Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1895 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1895Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21.59 MB)

Scans (191.79 MB)

ebook (24.01 MB)

XML (1.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1895

(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 193]
[p. 193]


illustratie
gmund aan het tegernmeer.
oude grenssteen.
torbole aan het gardameer.


Een wandeling door de Alpen.
Met illustratiën.

Station Schaflach!

Twee uren sedert München gereden. Uit den duffen wagen gestapt! De trein stoomt verder op naar Tölz.

Wij hangen echter onze tasschen over de schouders, nemen onze parapluies in de hand en begeven ons op weg. De voetwandeling over de Alpen, zuidwaarts naar Italië, kan beginnen.

Het is herfst en namiddag, een blauwe Septemberhemel welft zich over de zonnige aarde. De dorpsstraat ligt als dood. Aan beide kanten slapen breede boerenhofsteden. Een paar kinderen spelen vóór de huisdeur, hoenders krabbelen in het zand.

De zonneschijn ligt blinkend geel over onzen weg en in de verte rollen de wielen van den zoo pas door ons verlaten trein, steeds sneller ronddraaiend, den bergen tegemoet!

De bergen! Wazig staan zij daar in de verte, hoog boven de heuvels, en wenken ons toe als wilden zij ons verlokken om tot hen te komen. Wat voelen wij ons frisch en vrij; wij schudden het stof der groote stad van ons af en ademen uit volle borst. Geen muren! Geen menschen! Geen druk! Geen drang! De wereld is zoo groot, zoo ruim, zoo stil! Zoo stil en zoo groen! Groene weiden, groen woud, eiken, beuken, dennen in kleine boschjes bij elkander, en weder weiden, door dikke heggen omsloten. Op en af, langs een slingerend voetpad over een drassigen mosgrond. Vóór ons de Alpen donker en zwaar aan den horizont en de blauwe hemel boven ons; onze harten juichen in dartele vreugd en levenslust. Zoo gaan wij dan voort, verder nog dan de bergen die daar voor ons opstijgen!

Naar Italië gaan wij! Deze echter blijven hier hun leven lang, zij die hier op de weide werken, meisjes en jongens, gras maaiend en samenbindend. Het is de tijd van den laatsten hooioogst. De zeisen snerpen, de

[pagina 194]
[p. 194]

schapen blaten in de open stallen. Hier en daar blaft een hond. Weiland wisselt weer af met woud en de Alpen komen nader!

Op de eenzaam staande hoeven volgt nu een grooter dorp. Een laan van hoogstammige platanen voert daarheen. Daartusschen gloeien de rijpe lijsterbessen. Over de naaste bergtoppen schuiven de wolken, maar achter ons in de vlakte schittert de hemel in het zuiverste lichtblauw.

Wij gaan door het dorp tusschen statige boerenplaatsen. Storm en weer hebben de houten muren gebruind en verteerd. De tijd heeft de balken gebogen, half verweerde galerijen loopen onder de geveldaken en voor de donkere, kleine vensters bloeien roode geraniums.

Waar is het geslacht, dat met deze huizen jong was? - Hun achterkleinkinderen zitten echter in hemdsmouwen voor de wijd geopende herbergsdeur met hun bierkruiken op de groen geverfde houten tafels en maken zich vroolijk over de vreemden, die hen voorbijwandelen.

Tegenover ons verheffen zich de bergen in donkere, sombere massa's. Wij staan aan hun voet en willen hen bestijgen; nog eens gaat onze blik terug naar de zonnige vlakte, dan voorwaarts en opwaarts! Als over een drempel leidt de straat over een lagen, boschrijken bergrug naar omhoog en aan gene zijde weer naar beneden, naar het uitgestrekte dal, waarin het Tegernmeer ligt. Dorp Gmund, zoo staat op den wegwijzer. Villa's wisselen elkander af met boerenhuizen. Links, steil boven de straat, ligt het kerkhof. Tusschen zwarte kruisen staat de slanke dorpskerk, een spitse, witte toren onder een zwart leien dak. Recht voor ons ligt het meer in volle lengte.

Wij groeten u, o Tegernmeer!

Hier en daar glijdt een schuitje over de vlakte. Achter stijgen de huizen op. Wolken trekken naar elkander en vervliegen. De zon daalt. Wij gaan langs het water; traag stroomt het in de avondzon. Zacht fluistert het in 't riet. Eiken en wilgen buigen zich over den rand der oevers. Goudgele stralen schieten van de bergtoppen over het meer.

In de verte zien wij de torens van het stadje Tegernsee; twee puntige spitsen. Nette villatuintjes begeleiden onzen weg. Hoog boven ons hoofd trekken zwermen vogels naar het Zuiden.

‘Benediktijner abdij Tegernsee, vermoedelijk in 719 gesticht,’ zoo staat in onzen Baedeker. Duizend jaren en zooveel! De monniken zijn verdwenen; een vorst, die geneesheer is - prins Karel Theodoor van Beieren, de beroemde oogarts - heeft hen vervangen. Ja, onze voeten betreden een overouden historischen grond!

De Tegernseeërs zijn grootsteedsch geworden. Winkels volgen op hotels, hotels op winkels, in aangename afwisseling; maar nu staan zij in hun herfstachtige verlatenheid eenzaam en stil, als droegen zij rouw over den heerlijken, vervlogen zomer met al zijn glans en glorie.

Wij gaan de lange straat ten einde. Een open plaats, goed verzorgde parkwegen. Daar ligt het slot, en nu den heuvel af naar de overvaart naar Egern over den smallen arm, die het lange benedenmeer met het kleine, door bergen omsloten bovengedeelte, het Egernmeer verbindt. De veerboot wacht.

De stroom schittert in heerlijken avondglans; daar ginds verheffen zich de huizen van Egern, ver boven het donkerpaarse water. Rondom duiken de bergen uit de blauwe schemeringschaduwen. Avondstilte rust over het dal, geen geluid uit het moderne Tegernsee dringt tot ons door. Het schijnt een afzonderlijk meer in zijn stille afgeslotenheid tusschen de bergen.

Twee forsche Italiaansche knapen, die van het werk terugkomen, varen met ons mede. Het door de zon gebruinde, vroolijke schippersmeisje plaagt hen met hun stilzwijgendheid, terwijl haar ijzersterke armen op de maat de roeiriemen bewegen. De Italianen zitten verzonken in hun gedachten en hooren niet. Hun gezichten zijn scherp besneden en donker. Ernstige rust ligt over hun wezen verspreid. Het meisje lacht en vertoont haar witte tanden in het bruine gezicht. Vroolijk en pittig klinken de Beiersche klanken uit haar mond.

Zacht wisselen de jongens een paar Italiaansche woorden. Wij vermaken ons met de tegenstelling dezer volkstypen, en ondertusschen landt onze veerboot.

In de gelagkamer van onze herberg in Egern gaat het vroolijk toe. Gezang en citerspel klinken door de ruimte. Nu en dan doet een paar een dansje en stampt met hunne met ijzer beslagen schoenen op de blauwe steenen.

Den geheelen nacht door heeft de bergwind geblazen. Zelfs scheen de regen nu en dan tegen onze ramen te kletteren, maar de morgenhemel is helder, rein en bleek lichtblauw; goeden moed dus! Bergwind is mooi weer, zeggen de inwoners. De morgenzon glinstert frisch en herfstachtig over het door den wind gerimpelde meer en de kleurige huizen van Egern en Rotlach.

In het bosch murmelen de beekjes. Dennen wisselen af met bemoste, knoestige eikestammen. Over bruggen loopt de schaduwrijke landweg, omgeven door van het weer geteisterde reusachtige boomen. Terzijde ruischt een beek. Uit de groene weiden begroet ons de puntige kerktoren van Kreuth, beheerscht door den schuinen, wilden Leonardskegel. Onder de witte kruisen van het eenzame kleine kerkhof slapen zij, die eens de versterkende lucht van dit dal inademden.

Enkele toeristen komen ons tegen op hun terugkeer naar het Noorden. De stroom van reizigers is gezakt. Des te beter, wij verheugen ons over de heerlijke eenzaamheid rondom en over den rijpen glans der Septemberzon, die ons pad bestraalt. Links gaat de weg naar Bad Kreuth, de bezitting van hertog Karl Theodor.

Het dal wordt nauwer tusschen steil afdalende rotsen. Onder wilgenboschjes stroomt de beek verder. De straatweg stijgt; twee wielrijders vliegen voorbij, een jager in groene jas, groene hoed, groene kniekousen, het geweer over den schouder, komt ons te gemoet. Groen, alles groen, als de jonge dennen op den bergrug. Groote steenblokken liggen langs den weg. Klimmen,

[pagina 195]
[p. 195]

altijd klimmen. De middagzon brandt. En nu blijven de menschen weg. Twee uren lang geen mensch. Doodsche eenzaamheid ligt over de brandende straat.

De toren van Glashütten wijst ons de plek aan voor de middagrust. Uit het eenzame schoolgebouw klinken kinderstemmen. Tot in de laatste hoekjes der aarde dringt de beschaving door.

Maar het stuk hertegebraad, dat ons in de dorpsherberg wordt vorgezet, is weder tot den laatsten vezel van azijn doorweekt.

Die ellendige Beiersche keuken! Dit kon evengoed koeie-, geite- of paardevleesch zijn; misschien is het ook zoo. Elk wildbraad verdrinken zij in stroomen van azijn.

Vooruit maar! hoe spoediger wij over de grenzen komen, hoe beter! Daar ginds in Tyrol is het eten veel fijner en smakelijker!

De straat stijgt sterk omhoog, de grenzen tegemoet. Naar ons beuken- en dennenwoud. Kommiezen patrouilleeren rondom ons; wij gaan over de hoogte en dan rechtsaf weer beneden naar het diepe dal. Maar dan komen weer nieuwe bergen; een verweerde grensbrug aan den weg draagt het jaartal 1644, maar de tegenwoordige grensbrug voert verder over de beek. Daarboven bij de drie zwartgele palen staat een eenzame wandelaar; ik sta bij de blauwwitte. Midden op de brug kruisen zich onze schreden; hij gaat terug naar Duitschland. Wij verlaten het.

De streek is arm; ruw opeengestapelde steenhoopen dragen bruine, houten bovenhuizen. Groote zonnebloemen knikken ons toe uit de armoedige tuintjes. Voor het massieve steenen grensstation leunt een eenzame tolbeambte tegen de deur en rookt zijn pijpje. De tolformaliteiten zijn spoedig geëindigd. Een korte vraag naar tabak. Neen! Vriendelijke groet aan beide kanten! De man rookt behaaglijk voort. Geen visitatie! Geen quarantaine! In dit nest drie dagen quarantaine houden! Verbeeld je! Brrr! Ik haast mij er vandaan te komen.

Naar het Zuiden verschijnen tegen den gezichteinder lang uitgestrekte rotsenmassa's. Wilder en massiever stapelen zij zich op; grauwe naaktheid vertoonen hun koppen; de middagschaduwen worden langer, de zon daalt achter de bergen. Het dal wordt wijder, de koeien grazen op de weiden. Allerlei nijverheids-inrichtingen wijzen op de nabijheid van het Inndal. De bergen van Achensee naderen, vroeg in de avondschemering. Daar borrelt de Ache! Machtige rotskegels en bergpyramiden omzoomen het dal. Plotseling schemert het Achermeer in de verte, de maansikkel blinkt aan den hemel. 't Is tijd tot rusten.

De roode Tyroler wijn is goed, het bed gemakkelijk. Wij staan frisch op, hoewel wij gisteren veertig kilometers aflegden. De zon staat nog oostelijk achter de bergen, langs welker voet wij wandelen; dicht aan onze rechterhand de wateren van de Achensee, in wondervolle overgangen spelend van olijfgroen tot agaatblauw.

De rotsen vallen loodrecht in het meer; van onder klampen zich dennen aan den ruwen steen, hoogerop groeit geelgroen mos; de top is grijs en naakt. Het meer is 800 Meter diep; daarenboven aan de overzijde gaat het voetpad van het dorp Achenkirch naar Pertisau, met het Benediktijnerklooster, waaraan het land en de visschen in het meer toebehooren. Ja, overoude reuzendieren moeten zich verbergen in de geheimzinnige diepten: snoeken, karpers van 20 kilo en meer, oude overgrootvaders.

Tusschen de steile bergmassa's groeten ons daar ginds de weiden van Pertisau, dat groene eiland in de rotswoestijnen; daar verheft zich ook het deftige hotel ‘Fürstenhof’.

Naar den Zuidkant verloopt het meer in een moeras. Rietmaaiers waden tot aan de knie in het groengele mos; land en water loopen in elkander, de blik zweeft verreweg naar de Zillerthalerbergen en het pad leidt over weiden, langs het stille Feldkreuz, langs door de zon beschenen boerenhofsteden, voorbij kudden van koeien naar het Inndal; heel in de verte schitteren sneeuwbergen in de middagzon.

Wij komen aan een klein station en daar vliegt ons de sneltrein Rome - Berlijn voorbij; enkele minuten later sporen wij in tegenovergestelde richting naar Innsbrück.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken