldt die uit Thibet; hiermede staat die van Bengalen gelijk. De muscus is het oudste reukwerk - voor vele niet het geurigste - waarvan het gebruik bekend is. Moeilijk of onmogelijk schijnt het den tijd te bepalen, toen de Chineezen deze stof het eerst in gebruik namen. Uit het Hemelsche Rijk moet Arabië de voorliefde tot muscus hebben overgenomen, van waar dit parfum zich in Europa burgerrecht verwierf.

Intusschen is de muscus bij de hedendaagsche dameswereld in ongenade gevallen, en de ‘mode-parfumerieën’, welke kalmeerend en verfrisschend werken, wisselen met elkander af als zonneschijn en regen. Wie zal bepalen waarom vandaag ‘Meiklokjes’-geur overal gezocht wordt, morgen ‘Russische vlier’ de gevoelige harten treft, of ‘witte rozen’ op den voorgrond treedt, terwijl IJlang-IJlang van het schouwtooneel verdwijnt, en ‘Sneeuwklokjes’ haast niet meer gezocht wordt? Zij allen worden door de mode in de wereld gezonden, nadat zij dikwijls hun uitvinders schatten bezorgden, en door deze weder in de schaduw worden teruggebracht zoodra een ander ‘enfant chèri’ der mode zich naar voren dringt.

Menig reukwerk heeft echter alle stormen getrotseerd. Vóór allen het ‘Eau de Cologne’.

Het ‘Keulsche water’ werd in het begin der vorige eeuw uitgevonden; voornamelijk gedurende den zevenjarigen oorlog werd zijn roep door de wereld verspreid, want de Franschen zijn vurige vereerders van deze odeur, die een samenstelling van dertien aromatische bestanddeelen bevat en tot oneindig vele vervalschingen aanleiding geeft.

Van Napoleon I is het bekend, dat hij geen ander reukwerk in zijn nabijheid duldde dan ‘Eau de Cologne’ waarmede hij zich dagelijks hoofd en borst pleegde te wasschen.

Zijn gemalin, de lieftallige Josephine, had intusschen een groote voorliefde voor ‘muscus’, en bediende zich daarvan alleen als Napoleon afwezig was, maar dan ook in kwistigen overvloed. Eens kwam de keizer vroeger terug dan hij verwacht werd. Josephine vluchtte haastig in een andere kamer, maar Napoleon werd over de bedwelmende lucht van de muscus zoo boos, dat hij alle meubels naar de zolders van het paleis liet brengen, de muren met kalk overstreken werden en de keizerin alle moeite had om haar echtgenoot te doen bedaren.

De amber, die zeer hooge prijzen haalde en daarom

[pagina 76-77]
[p. 76-77]


illustratie
een kerkfeest in bretagne. Naar Dagnan-Bouveret. (Zie blz. 78.)


[pagina 78]
[p. 78]

meermalen vervalscht werd, bestaat uit darm- of galsteenen van den potvisch, en is dus een ziekelijke afscheiding dezer zeebewoners. Het wordt op de kusten van Madagascar, Java, Japan enz. gevischt en verzameld.

Van het dierenrijk afkomstig is ook het ‘civet’, namelijk de civetkat, die in Azië en Afrika inheemsch is en de stof als afzondering van eigenaardige klieren voortbrengt. Wie eens een echte civetkat in zijn nabijheid gehad heeft, raakt in jaren den reuk niet kwijt.

Op de muscus gelijkt de geur van het civet, maar het is bij ons niet geliefd en ook haast niet gebruikt. Daarentegen worden amber, muscus en civet nog heden ten dage in de medicijnen gebruikt, waar zij als zenuwstillende, koortsverdrijvende en krampstillende middelen bekend zijn.

Onder Lodewijk XIV waren de reukwerken staatsgeheim; alleen de koning had het recht reukwerken te gebruiken. Toen zijn liefde tot de schoone Lavalliere verkoelde en zij zich in het klooster terugtrok, om den korten droom van haar liefdesgeluk streng te boeten, zond haar de koning een geparfumeerden zakdoek. Of dit hoogste teeken zijner gunst in staat was de arme vrouw over haar smart te troosten, meldt de geschiedenis niet.

Daarentegen duldde de spaarzaamste van alle vorsten, Louis Philippe, volstrekt niet dat aan zijn hof parfumerieën gebruikt werden. Aan de jongste zijner dochters, die op haar verjaardag een verlanglijstje met het verzoek ‘een weinig viooltjes-essence’ onder zijn eetbord had gelegd, gaf hij het in het gezicht van het geheele hof knorrig terug, met het laconieke antwoord: ‘Als uw maag goed verzorgd is, moet de neus maar tevreden zijn. Dien extra te voeren is onnoodig.’

Evenals de reukwerken, die het grondbeginsel onzer moderne parfumerieën vormen, in het begin onder het masker van geneesmiddelen werden ingevoerd, zoo hielden vele genotmiddelen onder dezelfde vlag hun intocht als medicijnen.

Aldus werden de koffie, de thee, de chocolade, de tabak, de gember, de muscaatnoten enz., welke thans gewone voedingsmiddelen zijn geworden, als wonderbare medicijnen ingevoerd en hebben de beroemde artsen en geleerde professoren in langademige aanprijzingen niet weinig tot hun algemeene verspreiding bijgedragen.

Maar ook ijveraars tegen de parfumerieën waren er in menigte. Zoo verscheen bijv. in 1542 bijna tegelijk met Rijff's boek een voor zijn tijd belangrijk werkje, ‘Petrarca's troostspiegel’.

Interessant is reeds de houtsnede op den titel van dit boekje, dat ons een apotheek uit het begin der 14de eeuw vertoont. De nog heden gebruikelijke vormen der apothekersbussen, flesschen en schalen gelijken sprekend op die, welke de oude houtsnede te zien geeft.

Onder den uitlokkenden titel van ‘liefelijke en zoete geuren’ zegt Petrarca daar in een soort van feestspel (waar hij de ‘Vreugde’ laat spreken):

‘Ik verheug mij, dat ik zoo aangenaam ruik, mijn lichaam, kleederen en haar zulk een zoeten geur door de straat verspreiden. Dat is mijn eenige lust en vreugde.’

Maar het Verstand antwoordt haar:

‘Gij praalt! Goede geuren behooren bij de kleederen en de spijzen. Wat ik er echter van denk, dat hebt gij vernomen: het is een slecht ding. Goede, welriekende geuren dienen tot niets dan dat zij tot verweekelijking en verslapping van het lichaam bijdragen. Maar dat verbergt een boos gemoed. Fijne geuren heeft men om zichzelf gaarne, maar zij hebben daarbij geen nut. Het is slechts geur der spijs of vrouwelijke zalf, het bederft de ziel.’

Ook Socrates was reeds hetzelfde gevoelen toegedaan. Hij verklaarde: ‘de eenige aangename reuk is die, welke aan de dorstige, door regen gedrenkte aarde ontstroomt.’

Maar de ontaarde Grieken vroegen niet naar zijn meening en parfumeerden als te voren hun kleederen, tapijten en alle kamers. Welriekende springbronnen behoorden tot de alledaagschheden.

Bij de parfumerie voegen zich de pommaden, dat wil zeggen vette zelfstandigheden, die met de geuren eener welriekende plant zijn doortrokken. Hun gebruik is overoud; wij vinden pommades bij de Grieken, de Romeinen, de Joden en de Egyptenaren; den Oosterschen volken is hun gebruik nog onontbeerlijk.

Het gebruik van vluchtige oliën voor de fabricage der zeepen moet volgens de geschriften der Romeinen van Germaanschen oorsprong zijn.

In onzen tijd schijnen de eens zoo gezochte reukkussens een weinig verouderd te zijn; ten hoogste legt een zorgvuldige huisvrouw een viooltjeskussen onder haar fijne zakdoeken. Menigeen bezit nog van die aardige reukfleschjes van grootmoeder, wier heerlijke geur nog heden voortduurt en die, in edele metalen gedreven, zelfs met edele steenen versierd zijn.

In onzen tijd heeft de chemie de verdienste, dat zij de welriekende geuren van alle bloemen nabootst, maar hun schadelijkheid verhoedt.

Schadelijk is bijv. de witte, kuische lelie; haar geur doodt. Den schilder Redoutë kostte het zijn leven omdat hij zijn atelier met groote ruikers van leliën had versierd, en onder anderen stierf ook de bevallige danseres Edmée Lyon door het inademen van leliëngeuren.

Alles te zamen genomen - reukwerk in welken vorm ook is ieder een welkom geschenk, doch maathouden in het gebruik is een kunst, die niet ieder verstaat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken