Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1897-1898 (1897-1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.06 MB)

Scans (132.11 MB)

ebook (22.36 MB)

XML (1.71 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De beeldhouwer van Florence.
Met drie illustratiën.

I.

‘'t Is een groote som, die u voor uw opdracht vraagt.’

‘Mylady behoeft mijn voorwaarden niet aan te nemen,’ antwoordde André Londini, de beeldhouwer.

‘Maar ik wil mij van uw diensten verzekeren. Ik ben rijk en gewoon dat al mijn wenschen vervuld worden.’

‘Ik onderhandel nooit, 't kan mij weinig schelen of mijn kunst u ten dienste staat of niet.’

‘U is zeer onafhankelijk,’ antwoordde Lady Montaine met een koelen glimlach, ‘maar u is beroemd, en zeer gezocht.’

Londini boog.

‘Ik heb vandaag veel te doen’ zeide hij, ‘en zou gaarne willen beginnen.’

Lady Montaine was verontwaardigd; zij was bij den beeldhouwer gekomen als een godin die een gewoon sterveling eer wil aandoen, en hij zag de zaak heel anders aan en scheen volstrekt niet geneigd haar wensch te vervullen, want eerst had hij rechtaf geweigerd, en

[pagina 125]
[p. 125]

later een prijs genoemd voor zijn werk, die de rijkste vrouw van het seizoen verbaasde.

‘Ik neem uw voorwaarde aan,’ antwoordde zij; ‘wanneer moet de eerste zitting plaats hebben?’

‘Dadelijk, als u blijven wil. Ik kan mijn ander werk van middag doen,’ sprak de beeldhouwer.

‘Waar zal ik zitten?’ vroeg Lady Montaine.

‘Hier, dicht bij het blok marmer.’

De beeldhouwer scheen werkelijk wat kortaf; hij zag niet eens zijn bezoekster aan, maar keerde zich gedeeltelijk van haar af, toen hij zich naar den stoel begaf, die niet, als gewoonlijk, op een hoogte stond.

‘Denkt u dat ik een goed model zal zijn?’ vroeg Lady Montaine, terwijl zij opkeek naar den beeldhouwer.

‘Ik kan 't niet zeggen vóórdat ik den omtrek uwer

illustratie
Hij streek met zijn handen over haar gezicht.


trekken onderzocht heb.’

En nu, tot groote verwondering van zijn model, ging hij langzaam naar haar toe en streek zacht over haar schouders en toen over haar gezicht.

‘U is...’ begon Lady Montaine.

‘Blind,’ zei de beeldhouwer, ‘ja, maar mijn kunst is waar, en mijn opvatting van licht en schaduw dwaalt niet. Vrees niet voor het succes van mijn arbeid! Mijn roem had ik reeds verkregen vóórdat de wereld in duisternis voor mij wegzonk.’

Lady Montaine's aandacht was opgewekt, en dat was een nieuwe ondervinding.

Jong wees geworden, bezat zij de grootste gave der vrouw, zij was schoon. Haar rang, schoonheid en fortuin trokken vele mededingers naar haar hand. Hun vleierijen voedden haar ijdelheid, totdat haar betere aard er door verkild werd.

Kunst te beschermen was een harer grillen - het verried goeden smaak van haar kant, en diende als thema voor haar bewonderaars om over te redeneeren.

Terwijl André Londini met zijn donkere vingers over haar trotsch gelaat en voorhoofd streek, las hij haar karakter met de macht die alle blinden zoo ten volle bezitten, en zijn gelaat toonde duidelijk genoeg aan, dat het onderzoek uit kunstenaarsoogpunt niet bijzonder gunstig uitviel.

‘Wel,’ zeide Lady Montaine, toen hij zijn handen liet vallen na het onderzoek der gelaatstrekken, ‘wat dunkt u van de taak die u wacht?’

‘Ik zal uw wensch vervullen, en ik zal uw trekken trouw nabootsen, maar ik ben geen vleier en kan u niet beloven dat u tevreden over mijn werk zal zijn als het af is.’

Een zonderlinge beeldhouwer! Wat kon er aan ontbreken, dat hij zulk een oordeel uitsprak, als de geheele stoet, die haar volgde, in haar schoonheid geen enkele fout zag?

Zij bloosde terwijl zij antwoordde:

‘U is zeker oprecht, al is u niet beleefd. Gaarne zou ik van u willen hooren, wat u in mijn trekken teleurstelt, daar de meeste mannen mij mooi vinden.’

‘Als u het wenscht,’ zeide Londini, ‘zal ik het u wel zeggen. Hun woorden hebben u geen goed gedaan, de wereld heeft een harer schoonste dochters bedorven.’

‘Ga voort,’ zeide de Lady, ‘men heeft mij nooit berispt. Dit is een weelde, die ik sedert mijn kinderjaren moest missen.’

‘U stelt belang in mijne woorden, alleen omdat uw nieuwsgierigheid gewekt is. Als men u leeren kon te gevoelen, dan zouden mijn vingers in staat zijn, een volmaakt gezicht te modelleeren.’

‘Denkt u, dat ik onverschillig ben voor de gewone vreugden en smarten der wereld? Kan u mijn vroegere zoowel als mijn tegenwoordige eigenschappen beschrijven? 't Is iets nieuws voor mij, dat men een trouwen spiegel voor mij plaatst.’

‘Een bedorven kind, de afgod van haar kring, een vrouw voor wie liefde een onbekend land is, dat zij nooit betreden zal,’ sprak de beeldhouwer meer in zichzelf, dan tot haar.

‘U heeft gelijk en ongelijk,’ antwoordde zij; ‘de toekomst is ons allen onbekend; wie weet wat voor ons ligt?’

‘Ik zal niet wagen dat te beslissen,’ antwoordde Londini, ‘voor mij is de kunst, en dat is mij genoeg. Ik ben tevreden. De dag kan komen, dat u ook in het een of ander streven de donkere schaduw zal moeten verdrijven, die misschien op uw leven valt.’

Lady Montaine, opziende naar den beeldhouwer, merkte dat hij diep getroffen was. De oogen, die zoo noodeloos geworden waren, bedekte hij een oogenblik met de hand, als om het schouwspel van een somber leven te verbergen.

Het gelaat van Londini was ondanks zijn gebrek alle aandacht waardig. Van een zuiver Italiaanschen vorm,

[pagina 126]
[p. 126]

droeg het den stempel van karakter, die, wonderlijk genoeg, bij velen uit haar kring ontbrak. Daar was iets trotsch in de wijze waarop hij zijn hoofd droeg, dat aantoonde hoe hij meer was dan een copiïst van den menschenvorm, want hij had de macht om studiën in marmer uit te voeren, die de bewondering uitmaakten van de eerste kunstkenners van Europa.

Terwijl zij dicht bij den kunstenaar zat en hij zijn werk begon, voelde Lady Montaine dat zij gelukkig was geweest zulk een verstrooiing te vinden, daar zij niets had verwacht dan een vervelend bezoek.

Geen twijfel, hij had gelijk, haar omgeving was te slaafsch om de waarheid tegen haar te spreken, maar toch was vleierij een deel van haar leven en zij meende zonder haar niet te kunnen bestaan. Zij moest aan haar vrienden vertellen van den artist. Zij had een schat gevonden in Florence - hoe jammer dat hij blind was!

Londini, verzonken in zijn kunst, was stil geworden en met een zucht van verlichting hoorde zijn model de mededeeling, dat de zitting ten einde was. Zij moest morgenmiddag terugkomen.

‘Ik kan u niet naar de atelierdeur geleiden,’ zeide hij bij wijze van verontschuldiging.

‘O, 't is volstrekt niet noodig,’ antwoordde Lady Montaine en verdween een oogenblik later.

‘Een vrouw van de wereld,’ mompelde Londini in zich zelf, ‘en geheel ontbloot van ziel.’

Toen, zijn weg al tastend vindend naar de deur rechts van het atelier, opende hij ze en riep:

‘Guilda, ik wacht je.’

Een geluid van kleine, trappelende voetjes kwam de trap af, en een kind van zoowat zeven jaar stormde binnen met een vroolijken lach, en greep de handen van den kunstenaar.

Londini tilde het kind op en kuste haar.

‘Lieve kleine,’ zeide hij, ‘je zult beroemd worden; als ik dood ben zal de wereld zeggen: Londini was een geboren artist, want hij maakte Guilda de herderin,’ en glimlachend zette hij de kleine op den stoel, zoo pas door de groote dame verlaten, en een stuk marmer ontblootend, ging hij voort den ruwen vorm meer gelijk te maken aan het model dat het bestemd was voor te stellen. Nu en dan hield hij op om het gezicht der kleine aan te raken en de haren te streelen, die haar in rijke krullen over de schouders vielen.

Het kind volgde met vreugde den voortgang van het werk, totdat op een zeker oogenblik de beeldhouwer haar van den stoel in zijn armen nam en vol liefde kuste.

Daar bleef nog een zonnestraal over in de wereld voor den beeldhouwer, en dat was de kleine die hij tegen zijn borst gedrukt hield.

II.

‘'t Is een studie van het werkelijke leven,’ zeide Londini in antwoord op een vraag van Lady Montaine, terwijl zij naar het bijna voltooide werk zag, dat Guilda voorstelde.

‘En wie is dat kind?’ vroeg zij; ‘zij is zeer mooi, als het marmer haar trouw weergeeft.’

‘Dat is een moeilijke vraag om te beantwoorden,’ hernam Londini, ‘daar het mijn eigen geschiedenis betreft.’

‘Ik ben verlangend te weten waarom u zoo'n kindervorm met zooveel geduld afwerkt, want het is zeker een triomf der kunst. De wereld is vol tegenstrijdigheden; u, die blind is, ziet de onvolmaaktheden en schoonheden door anderen voorbijgegaan.’

Londini ging voort het hoofd van Lady Montaine in klei te boetseeren, en scheen eerst wat achterhoudend met de bijzonderheden welke zij verlangde, maar langzamerhand wond hij zich op, terwijl hij over Guilda sprak, en verhaalde haar zonderlinge levensgeschiedenis.

‘Ofschoon in Florence geboren,’ begon hij, ‘bracht ik mijn jeugd in Rusland door, in het zuidelijkste district van Khaskof. Toen mijn schooljaren voorbij waren, wijdde ik mij aan de kunst en bracht den langen, eentonigen winter in mijn atelier door. Eens dat ik druk aan het werk was, werd de deur opengeworpen en een vrouw stormde binnen met een kind op de armen. Zij scheen ter prooi aan bittere smart, en spoedig vernam ik de reden. Haar man was na een kort huwelijksleven naar de Siberische mijnen gezonden en de vrouw had deelgenomen aan een samenzwering, ten doel hebbende hem te bevrijden. De intrige werd ontdekt, en zij had nog even den tijd, uit haar kamer te ontsnappen, die zich in 't zelfde huis bevond als mijn atelier, voordat het gerecht binnenkwam.

‘Op haar knieën neervallend, smeekte zij mijn bescherming af. Ik had nauwelijks tijd om haar in de kamer naast de mijne te verbergen, toen de atelierdeur werd opengeworpen en de Russische gerechtsdienaren binnenkwamen.

‘Is u een genaturaliseerd Rus?’ vroegen zij.

‘Ja,’ antwoordde ik, niet wetend waarom zij dit vroegen.

‘Dan is u onderworpen aan de wetten van het land. Wees voorzichtig hoe u mijne vragen beantwoordt.’

‘En zich neerzettend op een stoel, haalde hij zijn zakboekje uit en begon:

“Hoeveel menschen wonen hier?”

“Dat weet ik niet,” antwoordde ik, “ik zoek geen Russische kennissen.”

“Waar is de vrouw die gewoonlijk in de bovenkamers huist?”

“Als u haar kamers kent, waarom zoekt u haar daar niet?”

“U ontwijkt de vraag. Weet u iets van haar?”

“Ik weet het, maar weiger te antwoorden, want dat zijn mijn zaken niet.”

“Wees voorzichtig, Siberië is koud en gij zult als haar medeplichtige beschouwd worden, wat gij waarschijnlijk ook zijt.”

“Het kan zijn, maar ik kan niets anders antwoorden. Ik kan geen vrouw verraden.”

“Is dat uw laatste woord?”

“Ja,” antwoordde ik. Men nam mij gevangen; en kan u raden wat mij wachtte?’

‘De mijnen?’ vroeg Lady Montaine huiverend.

[pagina 127]
[p. 127]
‘Ja, ik werd veroordeeld daar mijn straf te ondergaan, en vertrok met het volgende transport slachtoffers naar Siberië. Het was een ontzettende

illustratie
Zij riep mijn hulp in.


reis. Honderden en honderden mijlen in den winter, door de steppen van Rusland, joeg men ons voort, altijd bewaakt door de soldaten, die onze smeekingen om rust beantwoordden met slagen en stompen.’

‘Maar u bleef toch niet lang in Siberië? Is het wel?’ vroeg het model.

‘Ongelukkigneen! Ik zeg ongelukkig, omdat binnen het jaar ik volle gratie kreeg. Weet u waarom men zoo edelmoedig jegens mij was?’

‘Misschien werd uw onschuld ontdekt.’

‘De reden is voor u,’ zeide Londini treurig.

‘Ik begrijp het,’ hernam Lady Montaine. ‘Wat een vreeselijk gevolg!’ en zij zag hem in de uitgebluschte oogen.

‘Teruggekeerd van de mijnen, vond ik de vrouw dood en het kind alleen. Ik was ook verlaten, en zoo ontvluchtten Guilda en ik het land, dat ons zooveel ellende had bezorgd, en in Florence gevestigd trachtte ik mijn smart te vergeten. Het was een vreeselijke bezoeking, maar men went zich aan alles. Guilda bleef de troost en de hoop mijns levens. Voor haar nam ik den beitel weer op, en na vele vergeefsche pogingen werd ik beloond, want de wereld behandelde mijn werk met sympathie, en met Guilda's liefde ben ik tevreden, want wie zal een blind artist willen trouwen?’

En hij verdiepte zich weer in zijn arbeid.

Lady Montaine, die zich anders nooit liet medeslepen door haar gevoel, was diep getroffen. Zij zag den beeldhouwer aan, en de gezichten van al haar vrienden schenen weg te zinken in onbeduidendheid bij het zijne vergeleken.

‘Hoe jammer dat hij blind is,’ mompelde zij weer. ‘Mag ik uw herderinnetje zien?’ vroeg de dame tegen het einde der zitting.

‘Zeker,’ antwoordde Londini en riep het meisje.

‘Ik ben André's lieveling,’ zeide het kind. ‘Papa woont in een mooi paleis, waar altijd zon is. André heeft mij beloofd, wanneer ik groot ben, dat ik hem zien zal. Maar 't is heel ver, en Papa heeft het zoo druk, hij kan niet hier komen, maar ik ga naar hem toe. Mama is dood, weet u,’ en de kleine nestelde zich op Lady Montaine's schoot.

Londini zag haar aan als vroeg hij haar verschooning.

‘Ik kon haar niet zeggen wat Siberië is. Misschien zal zij het later hooren, nu nog niet!’ en zijn hand streelde teeder haar gouden lokken.

Lady Montaine zweeg. Londini, met de scherpheid van gehoor, die de lichtste geluiden onderscheidt, hoorde iets, dat hem verschrikte. Kon het verhaal van zijn levensdrama haar belang inboezemen? Wat deerde het haar of hij blind en het kind een wees was?

Haar wereld was te groot voor zulke kieinigheden. Zijn hand rustte op het kind, en hij voelde een onweerstaanbaren lust om te weten welken indruk zijn eenvoudig verhaal had gemaakt op de vrouw, die geen smart kende.

Zijn hand streek nu over haar gelaat, en hij wist dat hij haar de les geleerd had, die haar aanbidders haar niet konden geven, want Lady Montaine's gezicht was nat van tranen.

Zij stond haastig op en verliet het atelier. Het kind volgde haar naar de deur met een vreemden, verwonderden blik.

André Londini had goede redenen voor zijn zwijgen, toen hij zich boog over de kleine herderin, die Guilda voorstelde.

Zij was het eenige voorwerp, dat hem inspireerde voor zijn wondervolle werken. Kon iemand haar plaats innemen?

En de beeldhouwer voelde dat hij werkelijk blind was, want de tuin der liefde was voor hem gesloten, behalve in het kind, dat zich aan hem vastklampte toen hij met zonderlingen, weifelenden tred het atelier verliet.

III.

‘U kan mijnheer niet zien,’ sprak Londini's bediende op zekeren morgen.

‘Waarom?’ vroeg Lady Montaine verwonderd.

‘Guilda heeft een ongeluk gekregen en hij wil haar niet alleen laten.’

‘Een ongeluk! Wanneer?’

‘Van morgen, en het kind is stervend. Zij speelde in het atelier terwijl Londini werkte, en ongelukkig wierp zij een zware vaas omver. Zij is zoo klein dat het gewicht haar verpletterde, en Londini wil haar niet verlaten.’

[pagina 128]
[p. 128]

‘Wil u hem een boodschap overbrengen?’

En haastig schreef zij op een kaartje:

‘Mag ik Guilda zien vóór zij sterft? Weiger het mij niet.’

In het atelier wachtte zij het antwoord af.

Londini zat bij het bed van het kind, toen de kaart hem gebracht werd. Hij werd zwaar beproefd, want de dokter had alle hoop op redding opgegeven.

‘Waarom zou ik deze vrouw de kamer des doods laten binnengaan?’ dacht hij.

Hij kon zijn aandoeningen niet beheerschen en hij vreesde dat zij zou raden wat hij trachtte te verbergen; maar toch kon hij dit verzoek niet weigeren.

Hij stemde toe en Lady Montaine ging voorzichtig de trap af en trad de kamer in. Zij zag de wanhoop op het gelaat van den beeldhouwer, terwijl hij in zijn handen de kindervingers hield, die hem zoo spoedig voorgoed zouden loslaten.

Zich nederbuigend raakte Lady Montaine zachtjes met haar lippen het voorhoofd der kleine aan en vroeg toen aan den beeldhouwer:

‘Is er geen hoop meer?’

‘Geen,’ antwoordde Londini en veegde het doodzweet van haar gelaat. ‘Zij sterft snel weg. Mijn Guilda verlaat deze wereld van smarten en laat mij alleen,’ en vergeefs trachtend zijn aandoening te verbergen, keerde de beeldhouwer zich af.

‘André,’ fluisterde het kind, ‘ik ga naar Papa. Hij woont in een mooi paleis, hebt gij gezegd.’

‘Ja Guilda. Kunt gij zien?’

‘'t Is zoo donker, zoo donker, maar ik kan iemand zien. Is u nog hier, André? Laat mijn hand niet los, anders vind ik den weg niet.’



illustratie
Londini wierp zich naast het doode kind.


‘Guilda, mijn kleine lieveling,’ en hij drukte haar hand vaster in de zijne, ‘ik ben hier naast je en houd je hand.’

Guilda opende haar oogen, en ze toen vestigend op den blinden beeldhouwer, zeide zij:

‘Ik zie papa's paleis en mama is daar en strekt de armen naar mij uit...’

En André Londini stond bij het bed waarop de doode vorm lag van zijn eenigen schat, dien zijn oogen nooit konden zien.

Londini wierp zich naast het doode kind en zijn smart kende geen grenzen meer; eindelijk stond hij op, en zich tot de vrouw naast hem wendend, zeide hij:

‘Verlaat mij! Ik verzoek het u. De blinde beeldhouwer heeft geen hoop meer op liefde.’

De wereld en haar ijdele vreugde schenen zoo onbeduidend toe aan haar tot wie Londini zich richtte. Zij naderde hem, sloeg haar arm om zijn schouder en haar tranen vielen op zijn gelaat.

André trok haar dichter naar zich toe, en hier, in tegenwoordigheid van den dood, wist hij dat hem nog iemand was overgebleven, wier taak het zou zijn de duisternis te verlichten die hem omringde.

 

Lady Montaine's vrienden waren even verrast als bedroefd, toen zij hoorden dat zij haar leven wilde wijden aan een blinden man.

Maar wanneer zij van tijd tot tijd iets van haar hooren, dan schijnt haar keuze haar niets dan geluk te hebben aangebracht, terwijl hij, wiens geleidster zij geworden is, in haar liefde alles vond, wat het hart van een man ontvangen kan van de vrouw, wier lot met het zijne verbonden is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken