Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1895 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1895Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21.59 MB)

Scans (191.79 MB)

ebook (24.01 MB)

XML (1.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1895

(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De laatste dans.

‘Niemand komt van avond, ik ben er zeker van,’ zei de kleine gebochelde zuster, die op de rammelende piano tokkelde.

‘Neen, wij kunnen evengoed naar huis gaan,’ antwoordde Annabel, wier moeilijke taak het was om aan de eerzuchtige, maar vrij lompe jeugd van de ‘Vijf Pijpen’ de eerste stappen te leeren, en de ingewikkelde figuren van polka, wals en quadrille.

‘Miss Rose’ en ‘Miss Annabel’, zooals de mijnwerkers haar noemden, met een eerbied voor de titelatuur geheel ongewoon in het stadje, waren de specialiteiten voor wetenschappelijke dansen in de ‘Vijf Pijpen’.

Natuurlijk, sedert de stad kon pochen op een grooter aantal dames onder haar inwoners dan in nieuwe steden gewoonlijk het geval is, was dansen niet onbekend geweest vóór beider komst, maar zij waren de eerste om er op te wijzen dat de ‘Zoo-als-het-je-belieft-pas’, populair op alle danspartijen der stad, niet de hoogste trap der volmaaktheid was, en de nieuwheid van dit denkbeeld bracht een troep mijnwerkers in de kleine zaal der ‘broeders van Jerusalem’, door de zusters tegelijk met een rammelende piano gehuurd, bijeen.

In de eerste geestdrift meende iedere grootvoetige en losheupige zoon van een kolenbrander, dat hij in een of twee weken ‘Dansende John’, den straatroover, zou kunnen voorbijstreven, wiens roem als een walser even ver verspreid was als zijn roem van de koelbloedigste bandiet te zijn, die ooit de postwagens tot staan durfde brengen.

Het was Dansende John, zoo herinnerde men zich, die naar het bal ging van Hillger City en daar met de burgemeestersvrouw walste, terwijl haar man anderhalf mijl verder in een hinderlaag loerde om hem gevangen te nemen.

Maar de leerlingen ontdekten spoedig dat het meer dan zes lessen zou vereischen om hun danskunst even beroemd te maken door de Vereenigde Staten, en hun vuur verminderde allengs.

De arme zusters, die bij den eersten toevloed van leerlingen zich hadden verbeeld dat eindelijk de fortuin haar begon toe te lachen in haar langen strijd voor het levensonderhoud, zagen haar pupillen weldra één voor één verdwijnen. Van avond, terwijl zij daar in de ongezellige kamer zaten bij de flauw brandende kachel, wachtten zij vergeefs op een enkelen leerling.

't Is waar, de nacht was zoo mooi niet om iemand te verleiden over de ongebaande wegen te strompelen, waarlangs de oude juffers gekomen waren en waarover zij weer huiswaarts moesten keeren.

De sneeuw viel zwaar neer en de wind joeg met wilde vlagen tegen de vensters van het planken huis en deed de lichten op de piano flikkeren door den tocht, die in de kamer drong.

De kaarsen op de piano waren de eenige aangestoken in de kamer - een zuinigheidsmaatregel; en het grootste gedeelte van het vertrek verkeerde in het duister, behalve rondom den haard, waar de smeulende houtblokken een rooden gloed wierpen op de twee bedroefde gezichten der vrouwen, die daar vlak bij zaten in haar ijdele pogingen om zich warm te maken.

De houtblokken brandden snel weg en er waren geen meer bij de hand om het vuur aan te houden, als deze verbrand zouden zijn. 't Is waar dat er brandstof genoeg was op den houtstapel achter het huis, maar de sneeuw lag daar meer dan twee voeten dik, en de zusters hoopten maar dat een harer leerlingen bijtijds zouden komen om haar de noodzakelijkheid te besparen, alleen door de sneeuw te waden in haar dunne schoentjes.

‘Als er niemand komt, moeten wij naar huis gaan,’ zeide het bultje al huiverend, terwijl de wind het gebouwtje schokte en de kaarsen op de piano bijna uitdoofde.

‘Ik weet niet hoe wij de volgende week zullen leven,’ zuchtte miss Annabel, die de boeken hield. ‘Ik meende van avond ten minste zeker te zijn van zes.’

En beide zusters zuchtten en keken benauwd in de glimmende kolen op den haard.

‘Het zou helpen om je warm te houden, als je een dansje kon doen!’ zei miss Rose. ‘Ik denk dat ze de volgende week wel zullen komen, als het weer mooier is.’

Haar zuster lachte, maar zonder eenige vroolijkheid.

‘Ik weet niet wat wij doen moeten als zij niet komen.’

En weer heerschte er stilte, behalve het loeien van den wind daar buiten en het kraken van het stervende vuur. Eensklaps sprongen de dames tegelijk op, daar er hard aan de deur werd geklopt.

‘Misschien komen zij wel allen tegelijk,’ sprak miss Rose, die altijd het beste hoopte; maar haar gezicht

[pagina 247]
[p. 247]

betrok, toen Annabel de deur opende en een enkele man gelaarsd en gespoord de kamer inkwam, de sneeuw van zijn mantel en hoed afschuddend.

De vreemdeling zag er niet precies uit als een man, die lessen in het dansen noodig had, en al ware dit zoo, dan was het niet waarschijnlijk dat hij blijven zou, als hij merkte de eenige leerling te zijn.

Zijn eerste woorden stelden haar gerust.

‘U danst hier, niet waar, mevrouw?’ vroeg hij, miss Annabel aansprekend met een accent dat men soms, maar niet dikwijls hoorde in de ‘Vijf Pijpen’, een accent dat, zooals de romaneske, oude juffers later verklaarden, haar aan graven en markiezen deed denken.

‘Wij geven hier gewoonlijk dansles,’ zeide Annabel, ‘maar geen van onze leerlingen is nog gekomen.’

‘Maar u danst, mevrouw?’

Miss Annabel glimlachte.

‘Ik ben de onderwijzeres.’

‘En uw vriendin speelt?’ ging hij voort, met een blik op het bultje, die naar de piano was gegaan en haar opende.

‘Ja.’

‘Nu, dan hebben wij alles wat wij noodig hebben,’ zeide hij opgeruimd, ‘als u er niets tegen heeft uw tijd te besteden aan een enkelen leerling. Maar waarom zijn de kaarsen niet aangestoken? Ik houd van licht als ik dans, en uw vuur gaat uit. Heeft u geen brandstof?’

‘Wij hadden niemand om hout te halen van den stapel,’ zeide de gebochelde zuster snel, bevreesd dat Annabel zich verplicht zou voelen naar buiten te gaan in de sneeuw.

De vreemdeling glimlachte en keerde zich naar de deur.

‘Als u mij vertellen wil, waar het hout ligt, zal ik het halen vóór ik mijn mantel afdoe.’

Miss Rose gaf hem de inlichtingen.

‘Daar is een stal, waarin u uw paard kan plaatsen,’ voegde zij er bij, met een blik op de rijzweep, waarmede de man tegen zijn met sneeuw bedekte laarzen sloeg.

Hij glimlachte een beetje treurig en schudde het hoofd.

‘Ik liet mijn paard dood achter, anders zou ik nu ver weg zijn! Ik hoop dat u het mij niet kwalijk zal nemen, dat ik in rijlaarzen dans.’

Hij was heen vóór zij tijd hadden tot antwoorden, en kwam spoedig terug met een grooten stapel houtblokken in zijn armen.

Een oogenblik later stond de haard in vollen gloed en een aangename warmte begon het vertrek te vullen. Miss Rose had alle kaarsen aangestoken en de kale kamer met den gepolijsten vloer zag er bepaald gezellig uit.

De vreemdeling scheen een atmosfeer van vroolijkheid medegebracht te hebben, die de zusters voor een oogenblik haar zorgen deed vergeten, zelfs voordat het dansen begon.

Toen koos de vreemdeling een van de walsen uit de muziek van het bultje en verzocht haar, precies of zij een groote dame uit een salon was, te spelen, en hij nam miss Annabel's hand, op een wijze zoo ridderlijk dat de wangen der oude juffer van genoegen bloosden, en zij begonnen de wals met zulk een volmaakten rhythmus van bewegingen, dat zij zelf er zich over begon te verwonderen of zij werkelijk op muziek dansten of dat de muziek werd voortgebracht door hun voeten. Toen werd ten minste voor Annabel de kamer een aardsch paradijs, waarin geen zorgen of kommer meer woonden en waarin leven alleen reeds een genot was.

Miss Annabel had wel het recht dansen te onderwijzen, want zij was zelf een volmaakte danseres, maar het was lang geleden sedert zij in staat was gesteld er zelf van te genieten. Het was altijd de lompste en domste van de mijnwerkersjongens die er op aandrong haar tot zijn dame te kiezen, en zij had bijna vergeten dat dansen een plezier was.

Deze wals gaf haar al haar oude geestdrift er voor terug en herinnerde haar aan de dagen vanouds, zoo lang geleden, toen men haar bevalligheid en schoonheid had geprezen, de dagen toen armoede onbekend was en zij en Rose nooit gedroomd hadden van den strijd enkel om het bestaan, die thans hun dagelijksch werk was.

Ook de gedachten van het gebochelde zusje aan de piano keerden terug naar dien ouden tijd, terwijl zij over haar schouder naar het eenzame paar keek, over den vloer trippelend van het kleine zaaltje, als was het de mooiste danszaal der wereld. Tranen stonden in haar verwelkte oogen toen de wals ten einde liep.

En nog vóórdat zij het wist was de vreemdeling de kamer doorgestoken; hij boog voor haar, gaf haar fijne complimenten over haar spel en sprak tot haar alsof zij een dame was en geen muziek-makende machine, die begon en eindigde op bevel, en van wie men niet verder notitie nam.

Ieder, die de zusters dien avond gezien had, zou ze niet herkend hebben, want haar verwelkt uitzicht was voor een ander gelaat verdwenen, en miss Rose vooral zag er mooi uit, terwijl zij sprak met blozende wangen en schitterende oogen, tegen den man, die het had over muziek en kunst en poëzie, haar met teedere ridderlijkheid en onderscheiding behandelde zooals zij nooit ondervonden had, zelfs in den ouden tijd; want zij was altijd miskend geweest en niemand had zich ooit moeite gegeven haar hoffelijk toe te spreken. Alleen het gezicht van haar zusters genoegen belette haar de muziek te bekorten en de pauze te verlengen tusschen de dansen, welke hij pratend met haar doorbracht.

Zijn bezoek was te spoedig voorbij naar den zin der beide zusters. Hij koos nog een wals uit Rose's muziek en zijn gelaat verhelderde.

‘Ik ben zoo blij, dat u dit heeft,’ zeide hij, ‘het schijnt mij toe, dat dit de zoetste muziek is, die ooit geschreven werd, zoo droevig, zoo droomerig. Ik moet het voor mijn laatsten dans hebben, als u niet moede is, mevrouw,’ voegde hij er snel bij, zich keerend tot het bocheltje, dat zoo dikwijls moede was, zonder dat iemand er iets om gaf. Nu scheen het haar toe, of zij den heelen nacht wel door kon spelen.

[pagina 248]
[p. 248]

Wanneer alles voorbij zou zijn en het bezoek van den vreemdeling geheel tot het verleden behoorde, als een romantische bladzijde in de doffe eentonigheid harer dagen, zou die laatste wals voor altijd in beider herinnering geprent blijven.

De man werd voor Annabel iets meer dan een volmaakt danser; zijn bijzijn, de druk van zijn hand om haar tengere gestalte doortrilde haar, zooals zijn stem haar zuster van vreugde deed beven.

De piano zelfs scheen verheerlijkt; onder de bezielde vingers van het bultje klonk zij niet langer toonloos, de muziek der wals scheen er zoet en teeder uit te klinken met een zweem van treurigheid, die haar tot de uitdrukking maakte van aardsch geluk.

Toen de laatste noten wegstierven, leidde de vreemdeling zijn danseres naar de piano, waar haar zuster zat met onverstandige tranen in de oogen.

‘Ik moet nu gaan,’ zeide hij, niet zonder droefheid in de stem. ‘Ik kan u niet zeggen, wat een genot het voor mij geweest is, hier zoo'n volmaakte danseres en zoo'n volmaakte musicienne aan te treffen. Het spijt me alleen, dat ik geen dansschoenen aanhad, om mijn eigen kunst der uwe meer waardig te maken.’

Miss Annabel keek naar zijn voeten, en deed een uitroep van verbazing; hij had haar geheel doen vergeten, dat hij den heelen avond gespoorde rijlaarzen had gedragen.

De andere zuster sprak verlegen de hoop uit, hem de volgende week weer op haar dansavond te ontmoeten, ofschoon de gedachte, hem te zien tusschen de gewone bezoekers van de les, haar deed griezelen.

‘Ik ben bang, dat er geen volgende week voor mij zal zijn, mevrouw,’ antwoordde hij met zijn zachte, hoffelijke stem, en liet zijn beide toehoorsters verwonderd opzien door de zonderlingheid dezer woorden.

En na hoed en mantel weer te hebben opgenomen, scheen een plotselinge gedachte in hem op te komen; hij haalde een lederen tasch uit een zak van zijn mantel.

‘Ik vergat uw honorarium,’ zeide hij en legde de tasch ongeopend op de piano.

De beide oude dames hadden aan geen belooning gedacht, ofschoon zij in zulk een bitteren geldnood waren, en zij durfden den zak niet openen voordat de gast vertrokken was.

Toen zij het deden, wachtte haar een nieuwe verrassing; de beurs was vol goud, een som bedragende van honderd pond. De zusters staarden naar den stapel die op miss Rose's schoot lag, alsof zij de getuigenis harer zinnen niet vertrouwden. Toen zeide miss Annabel, die de meest practische der twee was, halfluid:

‘Hij heeft zich vergist, wij moeten hem terugroepen.’

Zij opende de deur om het te doen, maar de vreemdeling was reeds lang verdwenen in de duisternis.

Toen miss Annabel in de open deur stond, naar de sneeuw kijkend, hoorde zij een scherp geluid, een schot dat afging, en zij sloot angstig - zij wist niet waarom - de deur.

‘Denk je,’ vroeg zij haar zuster, toen zij in de warme kamer terugkeerde, ‘dat.... natuurlijk - het klinkt zoo gek het te zeggen, maar wij hadden het geld zoo noodig, en hij bracht zoo'n wonderbaren glans met zich mede - denk je dat hij kan zijn...’

‘Een engel des hemels om ons te helpen? Ja, ik kan het gelooven.’

Het gebochelde zusje eindigde den volzin met overtuiging in de stem.

Arme, romaneske vrouwen! die zoo weinig poëzie in haar moeilijk leven hadden gekend!

De man, van wien zij zulke wonderbare dingen geloofden, was in waarheid niets anders dan een arme postwagen-roover, die, met zijn paard onder hem doodgeschoten en zijn pistolen in het zadel achtergelaten, zich van alle kanten ingesloten zag door zijn vervolgers, en de laatste gelegenheid om te dansen, die hij nog ooit hebben zou, had aangegrepen in het kleine vereenigingshuisje van de ‘Vijf Pijpen’.

Terwijl de zusters naar huis sukkelden met lichte harten, vervuld van poëzie, kwamen zij voorbij een kleine groep mannen, verzameld om een gedaante in de sneeuw liggend, badend in zijn bloed, door een wond in de borst, die hij ontvangen had toen hij zijn vervolgers trachtte te ontkomen.

Het was Dansende John, de roover, en toen miss Rose zijn gezicht herkende bij het licht der lantaarns, bijna even wit als de sneeuw, waarop het lag, snelde zij op hem toe, met een kreet van smart en medelijden, en knielde naast hem in de sneeuw om zijn stervend hoofd op haar schoot te laten rusten.

De gewonde opende zijn oogen langzaam en een flauwe glimlach van herkenning gleed over zijn gelaat.

‘Ik vergat - het geld - mijn eigen. U moet het houden,’ zeide hij zwakjes. ‘'t Is eerlijk geld. U moet het houden.’

Het bultje wilde antwoorden, maar de tranen verstikten haar en zij knielde neer, met zijn hoofd steeds op haar schoot, en streek de krullen weg van zijn hoofd, zooals een moeder het haar stervend kind zou doen. De schout en zijn mannen stonden iets verder en wachtten ongeduldig.

De roover sloot zijn oogen opnieuw, maar de glimlach speelde nog steeds om zijn lippen. Plotseling opende hij zijn oogen weer en liet ze van miss Rose's gelaat naar dat van haar zuster, die naast haar was komen staan, glijden.

‘Dank u - beiden, lieve dames,’ zeide hij met zijn stem, die zacht en ridderlijk bleef, ondanks haar zwakte.

En zoo stierf hij!

 

De dansles werd een week later als gewoonlijk gehouden, en de geschiedenis van Dansenden John en zijn laatste avontuur bezorgde haar vele leerlingen, nieuwe en oude; maar niemand merkte op, dat miss Rose al den tijd schreide, terwijl zij de muziek voor hen speelde, en week op week, terwijl de klasse steeds toenam, viel het niemand ook op, dat een van haar lievelingswalsen nooit meer gespeeld werd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken