Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1896 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1896Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.81 MB)

Scans (176.86 MB)

ebook (23.30 MB)

XML (1.61 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1896

(1896)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De mammouth.
(Elephas primigenius.)

Een der meest bekende dieren onder de fossielen is ongetwijfeld de mammouth. Zonder de verbeelding, welke bij het wederherstellen van voorwereldlijke wezens zulk eene groote rol speelt, een te groote speelruimte te laten, kan men zich van zijne gedaante toch eene tamelijk nauwkeurige voorstelling vormen.

Zeer zeker heeft men ten allen tijde fossiele overblijfselen van olifanten gevonden en de berichten hiervan verliezen zich in de oudheid. Zoo verhaalt Theophrastus 320 v. Chr. ons reeds van elpenbeen, dat in Griekenland werd gevonden. Niet altijd echter werden de gevonden beenderen herkend als van olifanten afkomstig te zijn. Aangezien eenige der beenderen dezer dieren eene zekere overeenkomst met die der menschen hebben, zoo moet het ons niet verwonderen, dat zij door de oude Grieken aan den een of anderen halfgod of heros werden toegeschreven. De beenderen, die in Griekenland zijn gevonden, waarvan meermalen melding gemaakt is en die gezegd werden te hebben toebehoord aan Ajax, Orestes enz., zijn waarschijnlijk van den mammouth afkomstig. Zij werden in de middeleeuwen aan een uitgestorven reuzengeslacht toegeschreven; dit verklaart tevens het ontstaan der talrijke werken, die onder den titel van Gigantologie in die eeuwen het licht zagen.

In Frankrijk werden onder de regeering van Karel VII in het Rhônedal eenigen dier reuzenbeenderen gevonden. Omstreeks 1564 zagen eenige landlieden op eene helling beenderen uit den grond steken. Zij werden verzameld en door Cassannion, die in Valencia woonde, onderzocht. Vermoedelijk gaven zij Cassannion aanleiding tot het schrijven van een boek ‘de Gigantibus’ genaamd. Volgens Cuvier echter is reeds de beschrijving van een enkelen tand, die in dat boek voorkomt, voldoende om te bewijzen, dat zij - n.l. de beenderen - aan een olifant behoorden.

Toen in den jare 1577 in het kanton Lucern een eik door den storm werd ontworteld, kwamen er verscheidene beenderen van reusachtige grootte voor den dag. Men zond ze naar een beroemd arts en professor te Bazel, die ze nauwkeurig onderzocht en ze aan een reus toekende. Hij ontwierp zelfs eene teekening van het geraamte, die hij tegelijk met de beenderen naar Lucern terugzond.

De anatomist Blumenbach, die in het begin van deze eeuw eenige overblijfselen van deze beenderen zag, herkende ze zonder moeite als behoorende aan een olifant. Welke beteekenis de stad Lucern aan deze gebeurtenis hechtte, laat zich daaruit opmaken, dat zij sedert de 16e eeuw een reus als drager van haar stadswapen voerde.

In Duitschland werd in het jaar 1663 een beenderenmassa ontdekt; o.a. vond men ook eenige reusachtige olifantstanden. Deze waren op zichzelven reeds voldoende om over den oorsprong der beenderen eenig licht te doen opgaan. Zij werden destijds voor hoornen aangezien en de beroemde Leibnitz ontwierp daarnaar een wonderlijk dier, wiens voorhoofd met een langen hoorn was voorzien, en noemde het de fossiele eenhoorn.

In zijn werk Protogaea beschreef Leibnitz het dier en gaf er eene afbeelding van. Eerst dertig jaren later werd deze Leibnitzsche theorie door de ontdekking van een volledig mammouths-geraamte in het Unstrutdal betwijfeld.

Tegen het jaar 1700 bemerkte een soldaat in de nabijheid van Cannstadt in den grond eenige beenderen. Toen de regeerende hertog eene opgraving gelastte, ontdekte men eene formeele begraafplaats van olifanten met niet minder dan 60 slagtanden. De goed geblevene tanden werden verzameld en de meer beschadigden gebruikte de lijfarts van den hertog als geneesmiddel tegen koorts en koliek.

Gedurende de 18e eeuw werden eene menigte van dergelijke vondsten gedaan. Toen men het daarover eens was, dat die beenderen aan olifanten hadden behoord, deed zich weder eene andere vraag op, n.l. waar komen die olifanten vandaan? Hoe komen zij in landen waar men nimmer olifanten in 't wild had gekend? De wonderlijkste gissingen werden op dit punt gemaakt. Velen meenden dat het de overblijfselen waren van de dieren, die door Hannibal uit Carthago waren medegebracht, en beriepen zich op de talrijke beenderen welke men in het Rhônedal gevonden had; dit was n.l. de weg welken Hannibal in Gallië had ingeslagen. Maar hoe liet zich dan de verspreiding der beenderen over gansch Europa en Azië verklaren? Zelfs worden zij gevonden in 't Noorden van Siberië, in streken waar onze tegenwoordige olifanten

[pagina 119]
[p. 119]

onmogelijk kunnen leven. En juist deze streken der Noordelijke IJszee hebben het meeste er toe bijgedragen om de geschiedenis dier wonderlijke dieren te onthullen. De groote rivieren van Siberië, die in de IJszee uitloopen, rukken telken jare bij het invallen van den dooi ontzaglijke ijsschollen van den oever los, en in de op deze wijze ontstane aardkloven heeft men talrijke beenderenmassa's gevonden, welke door de enorme koude buitengewoon goed bewaard zijn gebleven. Nieuw-Siberië en de eilanden, gelegen aan den anderen mond van de Lena, bestaan voor het grootste gedeelte uit zand, ijs en mammouthstanden en sinds onheuglijke jaren drijven de inwoners dier streken een levendigen handel in elpenbeen. Gedurende den zomer richten talrijke visschersscheepjes hun koers naar deze eilanden, en 's winters ziet men even zoovele karavanen denzelfden weg, doch over het ijs gaan. De tanden, die elk van 150 tot 200 pond wegen, worden op hondensleden vervoerd en dan naar Europa en China gezonden, waar zij gelijk het gewone ivoor worden bewerkt. Reeds meer dan vijfhonderd jaren wordt deze kostbare stof door de zoogenaamde beenderlanden opgeleverd en nog altijd schijnt de voorraad onuitputtelijk.

Aan die onderaardsche beendermassa's heeft waarschijnlijk een sage, welke men nog heden ten dage onder de Chineezen in omloop vindt, haar oorsprong te danken. Het is de sage van Tien-John, een fabelachtig dier ter grootte van een os, van wien gezegd wordt, dat hij onder den grond in onderaardsche holen leeft, en sterft zoo spoedig het zonlicht hem beschijnt. Ook onder de Jakuten, Ostiaken en Tungieten vinden we iets dergelijks. Een oude Russische reiziger, die in 1692 door Peter den Groote naar China werd gezonden, verhaalt van een rijke vondst van elpenbeen en van een wonderlijk Siberisch dier. Eenige inboorlingen zeggen gezien te hebben, hoe zelfs de bodem zich bij de bewegingen van deze onderaardsche dieren op en neer bewoog. Wanneer zij te dicht bij de oppervlakte der aarde komen, sterven ze, en daardoor verklaart men tevens het voorkomen van beenderen op de hooge rivieroevers.

Een Russisch natuuronderzoeker, Gabriel Sanytsche, reisde in het jaar 1800 in Noorderlijk Siberië. Ingesloten in een ijsmassa, vond hij een mammouth, wiens vleesch en huid door het ijs geheel ongeschonden waren gebleven.

In 1799 ontdekte een opperhoofd der Tungieten, Ossip Schumachoff genaamd, die aan de oevers van een meer naar mammouthstanden zocht, een vormlooze, door ijs ingeslotene massa. Het daarop volgende jaar zag hij dat het ijs, hetwelk deze massa omsloot, zeer gedund was, doch eerst in den daarop volgenden zomer, bemerkte hij, dat deze massa een mammouth was, daar de gansche zijde en een der slagtanden van het dier voor den dag waren gekomen. Daar het den volgenden zomer kouder dan gewoonlijk was, bleef het dier nog onder 't ijs begraven. Eerst in 1804, nadat in dien tusschentijd het ijs, dat zich tusschen den mammouth en de aarde bevond, gesmolten en de kolos ten gevolge zijner zwaarte op een zandbank gevallen was, sneed Schumachoff de beide slagtanden af en verkocht ze voor 50 roebels. Twee jaren later hoorde de natuuronderzoeker der Peterburger Universiteit, Adams, die zich bij den Graaf Golovski bevond, welke door den Czaar met een zending naar China was belast, dat er nabij de monding der Lena een enorm groot dier was ontdekt. Hij begaf zich dadelijk naar de aangeduide plaats en bevond het dier nog wel op dezelfde plaats, doch helaas, geheel verminkt. De Jakuten hadden met het vleesch, dat wellicht duizenden jaren in 't ijs was bewaard gebleven, hunne honden gevoed, en de rest was, zooals de sporen er rondomheen aanduidden, door ijsberen, wolven en vossen afgekloven, zoodat alleen het geraamte bewaard was gebleven. Eenige der ledematen hingen door spieren en overgeblevene stukken der huid nog aan elkander. De kop was met een gedroogde huid overtrokken en één der ooren was van een groote bos haar voorzien. De donkergrauwe huid was met zwarte haren bezet en bedekt met eene roodachtige wol. Het haar en de wol, die door de ijsberen vertrapt was geworden, werd verzameld en had volgens het zeggen van Mr. Adams een gewicht van 18 kilo's. Alles werd door Mr. Adams bijeengezocht en het geheele gedrocht zond hij naar de Peterburger Universiteit, nadat hij in Jakutsk nog twee slagtanden had gekocht, die, naar hij geloofde, van het dier afkomstig waren. Die tanden waren 9.6 engelsche duimen lang; de kop zonder de tanden woog 414 pond. De Czaar betaalde Adams 8000 roebels voor het dier. Het geraamte is in het museum der Petersburger Universiteit opgesteld. Om de verbazende afmetingen van den mammouth beter te doen uitkomen, heeft men het skelet van een Indischen olifant benevens een dergelijk opgezet exemplaar, naast hem geplaatst.

In het Koninklijk Museum voor Natuurlijke historie te Brussel bevindt zich het geheele geraamte van een jongen mammouth. Het is in elkander gezet van beenderen, welke men in 1860 in België bij het graven van een kanaal in de nabijheid van Lierre had gevonden.

In October van 1816 werd bij Cannstadt een groote massa fossiel elpenbeen gevonden. Ook aan andere plaatsen in het Neckardal en in vele rivierbeddingen van Duitschland hebben dergelijke ontdekkingen plaats gehad en alle landen in Europa hebben, wat de geschiedenis van dit voorwereldlijke dier betreft, hunne bijdragen geleverd. Ook in Amerika, van Canada af tot aan de golf van Mexico toe, zijn beenderen gevonden. Het schijnt alzoo, dat de mammouth over den ganschen aardbodem verspreid is geweest. Zijn verblijf in het ruwe Noorden bewijst ontegenzeglijk, dat het klimaat aldaar warmer moet geweest zijn of dat het dier door zijn dikke en wollige vacht beter tegen den invloed der koude bestand was dan de tegenwoordig levende olifant.

De mammouth bezat evenals de thans levende olifant vier tanden. De twee reusachtige slagtanden waren zeer gekromd en buitenwaarts gebogen, zoodat zij den kop

[pagina 120]
[p. 120]

van het dier vrijlieten. Waarschijnlijk voedde hij zich met het loof van berken, pijnboomen enz. Gelijk reeds boven is vermeld, was zijn huid met lange zwarte haren en eene roodachtige wol bedekt. De rug was voorzien van lange manen. De pooten waren naar verhouding korter dan die der tegenwoordige olifanten.

Den naam mammouth, kreeg het dier in Siberië, waar men zijn slagtanden zelfs mammouthshoornen noemde. Volgens den Russischen geleerde Pallas stamt de naam af van het Tartaarsche woord ‘mama’, dat aarde beteekent. Volgens anderen stamt de naam af van den in het boek Job genoemden ‘behemoth’ of ‘mahemoth’, een woord waarmede de Arabieren den olifant betitelen om een dier van buitengewone grootte aan te duiden.

De in Siberië gevondene dieren moeten plotseling omgekomen en dadelijk daarop door ijsmassa's ingesloten zijn. De voortdurende koude verhinderde dat het ijs smolt en bewaarde alzoo ongeschonden de getuigen van een tijdperk, dat reeds duizenden van jaren achter ons ligt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken