Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1895 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1895Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21.59 MB)

Scans (191.79 MB)

ebook (24.01 MB)

XML (1.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1895

(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De zeeslang.
Met vijf afbeeldingen.

Men is over 't algemeen gewoon de zeeslang en alle verhalen over haar te beschouwen als een telkens terugkomende grap. Zij komt maar voor het licht, zeggen de grappenmakers, als de Kamers op recès zijn en de komkommertijd aangebroken is; gewoonlijk verschijnt zij in Amerika het eerst in 't een of andere locale blaadje.

Toch is er alle reden om te gelooven, dat de zeeslang werkelijk bestaat; of misschien is het beter te zeggen, dat de waarschijnlijkheid bestaat dat er groote levende schepselen zijn, bewoners van de zee, maar nog niet door de wetenschap geklassificeerd; misschien in klein getal en hoogstwaarschijnlijk

illustratie
Zeeslang, een schip aanvallend van Olaus Magnus.


geen slangen in den gewonen zin des woords.

Iedereen, die iets nieuws komt vertellen over een zeeslang, heeft kans uitgelachen te worden; wat hij gezien heeft is niets dan zeewier, drijvend op de oppervlakte der zee, door hem voor een levend wezen aangezien, of een stoet van zeekwallen, dien hij houdt voor een groot dier. Maar gewoonlijk kent een zeeman heel goed zeewier en zeekwallen en zal zeker beter kunnen onderscheiden wat hij op zee ziet, dan een landman; ook is 't niet te denken dat alle matrozen, die van een zeeslang verhalen, dronken, blind of gek zijn. Maar 't is nu eenmaal een gewoonte geworden dit aan te nemen als een onbetwistbaar feit, en vandaar dat de zeeman geneigd is zich stil te houden over alles wat hij buitengewoons ziet, sedert hij ondervond dat hij door de openbaarmaking niets wint.

Men herinnert zich de verhalen over reusachtige zwaardvisschen, die betrekkelijk kort geleden nog even ongeloovig werden aangehoord als die over de zeeslang, en nu blijkt het dat het bestaan van zulke zwaardvisschen een wetenschappelijk feit is, evengoed erkend als dat der walvisschen. Laat ons dan eens onderzoeken welke feiten ons met zekerheid bekend zijn over het geheimzinnige zeemonster, de zoogenaamde zeeslang.

De Noorweegsche visschers beschouwen het bestaan der zeeslang als een onbetwistbaar feit en doen allerlei verhalen over haar verschijning in hun fjorden; een Noorsch boek met reisverhalen beschrijft haar verschijning in het jaar 1522.

Olaus Magnus, die de voorzorg neemt, te zeggen, dat zijn verhaal slechts van hooren zeggen afkomstig is, beschrijft de zeeslang als zijnde 200 voet lang en 20 voet in omtrek, met vurige oogen en korte manen; hij geeft ook een wonderlijke afbeelding, waarop men de zeeslang ziet, zich krullend uit het water, den kop opgeheven om een man van het dek van een schip weg te kapen.

Hans Egede, die later bisschop werd, reisde naar Groenland in het jaar 1734 als zendeling. In zijn verslag van de reis beschrijft hij een zeemonster, dat den 6 Juli dicht bij het schip kwam.

‘Zijn hoofd,’ zegt hij, ‘als het opgericht was, kwam zoo hoog als de topmast. Zijn snuit was lang en scherp en blies water uit, bijna als een walvisch; hij had groote klauwen of vinnen; zijn lichaam was bedekt met schubben; zijn huid was ruw en oneven; in andere opzichten geleek het op een slang, en als hij dreef scheen het uiteinde van zijn staart op een volle scheepslengte van zijn lichaam af te zijn.’

Een reisgezel van Egede, ook een zendeling, maakte bovendien nog een schets van het monster.

Erik Pontopiddan (bisschop van Bergen), de beroemde Noorsche natuurkundige, geloofde ook eerst niet aan de

[pagina 338]
[p. 338]
zeeslang, maar bekent zijn bekeering op dit punt in zijn boek (uitgekomen in 1755) sedert hij volle en voldoende bewijzen ontvangen heeft van geloofwaardige

illustratie
De zeeslang, gezien van het oorlogschip Daedalus.


en ondervindingrijke visschers en zeelieden in Noorwegen, waarvan honderden verzekeren dat zij haar jaarlijks zien.

Pontopiddan verhaalt ons, dat het de gewoonte is van de zeeslang (die hij vergelijkt met den Leviathan uit den Bijbel) om zich op den bodem der zee te houden, behalve in haar paartijd, in Juli en Augustus, wanneer zij nu en dan op de oppervlakte der zee verschijnt als het weer kalm is, maar dadelijk weer onderduikt bij de minste strooming in haar nabijheid.

Hij maakt verschil tusschen de Groenlandsche en Noorweegsche zeeslangen; de eerste is aan den buitenkant geschubd, maar de andere geheel glad en met manen langs den hals, loshangend als een bos zeewier. Uit de verschillende berichten berekent hij, dat de slang omtrent 600 voet lang is en dat deze lengte in verscheidene plooien ligt over het kalme water. Het voorste gedeelte van den kop is hoog en breed, ofschoon sommige een spitsen, andere een platten snuit hebben. De oogen zijn groen- en blauwachtig, de kleur is donkerbruin, op sommige plaatsen verschillend getint. Tot zoover Erik Pontopiddan.

De Zoölogist van het jaar 1847 bevatte ook verscheidene berichten over de verschijning gedurende dat jaar van zeeslangen in de Noorsche fjorden. Een der beroemdste en best geboekstaafde verschijningen van het monster is, die opgemerkt werd door de officieren van het Engelsche oorlogschip Daedalus in 1848.

De kapitein Peter M' Quhac zond een officieus rapport over deze zaak aan den admiraal Sir W.H. Gage, waaraan wij het volgende ontleenen:

De Daedalus kwam van Oost-Indië en bevond zich den 6 Augustus 1848 des namiddags om 5 uur op 24o 44′ Zuiderbreedte en 9o 22′ Oosterlengte; het weer was donker en bewolkt, de wind frisch uit het Noordwesten, toen iets ongewoons, dat het schip snel naderde, gezien werd door den heer Sartoris, adelborst. Duidelijk werd de omstandigheid medegedeeld aan den officier der wacht, Luitenant Edgar Drumond, met wien de kapitein over het dek wandelde; de bemanning was aan haar avondeten.

Hun aandacht werd gevestigd op het voorwerp, dat bleek te zijn een ontzaglijke slang met kop en schouders, omstreeks 4 voet boven de zee opgericht en, voor zoover zij haar konden vergelijken, zoo lang als de hoofdmast zou schijnen als deze op het water dreef. Ten minste 60 voet van het dier lag waterpas met de zee; het ging snel voorbij, maar toch zoo dicht, dat wanneer het een mensch ware geweest, men duidelijk zijn trekken had kunnen onderscheiden. Het liet zich door de nabijheid van het schip volstrekt niet van zijn koers afbrengen, maar richtte zich naar het Z.-W. met een snelheid van 12 tot 15 mijlen per uur, blijkbaar met een bepaald doel.

De doorsnede der slang was achter haar hoofd - dat bepaald van een slang was - omstreeks 15 of 16 Engelsche duimen, en zoolang als het door de verrekijkers der officieren werd gevolgd, verdween het geen oogenblik onder het water; de kleur was donkerbruin met geelachtig wit om den hals. Het had geen vinnen, maar iets als de manen van een paard of als zeewier over zijn rug. De kapitein maakte er een schets van, die wij hier bijvoegen.

Dit is een onbetwistbare verklaring uit de best mogelijke bron, de getuigenis van verscheidene ontwikkelde zeelieden, neergelegd in een officieel rapport. Kort daarop verscheen in het nieuwsblad ‘the Globe’ een beschrijving van een dergelijk monster (mogelijk wel hetzelfde), opgemerkt door de Amerikaansche brik Daphné, 20 graden verder naar het Zuiden dan het door den Daedalus gezien was.

De openbaarmaking van het avontuur der Daedalus bracht een menigte verhalen voort over dergelijke ontmoetingen, in de couranten van dien tijd.

Kapitein W.H. Nelson, van het Amerikaansche schip ‘Sacramento’, verhaalt dat hij een vreemd zeemonster zag den 30 Juli 1877 op 31o 59′ Noorderbreedte en 37o W.-lengte. De man aan het roer (zijn naam was John Hart) zag het beter dan de kapitein, daar deze pas op het dek verscheen toen het dier reeds een eind weg was. Hart berekende, dat het 40 voet boven het water uitkwam en dat zijn omtrek zoo groot was als een zeeton. Later maakte hij er een potloodteekening van, waaruit blijkt dat het een ander dier was dan die men tot nu toe zag en eenigszins gelijkend op den ouden ichthyosaurus.

Een officier van het oorlogschip Plumper verhaalt, dat hij ten Westen van Oporto den 31 December 1884 's morgens een zwart dier zag met een scherpen kop, zich langzaam voortbewegende in een Noord-westelijke richting. Zijn nauwkeurige lengte kon hij niet bepalen, maar zijn rug was 20 voet, zoo niet meer, boven het water en zijn kop van zes tot acht voet. Het dier

[pagina 339]
[p. 339]

kwam dicht bij een koopvaardijschip en werd ook daar door de stuurlieden en matrozen opgemerkt; deze waren in vele deelen der aarde geweest, hadden dikwijls walvisschen en zeehonden gezien, maar nooit een schepsel dat in de verste verte op dit geleek. Het had iets als manen op den rug.

Het volgende bericht is ontleend aan de Illustrated London News en bevat een uittreksel uit het scheepsboek, verhalend dat men op Dinsdag den 8 Juli 1853 aan boord van het schip Princess, komende van China, een zeer grooten visch zag met een kop als een walvisch en twaalf vinnen, gelijkende op die van den inktvisch, maar in tegenovergestelde richting. De rug was van 20 tot 30 voet lang en had ook een kolossalen staart. Men schoot er op en trof bijna den kop. Behalve door de geheele bemanning werd het dier nog gezien door kapitein Morgan, een passagier.

Een andere authentiek bewezen zeeslang is, die gezien werd door Dr. Biccard van Kaapstad, in de maand Februari 1857, later door den heer Fairbridge en anderen. Dr. Biccard bevond zich op den vuurtoren van Green Point op den namiddag van dien dag, omtrent 5 uur, toen de wachter hem vroeg of hij een zeemonster wilde komen zien.

‘Ik ging naar den vuurtoren,’ zeide hij, ‘en van daar zag ik op het water ongeveer 150 meter van het strand een slang, waarvan eenige bijzonderheden reeds in druk verschenen zijn (dit slaat op het bericht van den heer Fairbridge). Het lag in de houding, op nevensgaande schets No. 1 aangeduid. Ik leende een geweer van den heer Hall (schoonvader van den vuurtorenwachter) en schoot op het dier. De kogel viel vlak voor het dier, zoowat vier meter van hem af (zie de schets). Het dier verroerde zich niet. Toen schoot ik voor den tweeden keer en nu viel de kogel 1 of 1½ voet verder; het dier schrikte, bewoog zich en dook onder water, blijkbaar om zich uit de voeten te maken. Hij bleef omtrent tien minuten onzichtbaar en kwam toen omtrent 200 meter afstand verder voor den dag, denkelijk 40 M. verder van ons. Toen keerde hij terug op de plaats waar ik hem 't eerst

illustratie
Zeeslang, gezien door Dr. Biccard van Kaapstad.


zag, maar nog vóór hij daar kwam, schoot mijn zoon op het dier; ongelukkig sprong de loop van zijn geweer en toen konden wij niet meer schieten. Toen het den tweeden keer op de plaats terugkwam waar ik hem 't eerst gezien had, nam hij de houding aan op schets No. 2 aangegeven en stond toen rechtop in de baai; kort daarop verloren wij hem uit het gezicht.’

Dr. Biccard vermeldt verder, dat het dier omtrent 200 voet lang was, maar zijn dikte kon hij niet bepalen, daar alleen de kop zichtbaar was, maar toch zeer onduidelijk. Het lijf was donker en dof, behalve de kop, die bedekt was met witte vlekken. Het water was toen zeer kalm. Behalve door Dr. Biccard, werd het beest door zeven andere personen gezien.

In Boston is door de Linnaeus-Vereeniging in 1817 een zeeslang gevangen en ontleed; het dier werd op de zeekust bij Cape Anas gevangen en scheen een jong exemplaar te zijn; men noemde hem: ‘Scolioplus Atlanticus.’

Nog vinden wij melding gemaakt van zeeslangen in the Graphic van 19 April 1879, gezien en geschetst door Majoor H.W.J. Senior, aan boord van het stoomschip City of Baltimore. Haar hoofd wordt beschreven als dat van een draak; voorhoofd en oogen als van een bulhond. Verder een zeer merkwaardig bericht van kapitein Drevar, van de bark Pauline, die met zijn scheepsvolk een verklaring daarvan aflegde tegenover den magistraat. Sommige courantenschrijvers trokken de zaak in het belachelijke en maakten zich vroolijk over het verhaal van den kapitein, die het zeer kwalijk nam en met eenige zijner officieren en matrozen zijn verslag herhaalde tegenover den heer Raffles, magistraat te Liverpool, en het in zijn tegenwoordigheid onderteekende.

In het kort komt de geschiedenis hierop neder.

Den 8 Juli 1875 zagen zij bij kaap Roque, in den noordoostelijken hoek van Brazilië, bij kalm, helder weer, des morgens ten 11 uur, zwarte vlekken op het water en een witte massa; met goede kijkglazen gewapend ontdekten zij, dat het een walvisch was, waaromheen zich een zeeslang tweemalen had gekronkeld. Kop en staart waren omstreeks 30 voet lang en deden dienst als hefboomen. Soms verdwenen zij in het water, dan kwamen zij weer boven. Twee walvisschen, die in de buurt waren, schenen dol van opwinding en maakten de zee in hun tegenwoordigheid tot een ziedenden ketel, en een luid, verward gedruisch deed zich in de verte hooren.

Dit wonderlijke geval duurde zoowat vijftien minuten, en eindigde er mede dat de staart van den walvisch zich rechtop verhief, vooruit en achteruit wuivende en het water woedend beroerend in zijn laatsten doodstrijd; toen verdween alles uit hun oogen en zonk weg in de diepte, waar hij zeker naar hartelust door de slang werd ge-

[pagina 340]
[p. 340]
worgd. De andere walvisschen, de grootste die de bemanning ooit gezien had, zwommen langzaam naar het schip, doodstil, zonder te spuiten of eenig gedruisch te maken, als waren zij verlamd van schrik; de matrozen zelfs voelden een koude rilling door hun lichamen gaan bij het zien van den doodstrijd van den armen walvisch,

illustratie
Zeeslang een walvisch aanvallend, gezien door kapitein Drevar in 1875.


die even hulpeloos spartelde in de omarming van het booze monster als een klein vogeltje in de klauwen van een havik. Het dier scheen 160 à 170 voet lang te zijn en 7 of 8 voet in omvang. In kleur leek het veel op een paling en de kop met altijd open bek scheen het grootste deel van zijn lijf. - Den 13en Juli, omtrent 80 mijlen verder, zagen zij opnieuw een dergelijk monster, dat zijn kop en omtrent 40 voet van zijn lijf in een horizontale houding uit het water stak; grimmig zag het 't schip aan als een groote Leviathan.

Dan is er nog een bericht van kapitein Hassel, van de St. Olaf, die van Newport naar Galveston (Texas) reizend, een groote zeeslang ontdekte, waarvan men omstreeks 70 voet zag, met vier vinnen op den rug; zij was omtrent 6 voet in doorsnede en van een mooi groengele kleur met bruinachtige vlekken op het bovengedeelte.

In Juni ontmoetten de officieren van het koninklijke jacht Osborne een zeemonster op de kust van Sicilië. Luitenant Huynes beschrijft hem met een kop zoo rond als een kanonskogel, van 6 voet dik en met vinnen over den heelen rug en aan weerskanten van den kop.

Nog nieuwer is het getuigenis over het bestaan der zeeslang, afgelegd door kapitein Cringle van het stoomschip Umfuli, een der tien schepen van de Natallijn, die in zijn scheepsboek aanteekende, dat hij den 4den December 1893 een monstervisch zag van slangenvorm met glinsterende huid en korte vinnen, in omvang zoo groot als een volwassen walvisch. Het moet geweest zijn op de hoogte der Kanarie-eilanden. Kapitein Cringle verzekerde, dat noch hij, noch zijn scheepsvolk ooit zoo iets gezien hadden. De menschen lachten hem uit om hetgeen zij zijn lichtgeloovigheid noemden, maar hij hield vol, dat noch hij, noch de anderen aan boord waren bedrogen geworden; de zee was kalm en glad, en wat zij zagen duurde een half uur, totdat de duisternis inviel.

Toen men hem vroeg of het dier schubben had, zeide kapitein Cringle, dat het, voor zoover hij oordeelen kon, ze niet bezat. Hij verbeeldde zich dat het dier een gladde huid had van donkerbruine kleur. Een der passagiers, een wetenschappelijk man, beweerde dat hij 't dier had hooren sissen. Deze had een camera bij zich, maar hij was zoo opgewonden, dat hij er in het geheel niet aan dacht die te gebruiken. Wat minder opgewondenheid en deze heer, Kenner genaamd, had zich onsterfelijk gemaakt.

Kapitein Cringle werd zoo bespot en uitgelachen, dat hij dikwijls wenschte het monster nooit gezien te hebben. Ieder wilde het beter weten dan hijzelf, maar hij zeide in antwoord op hun wijsheid:

‘Als een eiland van zeewier 14 knoopen in het uur kan maken of een rij zeekwabben zich vijftien voet boven het water verheft, dan geef ik toe dat ik bedrogen ben.’

Drie maanden te voren had zekere Dr. Farquhar Mattheson zulk een schepsel van dichterbij gezien. Het was in September 1893, toen hij met zijn vrouw een zeetochtje maakte in Loch Alch, dat het Eiland Skye van het vasteland scheidt.

‘Het was een mooie dag,’ zegt Dr. Mattheson, ‘zoo helder als mogelijk en onbewolkt. Het was zoowat tusschen een en twee uur. Wij voeren vroolijk en wel, toen ik iets uit het water zag stijgen, - een lang, recht ding, in den vorm van een hals en zoo hoog als een mast. Ik kon eerst maar niet begrijpen wat het was. Ik verbeeldde mij dat het iets op het land was en vestigde er de aandacht van mijn vrouw op. Zij scheen er van te schrikken en het ding kwam op ons aan; het was toen 200 meter ver en trok zijn hals naar omlaag. Ik zag duidelijk dat het een zeemonster was - bruin van kleur, glinsterend en met een soort van kraag op de vereeniging

illustratie
Zeeslang, gezien door Dr. Matheson in 1893.


van hals en kop. Het beste kan ik het vergelijken met hoofd en hals van een giraffe; alleen was de hals veel langer en de kop stond anders dan bij de giraffe, d.w.z. hij stond er niet rechthoekigop, maar scheen een voortzetting te zijn van dezelfde lijn. Het bewoog zijn kop heen en weer en men kon de weerkaatsing van het licht zien op zijn natte huid.’

Wat het lichaam betreft, daarvan zegt Dr. Mattheson:

‘Ik zag geen lichaam, alleen een rimpel in het water. Ik moet echter denken dat een breede basis van een lichaam noodig moet geweest zijn om zoo'n hals te steunen. Het was geen zeeslang, maar een grooter beest - iets als een reusachtige hagedis. Een aal kon zoo zijn lichaam niet opheffen en een slang evenmin.’

[pagina 341]
[p. 341]


illustratie
wittebroodsweken. (Zie blz. 342.)


[pagina 342]
[p. 342]

Wat de mogelijkheid betreft dat hij 't offer werd van een gezichtsbedrog, daarvan zegt Dr. Mattheson:

‘Dat is een gewone theorie, maar bij wat ik zag is dat een onmogelijkheid. Bij een gezichtsbedrog verdwijnt hetgeen men ziet langzamerhand, maar hier zag ik het zich bewegen, op en neer gaan in het water, ik merkte zelfs de weerkaatsing op van het licht in zijn gladde, witte huid.’

Nog voegde hij er bij: ‘'s Avonds aan het diner vertelde ik het aan eenige heeren, waaronder zich Sir James Farrer bevond; eerst lachte hij om mijn verhaal en gaf verscheidene manieren aan, waarop ik bedrogen kon zijn, maar toen ik hem aantoonde dat geen zijner theorieën van toepassing kon zijn op dit geval, gaf hij toe, dat de zeeslang of het zeemonster niet geheel en al een legende was.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken