Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1895 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1895Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21.59 MB)

Scans (191.79 MB)

ebook (24.01 MB)

XML (1.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1895

(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De scheepvaart.

Dat een groot vaartuig, de Thebah of Ark, een jaar lang met menschen en dieren op de wateren had omgedreven (2344 v. C.) bleef bij alle volken in geheugenis. Al was met dit feit de scheepvaart nog niet gevonden, het toonde de mogelijkheid om zich ook over stroomen en zeeën een weg te banen. De Thebah intusschen was slechts berekend op drijven en steunde daarom waarschijnlijk op een zwaar vlot. Zij was van boven gesloten en had masten, zeilen, roer, kiel noch roeispanen. Om gang te zetten en op een vast punt aan te komen, waren die hulpmiddelen noodig. Zij moeten dan ook al zeer vroeg zijn uitgedacht, en wel, naar men gelooft, door de Pheniciërs.

Onder de woeste jagervolken, die uit hunne op de rivieren en meren gebouwde paalhutten in uitgeholde boomstammen den wal wisten te bereiken, kon men niet verwachten dat scheepsbouw en scheepvaart vorderingen zouden maken. Bij meer beschaafde volken daarentegen was altijd een lofwaardig streven naar toenemende ontwikkeling. Van uit Sidon zonden de Phenicische kooplieden - reeds 17 eeuwen vóór onze tijdrekening - hunne schepen in zee, niet veel later ook uit Tyrus. Aanvankelijk bepaalde zich hunne vaart tot de Middellandsche zee. Men waagde zich niet in de ruimte, maar roeide langs de kusten. Dreef men af en ging het land uit 't gezicht verloren, dan liet men soms vogels uit, die als wegwijzers in tijd van nood werden medegenomen. Door dezen, die steeds landwaarts heenvliegen, te volgen, geraakten de zeelieden weder op het spoor.

Onder de roeischepen of galeien, soms 40 Meter lang, waren er met 2 en 3 banken boven elkander, waarop de roeiers, veelal slaven, plaats namen. Met een 50-talriemen, was bij stil weder een tamelijk snelle gang te verkrijgen.

Mythologische verhalen maken melding van een groot en stevig gebouwd schip, de Argo, waarmede de Grieken, omstreeks het jaar 1250 v. C., naar Colchis, aan de oostkust der Zwarte zee, stevenden. Dit was de zoogenaamde ‘tocht der Argonauten’.

Tegen het einde der 11e eeuw v. C. deed koning Salomo schepen bouwen te Elzon-geber, aan den noordelijken uithoek der Roode zee. Onder zijn scheepsvolk waren Pheniciërs, ‘kenners der zee’. De reis ging naar Ophir, om goud te halen, voor den tempelbouw te Jeruzalem. Men weet niet of Ophir aan de Oost-Afrikaansche kust, bijv. in het gewest Sophala, tegenover Madagascar, dan wel in Vóór-Indië lag. Doch ook naar Zuid-Arabië en Indië (Hindostan) togen schepen heen tot het vervoeren van edel metaal en andere kostbaarheden.

Over de Middellandsche zee werd Tharsis bereikt. Denkelijk was dit Spanje. Van daar bracht men voor Salomo mede: goud, zilver en ivoor; ook apen werden van daar aangevoerd. Gibraltar is dan ook de eenige plaats in Europa, waar apen voorkomen. De zeereis derwaarts duurde 3 jaren en dit wettigt het vermoeden, dat zij nog altijd geschiedde met roeivaartuigen, die langs de Afrikaansche kust aanhielden.

Omstreeks 900 v. C. treffen wij de door de Tyriërs op het gebied van het tegenwoordige Tunis gestichte stad Carthago aan, die ook eerlang hare handelsvaartuigen in de Middellandsche zee zond. Ook hier moet nog aan kustvaart worden gedacht.

Uit de haven van Joppe (Jaffa), dat tot het gebied der Philistijnen behoorde, voeren insgelijks groote schepen af. Jona ging daar, omstreeks 800 v. C., aan boord van een vaartuig, dat voor Tharsis bestemd was.

In de oostelijke, niet aan de zee gelegen landen ken-

[pagina 64]
[p. 64]

de en had men trouwens ook geene eigenlijke schepen noodig. Het overtrekken van rivieren geschiedde met lichte vaartuigen, soms wel door zwemmen. Op muurplaten uit de puinhoopen van Ninivé, die van de 8e eeuw v. C. dagteekenen, ziet men afbeeldingen van Assyrische booten, die op den Tiger voeren, en van menschen die zwemmen op aan elkander gehechte lederen zakken.

In de profetiën (600 v. C.) wordt gesproken van Tyrische schepen met ‘zeilen’ (Hebreeuwsch miphras, d.i. het uitgespannene). Zoo meldt ook Herodotus, dat Phenicische schepen ten tijde van den Egyptischen Pharao Necho, d.i. 6 eeuwen v. C., Afrika omvoeren. De uitvinding der zeilen mag dus aan de Pheniciërs worden toegeschreven.

Met hunne sterk gebouwde zeilschepen stevenden nu de Tyriërs door de straat van Gibraltar over den Atlantischen Oceaan ook langs de Europeesche kusten en haalden tin uit Engeland en barnsteen uit de landen aan de Oostzee.

Om koers te houden naar het beoogde doel lette men op zon, maan en sterren. Andere hulpmiddelen waren nog niet gevonden.

Op zeer oude muurschilderingen in Egypte komen ook schepen voor om den Nijl te bevaren. Zij waren lang en smal en hadden een hoog dek; ook roer, mast en zeilen. De oude Egyptische stad Chennoe ontleende haren naam, die ‘schippersstad’ beteekent, aan den daar gedreven rivierhandel.

Niet slechts voor koopmanschap en personenvervoer, maar ook tot den krijg te water werden schepen gebouwd, die aan den vóórsteven van eene ijzeren punt waren voorzien. Een zware scheepsstrijd met pijlen tusschen Perzen en Grieken op de Middellandsche zee, komt voor in September 480 v. C. Verder gevechten tusschen Romeinen en Carthagers (de Punische oorlogen, 264 - 146 v. C.), de zeeslag bij kaap Actium (Sept. 31 v. C.) enz.

Ook roovers doorkruisten de wateren der Middellandsche zee, ongeveer ten jare 60 v. C., met snelvarende roeischepen.

Merkwaardig zijn de berichten aangaande den tocht van Paulus van Myra, in Lycië, naar Rome (65 na Chr.) Deze werd ondernomen met een groot zeilschip, dat, behalve eene lading koren, 276 menschen aan boord had. Aan de beide uiteinden van het schip lagen ankers, - van achteren vier. Dit waren groote steenen, aan touwen gebonden. Van de zeilen wordt genoemd het ra- of bramzeil. Reddingbooten waren aan boord voor het geval van schipbreuk. Men peilde de zee met een dieplood. Dergelijke reizen duurden lang, want in het stormachtige jaargetijde moest men de eene of andere haven binnenloopen en er overwinteren. Zoo vertoefde de apostel, na den schipbreuk, 3 maanden op Melita (het eiland Malta) en reisde toen naar Italië door met een schip, dat tot teeken had: Castor en Pollux. Zoodanig scheepsteeken was veelal een afgodsbeeld op den achtersteven of een naam, die met een gekleurd weefsel in het linnen zeil was aangebracht. De leiding der schepen was steeds toevertrouwd aan een schipper, stuurlieden en matrozen of touwlieden.

Verre tochten op de oceanen bleven nog eeuwen lang groote bezwaren opleveren, omdat het moeielijk was dáár den weg te vinden. Stoute zeevaarders intusschen waren de Noormannen, die van de 9e tot de 11e eeuw, onder aanvoering hunner dusgenoemde ‘Zeekoningen’, onophoudelijk te scheep op rooftochten uitgingen langs de kusten van Europa tot aan Spanje, en ook IJsland, Groenland en Amerika bezeilden.

In 1291 waagden het een paar kooplieden uit Genua, de gebroeders Vivaldo en Thedisius Doria, om met 2 galeien, om Afrika heen, een weg naar Oost-Indië te zoeken. Zij keerden nimmer weder, en nu vermoedde men, dat de hitte zuidwaarts zoo geweldig moest zijn, dat er mensch noch dier konde leven, ja dat de zee zelve er verdampte, zoodat de schepen, die er heen mochten stevenen, in een soort van zoutmodder moesten vastraken.

Belangrijke diensten deed het, denkelijk door de Chineezen uitgevonden en sedert 1300 in Europa op de scheepvaart toegepast, kompas. Hiermede waren alle hemelstreken te herkennen, en meer en meer begon men de wereldzeeën in alle richtingen te doorkruisen. De Genuees Columbus stak den 3en Augustus 1492 uit Spanje in zee, zeilde westwaarts den Oceaan over, ontdekte Amerika en stapte er den 12en October aan wal, waarna hij aan den Spaanschen koning schreef: ‘dat hij het land had gevonden, van waar Salomo het goud liet halen en waartoe de schepen oudtijds drie jaren uitbleven.’ Kort daarna voeren andere zeevaarders, om Afrika heen, naar en door de Indische zee, terwijl ook noordwaarts de poolstreken en Groenland werden bereikt.

Uitgaande van de oude aardrijksbeschrijving van Ptolemeüs uit de 2e eeuw, vervaardigde de Duitscher Marten Behaim in 1492 een aardglobe, en in den loop der 16e eeuw volgden, van de hand der Zuid-Nederlandsche aardrijkskundigen Mercator, Gemma, Ortelius en anderen, vele kaarten, die ook de jongst ontdekte landen aanwezen. Ook met dezen arbeid was weder de scheepvaart vrij wat gebaat.

Wind bleef voor zeeschepen nog gedurende meer dan twee eeuwen de eenige beweegkracht. Wel poogde, naar men wil, een Spanjaard reeds in het midden der 16e eeuw, stoom op de vaart toe te passen en werden in 1736 door zekeren Hulss en nà hem nog door anderen proeven met stoomschepen genomen, doch zonder gewenscht gevolg. In het begin der 19e eeuw echter werd in Noord-Amerika eene in alle opzichten doelmatige stoomboot uitgerust. Deze stak van New-York den Oceaan over en kwam, na 20 dagen reis, behouden te Liverpool aan. Verbeteringen hebben daarna den overtocht van en naar de Nieuwe Wereld nog tot op de helft, ja zelfs tot op een derde van dien tijd verkort.

Van eeuw tot eeuw namen de scheepsbouw en het handelsverkeer der volkeren over de zee in omvang toe, zoodat de koopvaardijvloot van alle zeevarende natiën uit ongeveer 60duizend zeilschepen en stoombooten bestaat, terwijl de oorlogsvloot der gezamenlijke mogendheden meer dan 3duizend bodems telt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken