Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1895 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1895Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21.59 MB)

Scans (191.79 MB)

ebook (24.01 MB)

XML (1.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1895

(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bloeddrinkers.

Wat 'n onderwerp! Vreeselijk!

Over wat voor afschuwelijke monsters zullen wij nu iets gaan hooren?

Lezers! wie weet of uw verbeelding mijn pen niet voorbij ijlt en of gij voor uw oogen geen vreeselijke vampiers ziet opstijgen, met lange teugen zich lesschend aan het bloed hunner slachtoffers...

Och, neen! weest gerust, - en vreest niet. Hoort maar naar hetgeen ik verhalen wil, 't is zoo erg niet.

Er zijn twee soorten van wezens, die wij buitengewoon goed moeten kennen: onze beste vrienden ten eerste, die de voorzichtigheid ons gebiedt goed te kennen vóór wij ze kiezen, en dan onze groote vijanden, die ongelukkig ons kiezen vóórdat wij hen kennen.

Hun aantal heet legioen; en onder dit legioen is een afdeeling, ongevoelig voor alle goedheid des harten, alle verdiensten van verstand, allen glans van rijkdom en stand, alle bekoorlijkheid van persoon; die den oorlog verklaren aan de geheele menschheid in het algemeen en aan ieder harer vertegenwoordigers in het bijzonder; die van den mensch haar slachtoffer maakt, ten zijnen koste leeft, hen wakker en slapend kwelt, dag en nacht; des nachts vooral, want dan bedrijven zij meestal hun bloedige misdaden.

En deze geduchte vijanden zijn des te meer te vreezen daar zij zoo klein zijn en daardoor ontsnappen aan onze onderzoekingen; slimmer dan wij, spotten zij met onze waakzaamheid en beter gewapend, overwinnen zij ons in de gevechten.

Om ze goed te zien, hebben wij de lens van den microscoop noodig; om hen te voelen is alleen noodig - hun tegenwoordigheid. Hun namen zijn zoo plat, dat men in gezelschap moeite heeft ze uit te spreken, en toch is hun geschiedenis zoo belangrijk, hun vorm zoo bewonderenswaardig, zijn hun gewoonten zoo eigenaardig, dat wij het de moeite waard achten u hier over hen te spreken.

U over deze individu's te spreken is zeker een heele waag, 't is misschien zelfs onfatsoenlijk, maar het onderwerp is in elk geval nieuw, en de schoonheden der schepping vertoonen zich niet alleen in de grootsche verschijnselen der natuur, maar zij zijn in het oneindig kleine niet minder wonderbaar dan in het oneindig groote.

In elk geval, zoo het onderwerp niet verheven is, zoo is het toch zeker - pikant, prikkelend; want de vloo, de wandluis en de mug zijn de drie hoofdpersonen, die het onderwerp vormen van deze entomologische studie.

Na dan uw welwillendheid te hebben ingeroepen over dit onderwerp, blijft ons niets anders over dan uw belangstelling te verdienen.

 

De vloo!

Wat is de vloo?

Een kwelduiveltje, dat springt, steekt en zuigt. Maar deze al te realistische omschrijving zal den insectkundige niet voldoen; volgens hen is de vloo een vleugelloos (aptere) insect van de orde der zuigers. - Goddank, dat ontbrak er nog maar alleen aan, dat zij nog vloog!

De interessante familie der vlooien is over de geheele aarde verspreid. Sedert lang bestudeert men haar, en onze beroemde Leeuwenhoeck heeft reeds twee eeuwen

[pagina 303]
[p. 303]

geleden een zeer merkwaardige en vrij nauwkeurige beschrijving gegeven van dit aangenaam gezelschap.

Men geloofde toen algemeen dat dezelfde soort op menschen en dieren leefde, maar in 1815 heeft onze landgenoot Scholten deze dwaling verbeterd en andere natuurkundigen hebben zijn beweringen bevestigd.

Uit deze studie blijkt, dat de vloo van den hond niet die is van de kat, noch van de muis, noch van den mensch, noch van de zwaluw, noch van het paard, en dat alleen bij toeval de vriendin van het paard bijv. den ruiter aderlaat.

De wetenschap telt op dit oogenblik dertig verschillende soorten van vlooien, en zij is nog niet op het einde harer rekening.

De grootte der vloo is niet in evenredigheid met het dier, waarop zij leeft; zoo is de grootste en mooiste vlooiensoort die van de vleermuis.

De menschenvloo zelfs heeft niet overal dezelfde grootte en neigingen.

Men treft op de kusten der Middellandsche Zee een verbazend groote vloo aan, wier gestalte half zoo groot is als die van een gewone vlieg en wier kleur bruin, bijna zwart is. Terwijl men in zekere tropische landen de afschuwelijke zandvloo vindt, waarover wij straks zullen spreken.

Maar keeren wij terug tot de bevallige, kleine vloo van onze streken en - onze huid. Wetenschappelijk heet zij de pulex irritans, d.w.z. de irriteerende, verbitterende vloo; een zeer juiste naam, zal ieder bekennen, en toch - zij is zoo lief. Vroeger schreef men den oorsprong der vlooien toe aan de spontane generatie zelfs moet Van Helmont, een entomoloog, een recept hebben gegeven om ze te maken - precies of het een pommade of reukwater was en of wij ze noodig hadden voor ons levensgeluk.

Maar sedert lang hebben Pasteur en andere wetenschappelijke mannen de spontane generatie tot het rijk der fabelen verwezen, en ziehier de waarheid!

In een stoffig uithoekje legt de moedervloo haar eitjes - snoesjes van eitjes, - schitterend onder den microscoop als paarlemoeren schelpjes; zij legt er twaalf tegelijk en verschillende malen per jaar; na een paar dagen gaan de eitjes open, en er komt een wit wormpje uit, dat er vrij ellendig uitziet en die de moedervloo zeer zorgzaam voedt met gestolten bloed.

Twaalf dagen later - de vloo houdt van het getal twaalf - spint deze een zijdeachtige pop, waarin zij zich inwikkelt, en na twaalf andere dagen komt zij er als een volwassen insect uit, mannetje of vrouwtje, want de groote verdeeling bestaat ook hier. Het wijfje is grooter en even vraatzuchtig als haar echtgenoot.

Drie deelen van haar lichaam vragen onze belangstelling: de kop met zijn scherp lancet, de zoo krachtig gelede pooten en dan de harige, hoornachtige huid.

Allerliefst bepaald, dat kopje, gehelmd als dat van een ouden ridder, aan beide kanten twee groote oogen, en eindigend in den bek, een verschrikkelijk arsenaal of liever een chirurgijns-tasch.

Als wij dezen vreeselijken bek onder den microscoop plaatsen, zal hij ons verschijnen met zijn harige bovenlip, kaken, tasters, borstels en zijn lancet.

En hoe maakt de vloo daarvan gebruik? Zij kiest eerst haar persoon, want zij is een groote lekkerbek en zeer kieskeurig; zij houdt van zoet, jong bloed. Dat der mannen lust zij volstrekt niet, en voor hen, wien de ouderdom wijsheid en ondervinding gaf, heeft zij een onwankelbaren, navolgenswaardigen eerbied.

Na de persoon te hebben gekozen, kiest zij de plaats, een teere, dunne huid; met haar voelhorens betast zij het terrein, en als zij dat goed oordeelt, doorboort zij met haar vreeselijke zagen (d.w.z. twee zwaarden met zaagvormige tanden) de huid, ontsteekt haar, laat het bloed stroomen en zuigt.

Het bloed is bijna het eenige voedsel der vloo; en vreemd! zij kan het langen tijd ontberen, bijv. in de onbewoonde huizen, wat haar niet belet zich te vermenigvuldigen; maar de hongerige geslachten die elkander opvolgen worden hoe langer, hoe kleiner. Wee dan de eerste, op wie zij zich kunnen neerzetten, zij halen hun schade dan met interest op interest terug!

Zeer interessant zijn ook de pooten; men kent de kolossale sprongen van onzen grappenmaker. De vloo kan tweehonderd maal haar lengte springen, zonder voorsprong. Geen acrobaat en geen gedresseerd paard kan zich met dit kleine insect in de verste verte meten; als onze paarden zoo knap waren als de vloo, zouden zij het kinderspel noemen over den Dom van Utrecht te springen; de Rijn ware een veel te smalle hindernis voor hun kunststukken. Men moest er het Kanaal en den Montblanc bijvoegen.

De spierkracht der vloo is ook buitengewoon, en een Fransch natuurkundige, Plateau genaamd, vond het niet beneden zich een studie hierover aan te bieden aan de Academie van Wetenschappen.

Men beweert dat men vlooien kan dresseeren. Op de kermissen vertoont zich dikwijls een vlooien-impresario met zijn troep; hun vertooningen zijn zeer verschillend: vier vlooien trekken een klein koetsje, gemend door een vloo-koetsier, twee vlooien vechten een duel als twee Duitsche studenten, verder put een vloo water, een ander schiet een kanon af.

Maar de pooten hebben nog meer merkwaardigs; zij zijn met stijve doornen bezet over hun geheele lengte en eindigen in haken, alles even scherp; om er een begrip van te krijgen moet men zijn toevlucht nemen tot vergelijkingen. De fijnste naald staat tot de stekels, die de vloo bedekken, als een suikerbrood tot de punt van een bliksemafleider.

Wat het harnas betreft, gevormd uit twaalf afdeelingen, gewapend met stijve, rechtopstaande haren, wie weet niet hoe groot het weerstandsvermogen daarvan is? Als men, moe van hare aanvallen, er toe besluit de jacht tegen haar te openen en men haar eindelijk ontdekt in den rand der kous of in een plooi van de sprei en men handig genoeg is haar te vangen, dan is haar proces spoedig afgeloopen, haar doodvonnis zonder appèl geteekend. De straf is verdrinken of dooddrukken.

Het verdrinken is gevaarlijk - maar niet voor den

[pagina 304]
[p. 304]

schelm, want twaalf uur lang leeft zij onder het water; de waterdood is voor haar de redding. Het dooddrukken is ook niet makkelijk, want als een aal glijdt zij tusschen de vingers weg en eerst als men een zeker krakend geluid hoort, weet men dat zij voorgoed dood is. Een bewijs voor de hardheid harer huid.

En is het niet wonderbaar dat dit zoo kleine insect volmaakte ademhalings-, verterings- en spierkrachtige werktuigen bezit?

Maar, vraagt men, waartoe dienen de vlooien? Waarvoor zijn ze op de wereld? Wie weet, misschien om ons te dwingen goed in de hoekjes te kijken, want de stoffige hoekjes dienen hun tot wieg, misschien ook om ons geduld te oefenen. Wij klagen over haar, en toch moeten wij misschien op beide knieën den hemel danken van ons alleen maar deze vloo te hebben gegeven; in andere landen heeft men er een nog veel erger, veel verschrikkelijker: de zandvloo.

De wetenschap noemt haar pulex penetrans, doordringende vloo; zij krioelt in Zuid-Amerika, Brazilië, Mexico, in de Antillen, de Congo.

Veel kleiner dan onze, bijna onschadelijke vloo, is zij van een ongeloofelijke wreedheid; vooral heeft zij het op de voeten begrepen; eerst doorboort zij de schoenen; het beste leder is niet tegen haar bestand. Met haar scherpe wapens baant zij er zich een weg door, en op haar veld van arbeid gekomen, dringt zij in de huid van de voetzolen, meestal onder de nagels van de teenen.

Op dit oogenblik is het dier geheel microscopisch, 't is een kop, waaraan een ideetje van een lijf is verbonden, zoo klein. Maar na het bloed een poos te hebben ingezogen, wordt de buik ronder, zoodat het heele dier niet meer is dan een buik, waaraan een nietig kopje is gehecht.

Wat 'n pijn het doet, moet ieder begrijpen, maar het ergste komt nog. Als zij geheel verzadigd is, vormt zij tusschen de nagels een witte blaas, waarin zij haar eitjes gaat leggen en waaruit dan rupsen komen, die daar hun gedaantewisselingen ondergaan, en in deze levende prooi leven, zich voorttelen, sterven, ten minste als een pedicure-uithaler van vlooien - er zijn er die van deze betrekking heel goed leven - dezen lastigen parasiet niet wegneemt.

Zich daarvan niet bijtijds ontdoen is zich blootstellen aan ontstekingen, abcessen, kankergezwellen. Men verliest er dikwijls een teen of een heelen voet bij, en negers, waaraan deze vloo zich het liefste hecht, zijn dikwijls bezweken aan de kwalen, veroorzaakt door dit nietige insect.

Hebben wij dan geen reden tevreden te zijn met onze vloo?

Maar weet ge wel, lezers, dat de vloo is bezongen geworden, dat zij haar dichters had, dat zij haar tijd van mode en beroemdheid heeft gekend, dat zij haar deel had aan menig galant avontuur?

De oorzaak van deze voorbijgaande beroemdheid was... de vloo van mejonkvrouw des Roches.

Het was op de feesten van Poitiers in 1579. De moeder der edele, schoone, deugdzame Catharine des Roches, een vrouw, evenals haar dochter zeer letterkundig ontwikkeld, vereenigde in haar salon alle schoone vernuften van dien tijd. Op zekeren avond ontdekte Etienne Pasquier een mollige, dartele vloo en dacht:

‘De vloo, wandelend op zulk een allerliefste jonge dame, verdient bezongen te worden.’

En ondanks zijn vijftig jaren maakte hij verzen, in 1582 onder den titel van: ‘La puce de Mlle des Roches’ verschenen; een verzameling van Fransche, Spaansche, Latijnsche en Grieksche gedichten, werk van dichters uit dien tijd.

De vloo werd toen een voorwerp van groote vereering. Gelukkig degene, die er een vangen kon op de beminde persoon. Dadelijk liet hij haar zetten in een kristallen medaillon met een gouden kettinkje aan haar poot. Dit was een zeer beteekenisvol cadeau van den fijnsten smaak en men droeg dit medaillon dan om den hals.

 

Veel minder aardig is de tweede deugniet uit dit vroolijke gezelschap van drieën, degene, die de insectkundigen Cimex lectularius noemen en wier Hollandschen naam wij niet durven neerschrijven. Wij zullen haar de eer niet geven van een lange beschrijving en ook niet meer noemen.

Haar geschiedenis. Er zijn er die beweren, dat men haar niet kende vóór den brand van Londen en dat zij in 1668 of '70 uit Amerika hier is overgebracht. Hadden zij haar maar dáár gehouden!

Van een anderen kant beschrijven Aristoteles, Dioscorides en Plinius zeker huisdier met zes pooten, die op een haar op onze vijandin gelijkt.

Of zij ons van Amerika of Italië komt, doet er weinig toe; het feit is dat deze afschuwelijke vampier zich hier maar al te goed heeft geacclimatiseerd.

O! als wij het geluk mochten hebben haar nooit te ontmoeten, als wij altijd haar hatelijke tegenwoordigheid konden vermijden; maar daarvoor moesten wij ons opsluiten in onze woningen, zonder betrekkingen met de buitenwereld. Want de straten, de trams, de spoorwegwaggons, de stoelen in de kerk, de bekleede stoelen van de schouwburgen, vooral de hotel- en kamerbedden, alles zweert samen om ons dezen lastigen gast, op wie het gezegelde papier der deurwaarders geen vat heeft, in het harnas te jagen.

Evenals de vloo, hecht zij zich niet aan iedereen; er zijn menschen die zij nooit zal kwetsen, maar daarentegen overkomt het haar wel eens kinderen in de wieg te dooden.

Zij heeft een langwerpig, plat lichaam, met beginselen van vleugels; haar aanvalsmiddel is een scherpe zuiger, haar verdedigingsmiddel de misselijke reuk dien zij verspreidt als men haar boos maakt of verplettert.

Voeg er bij de betoovering, die zij schijnt uit te oefenen op degenen, die niet gewoon zijn haar te zien. Er zijn er, die uit schrik haar laten vluchten, zoodra zij haar ontwaren.

De platheid van haar lichaam heeft aanleiding ge-

[pagina 305]
[p. 305]


illustratie
verlaten. Naar J.T. Boquet. (Zie blz. 308.)


[pagina 306]
[p. 306]

geven tot een spreekwijze, die wij niet herhalen zullen, en tot een legende.

Ziehier de legende!

Toen de brave vader Noach in zijn zoölogischen tuin - de eenige die geheel volledig was - alle dieren met of zonder pooten verzamelde, zag hij op het laatst een... cimex met zijn gade.

‘Foei, neen!’ riep de oude patriarch, ‘alle anderen wil ik wel opnemen, maar die twee schooiers, ajakkes!’

En dit zeggende sloot hij de poort van de ark. En daar openden zich de sluizen des hemels, en ons paar, om zijn huid te redden - hoe weinig waarde die ook had -, trachtte door de reten der ark te dringen; maar deze waren zoo goed dichtgestopt, dat zij alleen door ongeloofelijke pogingen en door een langdurig vasten zich zoo plat konden maken om er doorheen te glippen.

Sedert dien tijd is de platheid gebleven, en de geschiktheid tot vasten ook, want men heeft gedurende twee jaren deze levende insecten zonder eenig voedsel in hermetisch gesloten flesschen kunnen bewaren.

Zij telen zich voort door eieren; deze zijn aanzienlijk in getal en worden viermaal per jaar, van Maart tot September gelegd; de eieren zien er merkwaardig uit, met een soort van deksel, dat het insect laat springen op het oogenblik van de uitbroeding.

De Cimex moet viermalen van huid veranderen, vóórdat hij de volheid zijner ontwikkeling heeft bereikt; 's winters verstijfd, gaat hij alleen des zomers uit en alleen des avonds; de boosdoener is niet tevreden met zijn offer te doorsteken, hij vergiftigt hem met behulp van een zeer scherp vocht, dat een hevige jeukte veroorzaakt en zelfs bij sommige gevoelige menschen een zenuwkoorts.

Om zich tegen hem te verdedigen, verwijdert men dikwijls de bedden van den muur. Verloren moeite, de ellendeling klimt langs de muren, hecht zich aan het plafond en laat zich op het bed vallen, dikwijls op het gezicht van den slaper.

Waarlijk wij hebben er reeds genoeg van gezegd en dezen vampier te veel eer bewezen!

 

Laten wij nu overgaan tot den derden schavuit van het edele driemanschap: de mug.

Hoe deze juffrouw aan dezen naam komt, zullen wij maar niet onderzoeken, nog minder zullen wij trachten u te verzoenen met dit lieftallige personage. Alle zeep der wereld zou niet voldoende zijn om die negerin schoon te wasschen, ten minste wat haar reputatie betreft; haar uiterlijk is zoo bevallig, zoo teer en fijn, dat men er verwonderd over staat, dat zooveel boosheid en trouweloosheid huizen kunnen in zoo'n broos, sierlijk lichaam.

Helaas! dat vindt men niet alleen in de muggenwereld.

Wetenschappelijk is de mug Culex pipiens een insect van de orde der dipteren of tweevleugeligen na het geslacht der nemocenen en van de familie der culidis. Gewoon uitgedrukt is het een duivel in bevallige gedaante, maar toch een duivel, die als zijn platte kameraad zich door de heele wereld verspreidt om het arme menschdom te plagen en tot wanhoop te drijven, een duivel die zijn rijk uitstrekt van Lapland en de uiterste grenzen der polen tot aan de evenachtslijn, die zijn rechten laat gelden op alle rassen: wit, zwart, geel en rood.

Men noemt hem hier mug, ergens anders muskieten, allen namen die hetzelfde dier aanduiden.

Van alle bloeddrinkers zijn er weinige zoo lastig als de muggen, door hun hartstocht om ons al zingend te vervolgen en de brandende jeukte, die hun beten veroorzaken.

Tusschen hen en ons is er open oorlog, oorlog over dag en des nachts, zonder eenige rust. Niet tevreden ons aan te vallen in het aanschijn der zon, kwellen zij ons zelfs nog in onzen slaap. Altijd tergt ons hun onuitstaanbare trompet, altijd klinkt hun vervelend gezang; ten koste van alles eischt zij ons bloed.

De muggen zijn dus onze verklaarde vijanden; en echter, hoe meer men hen met aandacht beschouwt, des te meer men hun wonderbaren bouw bewondert, het werktuig waarmede zij ons kwetsen en de wonderlijke lotgevallen van hun bestaan.

Laat ons dit bestaan eens in al zijn bijzonderheden nagaan!

Na des avonds in de lucht al fladderende en gonzende den geheimzinnigen invloed van het mannetje te hebben ondergaan, daalt het wijfje neder en gaat voorzichtig liggen op een zeer kalm, rustig water.

Dit zoo lichte en ijle lichaam - het weegt nauwelijks 2 milligrammen -- vindt op het water voldoenden steun en zinkt niet.

Spoedig begint het eierleggen. De eieren hebben een wonderlijken vorm; zij zien eruit als veldflesschen, van die dikke flesschen, zooals de kalebassen waarmede men de pelgrims afgebeeld ziet; zij drijven op het water met den hals naar beneden, zoodat het water, waarin het eerste gedeelte der muggenlevens voorbijgaat, er in kan dringen.

Een ei wordt voorzichtig neergelegd, dan een tweede, een derde, een honderdste, het gaat zoo tot 350, en met haar lange achterpooten houdt het wijfje ze vast, legt ze als een klein vlot, veel gelijkend op een schuitje, met de punten naar de hoogte, en laat ze dan wegdrijven - een klein, fijn scheepje, dat hun nakomelingschap met zich medevoert.

Het beestje heeft dan zijn plicht gedaan; het vliegt weg om te gaan sterven onder een blad of in een donker hoekje.

Twee dagen later gaan de eieren open. Er komt dan een rups uit van wonderlijke vormen.

Een groote kop met twee bewijzen van oogen, heel zwart en hard; hierboven een soort van wenkbrauwen, die altijd in beweging zijn en aldus een soort van draaikolk veroorzaken, die in hun mondopening de microscopische diertjes voert, waarmede deze dieren zich voeden.

Na dezen kop een behaard lijf, gevormd door den rug in het midden, waarin de spijsverteringsbuis, be-

[pagina 307]
[p. 307]

staande - zooals sommige schrijvers verzekeren - uit acht magen.

Hieraan is een zijbuis verbonden, die vrij lang is en door het insect gehouden wordt op de hoogte van het water en waardoor het ademt.

Aan het einde hiervan een soort van riemen, die haar waarschijnlijk helpen zich voort te bewegen. Deze rupsen zwemmen door het water met een ongeloofelijke snelheid.

Op het watervlak hangend, de kop naar beneden, laten zij zich zachtjes door de golven wiegelen.

Maar als er een ongewoon geluid of een ongewone beweging ontstaat in het water, dan verdwijnen zij dadelijk zoo snel als een pijl, schieten naar beneden en komen eerst voor den dag als het gevaar voorbij is.

Welk nut hebben de muggen? Zij zijn als de schoonmoeders, - men heeft het altijd druk over hun gebreken, niemand let op hun deugden. Zij voeden zich in hun toestand van larven met microscopische diertjes, die zij tot zich doen komen, zooals wij zeiden, door de trilling hunner wenkbrauwen.

Zij zuiveren het water beter dan de beste filters.

Wilt gij er het bewijs van? Neemt dan twee emmers bedorven water. Doet in den eenen een kolonie muggeneieren, laten wij aan den anderen allen mogelijken toegang ontzeggen, door het water met een doek te bedekken. Na een bepaalden tijd zullen de larven het water van den eersten emmer hebben gezuiverd, zoodat het helder en zonder eenigen reuk geworden is, terwijl het andere onzuiver en onwelriekend is gebleven.

Na eenigen tijd wordt de rups een pop; zij lijkt dan veel op een kreeft, waarvan men de pooten en tangen heeft afgesneden.

Een groote bol, waarin men de mug meer of minder goed gevormd vindt, naar zijn ouderdom in elkander gerold en voorzien van twee hoorns, gevolgd door een lichaam van ringen en eindigend in twee soorten van zwaarden. Ziedaar de mug in haar tweeden staat.

Ook de manier van ademhaling is veranderd; het is door de twee hoornen van het lijf, dat de pop zich met de buitenlucht in betrekking stelt. Deze toestand duurt acht of tien dagen; dan komt de laatste herschepping.

In de wereld der oneindig kleinen zijn deze veranderingen altijd zeer interessant, maar zelden zooals die van de mug. Hij, die dit schouwspel gadeslaat, vergeet allen wrok, door hem tegen dit afschuwelijke dier gekoesterd. Hij volgt deze geheimzinnige herleving te midden van alle gevaarlijke kansen, die haar omringen, en als een ramp dit ongelukkige wezentje treft, dan voelt hij er zeker medelijden mede. Het ongeluk is immers heilig.

Wanneer deze groote dag in het muggenleven aanbreekt, dan stijgt zij zooveel zij kan op naar de oppervlakte van het water; zij laat den grooten kogel naar boven stijgen en steekt den rug in de lucht. Het vliesje, dat haar omringt, droogt op en barst door de werking van de hitte en door de pogingen van het insect om zich uit zijn nauwe cel te bevrijden. Door de gapende opening steekt de mug voorzichtig het hoofd.

Tot nu toe was het water haar eenig element, nu is het haar vijand, de lucht haar atmosfeer.

Met de grootste voorzorg licht zij haar hoofd op en haar lijfje, dan laat zij het achterdeel van het lijf uit het omhulsel glijden. Het vlies, dat haar vroeger als kamerjapon diende, wordt een schuitje, te midden waarvan zij zich verheft als een mast, zóó groot en dik, dat het zwakke vaartuig gevaar loopt er door te zinken. En hoe meer de mug zich losmaakt, hoe langer de mast wordt, hoe gevaarlijker de toestand. Laat de Noordenwind eens hard blazen! Adieu mug! zij is verloren, verdronken en wordt ingeslokt door de visschen, die zich in het moeras bevinden.

Waait er daarentegen een zacht windje, dan kan ons insect zijn weeke pootjes nog losmaken, het kan zijn moeilijke houding verlaten, het gevaar is voorbij; na eenige oogenblikken is hij meester van de lucht, en even vermetel als hij zooeven vreesachtig was, zoekt hij zijn bevallig wijfje op, om met haar het sap der bloemen te zuigen of ons beste bloed.

Nu is het dier volmaakt en wij kunnen zijn zeer doelmatig kleed bewonderen. Laten wij ons niet ergeren aan zijn gebocheld ruggetje en aan zijn overdreven lange achterpooten. De bochel is de zetel misschien van zijn wijsheid en zijn lange stelten komen hem goed te pas als hij zijn leven in de moerassen moet doorbrengen.

Zie liever naar zijn vleugels, bespannen met een doorschijnende stof van prachtig weefsel, bezaaid met stippels en met paarlemoer en schildpad als het ware omzet. De uitgestrektheid dezer vleugels is vijfmaal grooter dan die van de postduif.

Het zijn de bewegingen dezer vleugels, die de heerlijke muziek veroorzaken, welke onze ooren verrukt als wij rustig trachten in te slapen.

Deze vleugels worden bewogen door een spiersysteem van bewonderenswaardige kracht, opgesloten in het rijglijf; maar het interessantste gedeelte van het dier is zijn kop.

De kop van het mannetje verschilt zooveel van het wijfje, dat men dadelijk zeggen kan tot welk geslacht het dier behoort.

Bij mijnheer is de kop rijk en hoog versierd als die van een tamboer-majoor; hij draagt pluimen en veeren. De voelhorens zijn prachtig; zij bestaan uit veertien deelen, fijn versierd en gelijkend op veertjes. De oogen zijn in schitterende facetten geslepen en nemen tinten aan van granaat, smaragd en saffier. Behalve deze voelhorens heeft het mannetje nog harige, lange tasters en een vrij korten angel.

Het wijfje daarentegen ziet er kaaltjes uit, zonder eenig sieraad op haar kop, maar daarentegen heeft zij een ander wapen; de boor van het mannetje is kort, maar van háár vreeselijk scherp. Het lieve, zachte mannetje voedt zich met bloemensap en brengt zijn leven al dansend door; het wijfje danst niet, of zij laat degenen dansen, die zij bijt; zij is de bloeddorstige demon die dag en nacht haar prooi zoekt, die zich

[pagina 308]
[p. 308]

voedt met ons bloed en haar visitekaartje achterlaat in den vorm van een zwelling op de handen of een misvormd gezicht.

Maar 't is niet alles; mijnheer is stil, hij trompettert zijn tegenwoordigheid niet uit, zooals zij.

Mevrouw daarentegen schettert haar hoogste liedje uit, tot wij er razend door worden.

Als gij dus zulk een insect ziet, met hoog gepluimden kop, zwijgend u voorbijdansend, laat hem dan met rust. 's Is een mannetje, een onschadelijke danser, die honig eet, liefheeft en sterft. Maar hoort gij die tergende fanfare, dan is het de afschuwelijke bloeddrinkster, het gevreesde monster, de vrouwelijke mug.

Zoodra zij haar angel steekt in de menschelijke huid, stort zij een zeker gif uit, dat de gestoken plek doet opzwellen en jeuken. Sommige menschen lijden er vreeselijk door, krijgen er zelfs koorts van; anderen voelen het nauwelijks.

Niets is verkeerder dan in zijn boosheid het bijtende insect dood te drukken. De uitstorting van het gif wordt dan grooter en het gevolg van onze drift is als gewoonlijk, dat wij zelf kinderen van de rekening worden.

Het getal der muggen is zoo eindeloos groot en hun bestaan zoo kort, dat men gerust zeggen kan, dat er onder al die millioenen weinigen zijn, die gedurende hun bestaan het genot mogen hebben bloed te zuigen,

Om zich tegen hun beten te beschermen heeft men vele geneesmiddelen aangeraden. Het voornaamste is, zich niet te parfumeeren. De mug is een fijne dame, die van lekkere geurtjes houdt.

En dan moeten wij op de lieve vogeltjes geen jacht maken, die er zoovelen doen sterven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken