Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1897-1898 (1897-1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.06 MB)

Scans (132.11 MB)

ebook (22.36 MB)

XML (1.71 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een rivier tusschen Cornwallis en Devonshire.
Met drie illustratiën.

In Cornwallis ontspringen twee rivieren, de Torridge en de Tamar, waarvan de plaatselijke legenden het volgende verhalen:

Nadat deze beide beekjes niet ver van elkander in het Wosley-moeras geboren werden, had de Torridge grooten lust te stroomen naar het westelijk gelegen Devonshire, waar zich de vetste grond en het warmste klimaat bevindt. Na een hevigen strijd vielen de beide riviergeesten in slaap.

Torridge, die het eerst wakker werd, liep langzaam weg en was reeds een heel eind ver, toen ook Tamar wakker werd. Boos stoof hij weg zoo snel hij kon, maar werd in zijn vaart zeer belemmerd door de steenen die hij tegenkwam. Toch haastte hij zich zoozeer, dat hij

illustratie
de morwell-rotsen.


den voorrang behield, en de arme, langzame Torridge, bemerkend dat het niet hielp langer te strijden, schikte zich en nam zijn richting naar het Noorden.

Maar daardoor is de loop van de Tamar zoo grillig en kronkelend geworden; eerst slingert hij zich ten Oosten en dan ten Westen, dan weer Noord en vertoont een veranderlijkheid die niet ten voordeele van zijn karakter pleiten mag, maar het landschap zeer vervroolijkt en verfraait.

Wie eenmaal de Tamar heeft gevonden in Preystone Bridge, die haar overbrugt bij het oude dorp Dunterton, of zelfs een paar mijlen lager dan in het paradijs van Engeland, Endsleigh Cottage, die zal haar niet licht verlaten vóórdat de poëtische wouden van Mount

[pagina 150]
[p. 150]

Edgcumbe aan den eenen kant en de ruwe rotsen van Devilspoint u waarschuwen, dat haar leven ten einde is en zij in de breede wateren van Plymouth Sound haar persoonlijkheid verloren heeft.

Maar in Endsleigh is de rivier in alle glorie van haar eerste jeugd. Het zoogenaamde Cottage, een der bezittingen der familie Bedford, is gebouwd hoog boven de rivier aan haar Devonoevers, en haar beschutte terreinen, die zacht afglooien naar het water, zijn tuinen, oranjerieën en lanen vol zuidelijke, rijke schoonheid. Tegenover liggen bosschen, zelfs in Devonshire beroemd om hun ongerepte schoonheid. En verborgen dwaalt de rivier nu door streken, zelden bezocht door den toerist, want zij zijn het eigendom van het adellijke huis van Russell.

Maar de rivier stoort zich niet aan de rechten van landeigenaars, want zij kronkelt maar voort, borrelend over steenen, toevend in donkere hoekjes, door hengelaars zeer gezocht en langzamerhand dieper wordend totdat zij een bevaarbare stroom blijkt te zijn.

Maar wat liefelijkheid betreft kunnen deze enkele mijlen moeilijk geëvenaard worden; nu eens wordt zij omzoomd door zacht glooiende heuvels, tot aan het water begroeid met bosschen, rijk aan de varens, het mos en de bloemen, waardoor Devon beroemd is, dan weer oprijzend tusschen muren van graniet als was zij moede van zulk een lang voortgezette lieftalligheid.

Met een snelle wending, na de romantische bosschen verlaten te hebben, waar de hand van geen mensch een spoor heeft nagelaten, ontwaakt in de rivier plotseling een echt wereldsche zin door die mijn te bereiken wier leven een ware ‘mijnroman’ was, wij bedoelen de Devon Great Consols. Leelijk zijn zij en misvormen het landschap - dat lijdt geen twijfel - door hun raderen en machinerieën, maar hier in dit afgelegen hoekje van het Westen zijn fortuinen gewonnen en verloren, en het is billijk te zeggen dat er meer gemaakt dan verloren werden. In haar mooie dagen bevatte zij tunnels, in hun geheel dertig mijlen lang, twee en dertig waterraderen, negen mijlen van schachten en putten en een reputatie die het geheele graafschap dol maakte. Nu gaan de raderen langzamer rond en in haar zeer vervallen ouderdom hebben de steenkolen haar verlaten, en hoewel men nog graaft naar arsenicum is de winst niet groot meer.

Maar de rivier rolt nog altijd even trouw voort als in de dagen van 5000 pCt., en wanneer zij onder de Nieuwe Brug stroomt heeft zij bijna vergeten dat er eens een mijn was, wier voortbrengselen haar wateren ontkleurden.

De Nieuwe Brug schijnt op het eerste gezicht haar naam leugenachtig te voeren, want zij is van ouden grijzen steen, bijna geheel bedekt door klimop, maar zij heeft vele eigenaardigheden. Zij is de sleutel van Cornwallis, of was het, toen de legers door het land trokken, en meer dan eens heeft zij den strijd gezien en gevoeld tusschen de Rondhoofden die de brug bezetten en de Cavaliers die haar bestormden. Dan is zij de laatste of eerste brug die over de Tamar ligt, als men ten minste Brunel's meesterstuk in Saltash uitzondert. Maar dat is een spoorbrug en ontneemt iemand het kinderlijke genot met een voet in elk graafschap te staan, zooals de Nieuwe Brug dit schenkt. De Cornwalliszijde der brug heeft nog den last met den steilen heuvel te rekenen die van het wonderlijke dorpje Gunnislake neervalt en dien zij als het ware bespringen moet om hem te bereiken.

Maar van Devonshire en Cornwallis heeft niemand ooit verwacht dat zij de dingen voor ingenieurs prettig zouden maken; hun rol is schilderijen te leveren, en dat doen zij trouw.

In de zomerdagen gaat een stoombootje ijverig de 25 mijlen op en neer, die van de zee liggen tot aan Weir-head. Gaarne zou zij hoogerop willen gaan, maar hier staat het ‘Tot hier toe en niet verder!’ geschreven, en 't is gelukkig voor de toeristen dat dit opschrift hun niet wat eerder den verderen toegang afsnijdt, want tusschen dit eindpunt en het dorp Calstock, beroemd om zijn ezels en aardbeien, ligt een eind, dat het mooiste gedeelte van de rivier is, ten minste op haar bevaarbaar gedeelte.

Aan den Devonshire-kant rijzen steile rotsen op, driehonderd voet van de rivier; in iedere spleet heeft een boom zich genesteld en het geheel is een tooneel vol grootschheid, verzacht door groene en bruine tinten.

Daar loopt een pad naar den top van deze Morwellrotsen en het zou zonde zijn halfweg stil te staan, want daarboven heeft men een gezicht dat zelfs in Devonshire voor mooi geldt. De rivier kronkelt en slingert mijlen ver, en de slotsom is, dat zij met al haar drukte en beweging de zee maar twee mijlen nader komt. In het Westen blauwen de heuvels van Cornwallis en daarachter die van Dartmoor.

Calstock, een mijl ongeveer verder, zou een zeer onbelangwekkend rivierdorpje zijn, met zijn huizen onverschillig over den heuvel verspreid, zonder zeer wereldsche redenen. De eerste is dat het sedert onheuglijke tijden hoogst geschikt is om er thee te drinken. Op zijn Devonzijde ligt een oude herberg, die de vreugde uitmaakt van kunstenaars die een voorgrond zoeken voor hun schilderijen, en daar is een aanvoer van vruchten die der dorstige ziel lafenis brengen.

De zonderling gekleede Cornwallische vrouwen wachten u op de kade met hun schoone boezelaars en groote zonnehoeden en manden, gevuld met vruchten, want dit is het middelpunt van een aardbezie- en kersendistrict, dat in het seizoen de Londensche markt voorziet - en zij zijn schilderachtig genoeg om den liefhebber van het pittoreske te beloonen.

Maar wat Calstock te kort komt aan romaneskheid, wordt ruim vergoed door Cotehele-House, dat zich bij de naaste kromming der rivier bevindt; hier heeft iedere steen zijn geschiedenis, het bevat kamers vol schatten, verzameld door zijn tegenwoordige eigenaars - de Mount-Edgcumbe's. Eenige daarvan zijn relieken van vorstelijke personen, die daar vertoefden, en zijn versterkte muren verduurden menigen aanval.

Op de rivier, even voorbij Cotehele Quai, is een kleine

[pagina 151]
[p. 151]

kapel op den rotsigen oever gebouwd als een dankzegging van zekeren Sir Richard Edgcumbe voor het ontsnappen uit de handen zijner vijanden.

Aan de geschiedschrijvers wordt vriendelijk verzocht de Tamar niet te berooven van haar legende of van den boom langs haar oevers, waarin Karel I geklommen zou zijn terwijl zijn vervolgers onder hem langs kwamen. Daar de ongelukkige vorst zeker wel in vijfentwintig boomen moet geklommen zijn, mag men deze wel met rust laten.

Maar Sir Richard Edgcumbe schijnt volgens alle historische waarschijnlijkheid aan de wraak der volgelingen van Richard III ontsnapt te zijn, die hem als een vijand beschouwden, maar hij wierp zijn muts in de rivier en liet hun dus gelooven dat hij verdronken was. Hij bleef echter leven om deze kapel te bouwen, door Hendrik VII tot ridder geslagen te worden en van de bezittingen te genieten van zijn vervolgers, die hem gegeven werden.

Meer kronkelingen liggen tusschen de lage weilanden aan den eenen kant en de glooiende bosschen aan den anderen; de stroom wordt modderig, bruin en breed door zijn aanraking met de verblijven der menschen, voorbij Pentillie Castle, de woonplaats der familie Coryton.

Het huis ontleent zijn grootste belangrijkheid aan zijn ligging op den heuvel, hierin op een kasteel aan den Rijn gelijkend en te voorschijn komend uit de weelderige tuinen en bosschen die het omringen.

Als men hier de rivier opkomt vindt men een wonderlijk gezichtsbedrog, waarmede de inboorlingen gaarne den bezoeker plagen. Want als, omstreeks twee mijlen ver - ofschoon slechts een derde mijl in rechte lijn - Pentillie in het gezicht komt, is de niets vermoedende vreemdeling gereed al zijn geld en goed er op te verwedden dat Pentillie op den Devonoever ligt. Maar dat komt omdat hij de grillen niet kent van de grappenmakende rivier en van haar talent om dubbel haar weg te maken.

In haar middelbaren leeftijd is de Tamar in haar leelijkste en minst interessante periode. Velden en lage oevers berooven haar van alle schoonheid. 't Is alleen een rivier, niet breed genoeg om indruk te maken en niet smal genoeg om romantisch te zijn.

Cargreen, een klein dorp, is zoo door het karakter der rivier aangestoken, dat zij prozaïsch genoeg is om overal elders zich op haar plaats te bevinden. Het heeft een schakel met het verleden in zijn naasten buurman Landolph, in welks kerk zich de graftombe bevindt van een keizer, zekere Theodorus Paleologus, de laatste afstammeling der Grieksche keizers van Constantinopel, die in 1636 stierf, toen hij deze streek bezocht.

't Is wanneer zij dichter komt bij de werken van menschen, dat de rivier aan belangrijkheid wint, hoewel van een verschillend soort. Zij wordt breed als een meer, vereenigt zich met de Tavy en bereikt eindelijk dat kolossale werk van ingenieurskunst de Saltash-Brug.

Men zegt, dat Brunel, de ingenieur, zoo zenuwachtig was over den uitslag van zijn werk, dat hij op den openingsdag naar bed ging, met bevel, hem niet te storen, voordat de eerste trein er over was gereden.

Nu is het een moeilijk vraagstuk waar de Tamar ophoudt. Eenigen willen, dat zij bij Saltash eindigt, anderen in Devilspoint, maar het schijnt wel wat wreed haar van haar identiteit te berooven, juist waar zij een nationale inrichting wordt, door op te treden als invalidenhuis voor oude driedekkers, of voor oorlogsschepen, die als opleidingsschepen dienst doen. Ook zijn hier de dokken, van waar de nieuwe schepen zee kiezen. En het zijn zeker wel de veiligste en meest beschutte havens dezer wereld.

Hier neemt zij de Lynker op, een Cornwallische rivier, en verdwijnt eindelijk in de zee bij Devilspoint, waar, volgens de overlevering, zijn Satansche Majesteit zich omkeerde, vol tegenzin en wanhoop, toen hij hoorde dat er Methodisten waren in Cornwallis. Maar de Tamar geeft zich niet zonder tegenstand over, want hier voert zij zulk een hevigen strijd met de zee, dat zich daar, zelfs bij kalm weer, een dwarrelende kolk vertoont, die haar graf aanwijst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken