Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1896 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1896Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.81 MB)

Scans (176.86 MB)

ebook (23.30 MB)

XML (1.61 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1896

(1896)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]


illustratie
dit schaap wordt den duizendsten kooper ten geschenke gegeven.


Amerikaansche reclame.
Met illustratiën.

Kort vóór de opening der groote Tentoonstelling van Chicago bezocht ik in een groote stad het magazijn van een zeer bekend fabrikant om er eenige inkoopen te doen.

‘Goed dat u komt,’ zeide hij mij; ‘mijn Engelsch sprekende lui zijn aan tafel en ik kan er slecht mee terecht. Doe mij plezier en vertel mij wat deze Amerikaan van mij hebben wil. Hij is een van mijn beste klanten.’

De Yankee pakte mij bij den jaskraag.

‘Zeg toch dezen man,’ zoo viel hij mij aan, ‘dat hij geen verstand van zaken heeft. Ik heb naar zijn “store” een uur lang gezocht. De kerel is gek zijn magazijn hier zoo te verstoppen. Wat drommel, hoe kan ik denken dat zoo'n groote firma niets anders dan een koperen bordje, niet grooter dan mijn visitekaartje, op zijn deur zou hebben? De man moest eens over het groote water bij ons komen. Daar zou hij kunnen leeren.

[pagina 66]
[p. 66]

Zijn artikelen zijn zoo goed, dat hij er tweemaal meer van kon verkoopen.’

Na nog een paar zaken afgedaan te hebben, schoof hij zijn sigaar in den anderen hoek van zijn mond, trok zijn hoed diep op het voorhoofd, groette ons vriendelijk met de hand en verdween.

Een paar maanden later ontmoette ik mijn fabrikant weer in Chicago. Aan den hoek der Monroe- en State Street stond hij, of liever beproefde te staan, want de golvende menschenstroom stiet hem omver en kneedde hem tusschen mannenschouders en vrouwenellebogen als een stuk deeg in bakkershanden.

Een geratel van wagens, een gerinkel, een getrappel, een schreeuwen en gillen, dat iemand hooren en zien verging.

De menschen raasden door en langs elkander, als brandde de stad aan alle hoeken tegelijk.

Van waar, waarheen? Het was een echt gekkenhuis.

Mijn fabrikant greep mij bij den arm en liet mij niet los: een verdrinkende die zich angstig aan den drijvenden balk vastklampt.

‘Voor een half uur ben ik hier aangekomen,’ zeide hij, ‘en ik zal blij zijn als ik deze hel uit ben. U ziet ik ben nog niet eens geschoren.’

‘Kom dan mee naar het Palmer House.’

Niet ver van ons verhief zich dat ontzaglijke paleis met zijn acht verdiepingen en 8 à 900 kamers.

Rechts en links van de straten stegen kolossale gevels van steen en ijzer in de wolken, deels voltooid deels nog in aanbouw.

Juist spijkerde men aan den hoek van een straat een steiger in elkander; nauwelijks was de laatste spijker ingeslagen of daar snelden een paar brutale jongens toe met groote rollen en lijmpotten om de muren met bonte, reusachtige aanplakbiljetten te voorzien.

Ik maakte er mijn kennis opmerkzaam op.

‘Herinnert u zich nog wat u de Yankee een paar maanden geleden zeide? Geheel Chicago wordt, waar er maar een beschikbaar plaatsje is, bedekt met annonces. Alles wat men maar bedenken kan wordt aangewend om de aandacht der voorbijtrekkende menschenmassa's te trekken. Zie de Monroestraat maar eens op!’

Mijn geleider scheen duizelig te worden.

IJzeren draden zijn over de straat gespannen, en daaraan hangen reusachtige opschriften, reusachtige platen, alle mogelijke voorwerpen voorstellend in vergrooten maatstaf.

Achter de spiegelruiten der ontzaglijk groote winkelramen schitteren electrische lichten, om de hoopen koopwaren te vertoonen, die daar opgestapeld liggen; aan de ruiten klepperen en kloppen electrische apparaten; aan anderen draaien en wiegelen en trillen annonces, gedreven door electriciteit; weer voor anderen staan markschreeuwers, die gillend den voorbijgangers briefjes in de hand drukken met aanprijzingen van pillen, zalven, schoenen, bier, zijden stoffen, couranten, gemaakte kleederen, restaurants, revolvers. Drukte, beweging, jagen, stooten, duwen, rennen, draven van alle kanten en overal.

Verderop merkt mijn begeleider hoog boven aan de 12de of 15de verdieping van een ‘hemelkrabber’ den naam op van een hem bekend handelshuis, waarmede hij betrekkingen heeft.

‘Ach! laat ons daarheen gaan, die man krijgt zijn goed van mij,’ smeekte hij.

Wij lieten ons door het menschengewoel tot aan zijn huis voortduwen.

Hoe verbaasd stond echter de heer H. toen hij in het groote winkelraam van zijn correspondent een groot, levend schaap ontdekte.

‘Wat ter wereld heeft dat beest te maken tusschen mijn goed! Heeremijntijd!’

De verklaring stond er in groote letters naast:

‘Dit schaap wordt den duizendsten kooper ten geschenke gegeven.’

Hoofdschuddend en stom liet zich H. door mij naar de andere zijde der straat trekken, waar een groote menigte menschen voor een winkelraam stilstond.

Het verkeer was gestremd. De haastige Chicagonaars duwden en stieten elkander in het gedrang en het kwam tot ruzie.

Toen wij nader kwamen klopte iemand mij op den schouder. Het was een mij bekend reporter.

‘Hollah! old Boy! Back to Chicago?’

‘Ja, wat voeren zij hier uit?’

‘O niets, een relletje, dat ik ga aangeven. Adieu.’

En wat was nu de oorzaak?

In het winkelraam van een groot confectie-magazijn vertoonde een levende goochelaar zijn tooverkunsten.

Daarboven stond te lezen:

‘Two more inside! Step in!’

(Twee anderen zijn daarbinnen. Treed in!)

Mijn gezel was den zin niet recht duidelijk. Hij kon zich maar niet begrijpen dat dit nieuwe middeltje gebruikt werd om bezoekers en daarmede koopers in den winkel te lokken.

Eindelijk waren wij weer terug aan Palmer House.

Buiten, binnen, aan de straat en rondom de kolossale hal der vestibule niets dan winkels met de schreeuwerigste annonces.

Boven de ‘Drinking bar’ (het buffet) stond ‘Free lunch’ geschreven en op een groote tafel stonden kolossale schotels met worsten, kazen, gesneden ham en roastbeef, olijven, ingemaakte visschen, allerhande lekkernijen.

H. voelde zich juist hongerig, nam een stuk ham met brood en ging toen naar het buffet om te betalen. Ik liet hem begaan.

‘What will you have?’ snauwde hem een in het wit gekleede Ganymedes toe.

‘Wat ik drinken wil? Niets! Ik wil de ham betalen.’

Ganymedes zag hem verachtelijk aan en wendde zich zonder een woord te zeggen af naar een anderen klant.

H. was verbaasd.

‘In dit land kan men niet eens zijn geld kwijtraken,’ bromde hij.

Nu legde ik hem uit dat de delicatessen daar maar stonden om koopers te lokken.

[pagina 67]
[p. 67]

Ieder hongerige, die van deze dorstopwekkende dingen iets eet, zal ook willen drinken en de prijs, dien hij voor den drank moet betalen, is zoo hoog dat hij dezen niet alleen, maar ook het gratis-ontbijt dubbel en driemaal vergoedt.

Nu traden wij in het barbiersvertrek - groot als een danszaal met zoowat twee dozijn armstoelen en twee dozijn in 't wit gekleede friseerjongens.

H. viel den metaalachtigen klank van zijn eigen stappen op. Hij keek naar den vloer en bleef verbaasd staan.

De grond was met zilveren dollars als bezaaid. Op afstanden van een handbreed lagen op den zinken vloer glinsterende zilveren dollars.

‘Dat kan toch geen echt geld zijn?’ riep hij en boog zich om zich te overtuigen.

Maar natuurlijk waren deze vastgespijkerd, anders zou er na het eerste uur van de opening geen enkele daar meer te vinden zijn geweest.

‘Neen, dat gaat mijn verstand te boven,’ zeide H. ‘Dat moet ik mijn reiskameraden eens vertellen, die moeten dat eens komen zien.’

Hij zette zich in een armstoel om ingezeept te worden.

‘Ziet ge,’ zei ik hem, ‘daar hebt ge het beste bewijs, hoe deze reclame werkt. Gij zult nu al uwe kennissen naar het Palmer House zenden om zich te scheren. En gij zijt zelf een werktuig om den barbier klanten te bezorgen.’

Toen wij - H. met spiegelgladde, geparfumeerde wangen - weer op straat waren, schreeuwde hij van verbazing het bijna uit.

‘Daar, zie eens dat paard!’ riep hij en wees naar het midden der straat.

Voor een vreemdsoortigen wagen was een zonderling paard gespannen; zijn beenen staken in wijde, gekleurde broekspijpen, een kort vest omgaf zijn romp, een hooge kraag zijn hals; op den kop droeg hij een platten stroohoed, door welks breede rand de ooren staken. Op den wagen achter den eleganten koetsier kon men op een schild de woorden lezen:

‘The Ajax cycles are the best.’

(De Ajax rijwielen zijn de beste.)

H. verstond geen Engelsch genoeg en vroeg mij om de vertaling. In plaats daarvan verklaarde ik hem hoe het wonderlijke paard precies hetzelfde moest doen voor een rijwielenzaak, wat hij van plan was voor den barbier te verrichten.

Nu had mijn begeleider genoeg van het Amerikaansche reclamewezen; of hij mij vergezellen mocht naar de Wereldtentoonstelling?

Ik was juist op weg daarheen toen ik hem ontmoette.

‘Zeker!’

Maar dat is juist het eigenaardige der Amerikaansche reclames, dat men hen niet behoeft te zoeken, zooals wij het doen in de kolommen onzer advertentiebladen. Zij zoekt ons op. Men kan haar niet uit den weg gaan. Bij elken stap komt zij ons tegemoet, niet alleen in Chicago en New-York, maar door het geheele land, in de prairiés, in de katoen- en suikerstaten en komt men in streken, waarvan men zeggen kan: ‘De wereld schijnt hier wel met planken toegespijkerd,’ zoo vindt men die planken in Amerika - beplakt met advertentiën.

Ik maakte mijn gezel opmerkzaam op glinsterende voetstappen van koper, die in het trottoir waren gepleisterd. Wij volgden ze uit louter nieuwsgierigheid. zij leidden naar een schoenwinkel met het opschrift:

‘De beste schoenen der wereld!’

H. herinnerde zich dat hij een nieuwe voetbekleeding noodig had, en hield reeds de hand aan den deurknop.

Ik troonde hem weg naar een anderen schoenwinkel in de buurt, die geen schreeuwende reclame vertoonde. H. heeft het mij tot nu toe niet vergeven.

De schoenen hebben zich slecht gehouden.

Toen wij uit den winkel kwamen, ontmoetten wij een reusachtigen open wagen, bespannen met zes paarden. Op den wagen stonden zoowat een dozijn naaimachines, en hieraan werkten vlijtig even zoovele mooie, jonge meisjes, alle in elegante wandeltoiletten, van dezelfde kleur en van denzelfden snit.

‘Wat allerliefste meisjes!’ riep H. vol geestdrift.

Zij zagen vriendelijk lachend naar ons, als hadden zij H's woorden duidelijk verstaan.

Alle voorbijgangers staarden den wagen verrukt na; in plaats van de meisjes zagen zij echter een op de achterzijde aangebracht plakkaat, waarop stond:

‘De mooiste meisjes van het land gebruiken alleen maar X's naaimachines; het magazijn bevindt zich in X. in de Xstraat.’

Wie dus een dame in bedekte termen wil zeggen dat zij mooi is, behoeft hier maar zoo'n machine te koopen.

Juist wilden wij den hoek van Clark Street omslaan, toen een politieagent een vrachtwagen aanhield en een andere straat aanwees. Ik hoorde iets zeggen, van: ‘Afgesloten en straatparade’.

Menschen stonden in dichte hoopen op de trottoirs en wachtten. Een straatparade op komst, die moest H. toch ook eens zien.

Nu herinnerde ik mij dat reeds weken en maanden geleden heele vellen van de couranten gevuld waren met aanprijzingen van de X. menagerie, dat op vrijen bouwgrond plakkaten prijkten, groot als huizen, die in bonte kleuren strijdgevechten tusschen slangen, alligators, neushoorndieren, leeuwen, olifanten en tijgers voorstelden. Tusschen hen wandelden op de platen mannen met de handen in de zakken gestoken, zoo rustig als liepen zij tusschen marmotten. X. had in zijn troep ook de beroemdste kunstenaars en koordedansers der wereld.

Wat! Ben ik nu ook door zijn geniale reclame aangetast en praat ik na wat X. der wereld voorliegt?

Genoeg! De straatparade verscheen; de olifanten wandelden rijk getooid vooruit; in met paarden bespannen kooien bevonden zich de talrijke wilde dieren; de heele troep van koordedansers, leeuwentemmers, duizendkunstenaars volgde, aangevoerd door een luid ruchtigen ‘Brassband’ (muziekkorps).

[pagina 68]
[p. 68]


illustratie
de mooiste meisjes gebruiken x's naaimachines.


Bereden politieagenten zorgden voor de orde en de heele stoet was een kwartier lang.

Vele duizenden verdrongen zich in de straten om X's biggest show on earth te zien.

De geschiedenis kostte enorm veel geld; de voorbereidende reclame moet tien duizenden dollars hebben gekost, maar - het doel om opzien te baren en nieuwsgierigheid op te wekken was bereikt en weken lang bleef het huis uitverkocht.

Wij waren nu op de ‘L’ en vlogen tusschen de daken der huizen van Chicago naar de Tentoonstelling.

‘L’ is in Amerika de verkorte naam van ‘Elevated Railway’ (hooge spoorweg). De daken droegen natuurlijk annoncen, evenals de boomen, de bouwterreinen, de vensters, wat zal ik nog meer noemen?

Alleen de blauwe hemel was nog vrij! Wat zou deze een prachtig vlak voor reclames geven.

Hoe nijdig moeten de naaimachine-fabrikanten daarheen opkijken! Hoe heerlijk zou de naam van Singer of Howe daar boven prijken!

Ik kocht mij een avondcourant, nog nat van de pers. Op de eerste bladzijde stond onder groote opschriften de geschiedenis van het standje voor het confectie-magazijn van dezen morgen.

Mijn goede kennis, de reporter, had het haarfijn verteld en daarbij natuurlijk de prijzenswaardige waren in de ‘Store’ herdacht.

Den volgenden morgen zal een agent der courant natuurlijk de rekening presenteeren, maar er komen ook klanten, die het uitgegeven geld dubbel en dwars er weer inbrengen.

Toen wij uit de ‘L’ in de Tohuwabaan afstegen, die in de straten en om de pleinen der Tentoonstelling rijdt, toen verging den armen Europeeschen provinciaal hooren en zien voorgoed.

Daar stroomden dagelijks honderdduizenden van menschen uit alle streken van het vasteland tezamen; daar moesten dus ook de vallen worden gelegd, om de koopers te vangen.

Hoevele millioenen worden hier aan reclames ten

[pagina 69]
[p. 69]

offer gebracht, hoevele vierkante kilometers papier met verf en drukinkt bemorst!

Een geheele wereld van papier, en elk vel bracht vruchten voort.

De pachters, planters, veefokkers en kooplieden uit de verre prairieën komen niet alle dagen in Chicago. De eene gebruikt het bezoek aan de Tentoonstelling om zich nieuwe kleederen aan te schaffen, de tweede om huisraad of landbouwwerktuigen te koopen, de derde wil zich tanden laten plombeeren, de vierde een stadsdokter raadplegen over zijn zieke lever of nieren.

Waarheen zouden al die menschen zich wenden?

Waar kleederen koopen,

illustratie
sandwichmannen in chicago.


welken dokter raadplegen?

Op straat wordt het hun gezegd.

Gezegd? Neen, opgedrongen, ingetoeterd, in het gezicht geslagen, zoo dat zij het hun leven lang niet meer vergeten.

Alle kleedermagazijnen, theaters, dokters, boekhandelaars enz. zijn de besten der wereld.

H. had in zijn vaderland nog nooit een Sandwichman gezien. Nu kon hij er hier honderd te gelijk van krijgen. Zooals men weet zijn sandwiches twee aan de binnenzijde met boter bestreken sneetjes brood, waartusschen koud vleesch wordt gelegd. De volksluim betitelt als ‘Sandwichman’ mannen, wien over borst en rug groote planken van de schouders hangen, en op deze schouders zijn annoncen geplakt, als:

‘Have you used Sapolio Soap?

Vlak naast hem ging echter een gestalte, die zelfs mij, hoezeer ik gewoon was aan Amerikaansche buitensporigheden, verraste - een neger in blinkende ridder-wapenrusting; alleen voor zijn lange voeten had men zeker geen passende bekleeding kunnen vinden, want deze staken in strandschoenen. Op zijn borst stond in groote letters:

‘Dr. Colemans 217, Clark Street. No Cure, no Pay (Geen genezing, geen betaling).

Weinige stappen verder reden op fiere, met Amerikaansche vlaggen behangen paarden, vier onberispelijk gekleede heeren, eenige in elegante zomerpakken, andere in visite-toilet en zelfs in balkostuum, met gibushoed, witte handschoenen, witte dassen, verlakte laarzen. Op hun rug stond niets dan een naam. Wat kan dat wezen?

Terwijl H. verbaasd deze wonderlijke carnavalsmaskerade nakeek, drukte hem een driftig heer een briefje in de hand.

‘Als u zoo elegant gekleed wilt zijn,’ stond er op, ‘dan moet gij uw kleederen bestellen bij X. in de Xstraat.’

Wat glinstert daar op gindschen wagen, die plechtig getrokken wordt door vier schimmels?

Waarlijk! een groote gouden pyramide, bewaakt door acht mannen, die met lansen gewapend daarnaast loopen. Op de pyramide zit een man te huilen met schijnbaar gezwollen wang, een witte doek daaromheen gebonden en aan weerskanten van den wagen staat geschreven:

[pagina 70]
[p. 70]

‘Mensch, denk aan uw tanden!’

Op de goudpyramide staat echter:

‘Dit is de hoeveelheid goud, die de beroemde tandarts X. in de Xstraat reeds verwerkt heeft voor tandvullingen.’

Waarheen wij ons ook wendden, werden ons briefjes in de hand gedrukt, met allerlei aanprijzingen. Wij konden ons nauwelijks verdedigen tegen die briefjesdragers.

Zelfs de arme, kleine Italiaansche jongens, die aan de hoeken der straat lekkernijen, vruchten, aardnoten enz. verkochten, hadden hun middeltjes om koopers te lokken. Toen wij bleven staan om de platen van een winkel te beschouwen, verdeelde een hunner onder een paar kinderen, die met hun ouders in de buurt stonden, bonbons. De kinderen namen ze gretig aan en vonden de bonbons naar hun smaak. Een kleine bengel had niets gekregen, en om hem tevreden te stellen, kocht papa voor den jongen een heelen zak vol. Nu begon een meisje van jaloezie te schreien en ook voor haar werd een zakje gekocht.

De Italiaansche jongen was niet tevergeefs in Amerika op de leerschool geweest. Een half dozijn bonbons had hij gezaaid en twintig Amerikaansche centen geoogst.

Mijn begeleider was door al de reclames, die hij in een paar uren gezien had, geheel versuft. Wij scheidden op de Tentoonstelling en ik zag hem niet terug tot vóór eenige maanden. Het toeval voerde mij in de stad zijner inwoning en ik was nieuwsgierig om te zien of de Amerikaansche reclamefakkel, die in Chicago zoo hoog opvlamt, ook haar weerschijn op zijn zaak had geworpen.

Toen ik voor het huis stond, vond ik niets veranderd. Op zijn deur prijkte nog steeds het eenvoudige koperen plaatje; hij zelf was er dikker op geworden.

Toen ik hem over de reclame sprak, streek hij langs zijn buikje:

‘Kom, bij ons gaat het ook wel zonder reclame. Men zegt: Goede wijn behoeft geen krans! Dus zou ik zeggen dat die Amerikaansche koopwaar geen goede wijn is, daarvoor hebben zij te veel kransen noodig en te veel bluf! Goede waar prijst zich zelf, en daar houd ik mij bij en heb er mij steeds wel bij bevonden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken