Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1897-1898 (1897-1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.06 MB)

Scans (132.11 MB)

ebook (22.36 MB)

XML (1.71 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De flora van den Bijbel.

De wijnstok.

Wij lezen in Gen. IX:20, dat Noach den wijnstok of druif (Vitis vinifera) begon te planten. De geschiedenis en vooral de allereerste geschiedenis van deze nuttige plant verliest zich in den nacht der eeuwen; haar vaderland is onbekend, hoewel zeer waarschijnlijk Klein-Azië daarvoor moet worden gehouden. Het Heilige Land wordt ons door Mozes voorgesteld als een land van tarwe, gerst, druiven, vijgen en appelen (Deut. VIII:3); men bracht een enormen tros druiven om de vruchtbaarheid van het land te bewijzen (Num. XIII:24).

De wijn was een der offeranden door Melchisedech, koning van Salem, gebracht, nadat Abraham zijne bekende overwinning had behaald.

De oudheid der cultuur van den wijnstok in Egypte wordt niet alleen bewezen door de afbeeldingen op de tempels der oudheid in dat land, die de verschillende wijzen van bereiding van wijn voorstellen, maar ook door een vondst in een graf uit den tijd der 22ste koningsdynastie (900 jaren vóór Christus) van eenige druiven, die hoewel verdroogd, toch nog het bekende waas vertoonden.

De oorspronkelijke verspreiding van den wilden wijnstok moet in de alleroudste, vóórhistorische tijden wel zeer groot geweest zijn, zoodat volksstammen van zeer verschillenden oorsprong in staat waren van dit geschenk der vrije natuur gebruik te maken. Ofschoon tegenwoordig de druif in Egypte nog wordt gekweekt, is dit toch op zéér kleine schaal; de vruchten zijn echter van zéér goede kwaliteit. Wingerdbladen worden op de tafels der gegoeden in dit land veel gebruikt om er balletjes gehakt vleesch in te wikkelen.

De prijs der bladeren is dientengevolge somtijds hooger dan die van de druiven zelve.

In den tegenwoordigen tijd is de wijnbouw in Palestina tot slechts in enkele plaatsen beperkt; evenals in alle andere zaken, is ook hier weder het Turksche bestuur schuld aan den achteruitgang van dezen tak van nijverheid. Desniettegenstaande zijn de druiven van het Heilige Land nog altijd de allerbesten die er bestaan, zoowel wat de grootte als den smaak betreft. De zachte wijn van den Libanon heeft nog altijd zijn ouden roem gehandhaafd; de omstreken van Hebron zijn bekend als de heerlijkste druiven voort te brengen. Dikwijls klimmen de ranken om de vijgeboomen, en vormen zoodoende een looverdak, symbool van vrede en rust, ‘ieder onder zijn wijnstok en vijgeboom’ (Kon. IV:25). Van Mozes af tot het Evangelie vindt men herhaaldelijk van den wijnstok melding gemaakt.

 

De wijnstok werd in Griekenland, Sicilië, Italië en in de omstreken van Marseille reeds door de Phoeniciërs ingevoerd. Onder Romulus was de cultuur in Italië nog van weinig beteekenis; onder Numa werd de aanplanting van de druif op groote schaal begonnen, en het gebruik nam dermate toe, dat zelfs het vrouwelijke geslacht zich er aan te buiten ging. De cultuur verspreidde zich ook in Gallië, totdat keizer Domitianus (51-96 na Christus) order gaf alle wijnstokken in Gallië uit te roeien, omdat het graan door de enorme uitbreiding der wijncultuur niet meer werd gekweekt.

De grens van den wijnstok ligt tusschen 30 en 50 graden noorderbreedte. De vruchtbaarheid van deze plant is somtijds enorm; in de nabijheid van Besançon in Frankrijk droeg een in 1751 en in 1720 geplante boom 4200 trossen vruchten.

De variëteiten van deze plant zijn ontelbaar; reeds in 1862 waren er 1400. De cultuur is sedert kort met goed gevolg ook in Californië begonnen, doch in de overige noordelijke deelen der Vereenigde Staten vallen de vruchten af voordat zij rijp zijn, door de nacht-

[pagina 375]
[p. 375]

vorsten die daar bijna het geheele jaar voorkomen. De gedroogde bessen zijn als Passulae majores officineel, evenals de ranken, Pampinae vitis, als bloedstillend, zweet en water afdrijvend middel. De bladen, Folia vitis finiferae, werden eveneens geneeskundig gebruikt, evenals het sap der onrijpe vruchten, Omphacium, hetwelk met melk vermengd als huismiddel bij scheurbuik werd aangewend, Succus agrestae.

Bij verwonding van den stengel in de lente vloeit daaruit een sap, als wijntranen, Lacrymae vitis, bekend, dat als kosmetiek wordt gebruikt. De bekende wijnsteen wordt geleverd door het afzetten van kristallen in de wijnvaten. De beste azijn, Acetum vini, wordt eveneens uit de druif bereid. Eindelijk wordt uit de zaden eene olie geperst, Oleum Nucleorum, die tegen diarrhae gebruikt wordt.

Notitiën uit de H. Schrift.

De wijnstok groeit in Palestina ook in het wild (2 Kor. 4:39), en vooral bij goede cultuur, veel sterker dan bij ons. Schneller, lange jaren directeur van een weeshuis te Jeruzalem, verhaalt van stammen, die op zich zelf staan en een mansdikte hebben. Schultz vond bij den Libanon een wijnstok, op zichzelf staande, 30 voet hoog, met een stam van 1½ voet doorsnede en takken, die een kroon vormden van 50 voet. Men kan dan onder den wijnstok zitten, en zulk zitten, in het genot van schaduw en vruchten, werd gebruikt als beeld van huiselijk geluk en stillen vrede.

De trossen zijn ook grooter dan de onzen. De meesten, soms 1000 aan één wijnstok, zijn van 3 tot 12 pond, terwijl de druiven zoo groot zijn als kleine pruimen. De wijngaard werd aangelegd, bij voorkeur aan de zonnige berghellingen (Rigt. 9:27, Jes. 5:1), soms ook in waterrijke vlakten (Ezech. 17:8). Vooral wanneer de druiven nog jong waren, verspreidden zij een aromatischen geur (Hoogl. 2:13).

Wie een wijngaard aanlegde, was in Israël vrij van krijgsdienst, totdat hij er van had geoogst (Deut. 20:6). In verband met Levit. 19:23 gaf dit vermoedelijk een verlof van 4 jaren. Men begon met het omtuinen van den wijngaard (Num. 22:24, Jes. 5:5), door middel van een heg of steenen muur aan den wijnrand te bouwen, tegen vee en wilde zwijnen en om de druiven tegen vossen, die inzonderheid de jonge druiven zoeken (Hoogl. 2:15), en tegen andere dieren te beschermen. Dan werd de grond opgehakt (Jes. 5:1; waar omtuinen eigenlijk beteekent ophakken) en van steenen gezuiverd. Vervolgens werd er een toren (Markus 12:1) ingebouwd, d.i. een steenen of houten hoog wachthuis, waarin de eigenaar woonde of een zijner knechten. Eindelijk werden de jonge wijnstokjes gepoot. Nu mocht de eigenaar 3 jaar lang niet snoeien, noch iets er van eten (Levit. 19:23). Het 4de jaar werden de al te welige ranken met een snoeimes gesnoeid (Levit. 25:3 en 4) en kon de vrucht geplukt worden. Was die grond van den eigenaar gedurende zoo langen tijd zonder vruchten, het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat deze zoolang iets anders tusschen de wijnstokken zaaide, om toch eenig voordeel te genieten van zijn grond.

Dit was echter bij de wet verboden (Deut. 22:9). De wijngaardenier was ook aan andere wettelijke bepalingen gebonden. Hij mocht voorbijgangers niet verhinderen om zooveel als zij wilden van zijne druiven te eten (Deut. 23:24). Alleen als zij iets wilden medenemen, mocht hij tusschenbeide komen. De voorbijgangers aten dan niet zelden reeds onrijpe vruchten, die de tanden stroef en bot maken (Jes. 31:29 en 30). Was het oogsttijd, dan mocht de wijngaardenier geene nalezing houden. De hier en daar alleen hangende trossen der druiven, die nog niet geheel rijp waren en dus nog niet met de anderen konden geplukt worden, of de trossen, die aan de handen der lezers ontglipten, moesten blijven hangen voor de vreemdelingen en armen (Levit. 24:4 en 5). Daarentegen werd de wijngaardenier ook in zijn rechten door de wet beschermd. Wie den wijngaard beschadigde, door er zijn vee te drijven enz. enz., was tot schadevergoeding verplicht (Jes. 12:13; Exod. 22:5). Het hout van den wijnstok was zonder waarde (Ezech. 15:2). De vruchten van den wilden wijnstok waren wrang en onbruikbaar (Jes. 5:2). De druif van den edelen wijnstok werd òf versch gebruikt, òf gedroogd genuttigd (Num. 6:3), òf tot wijn aangewend. Om wijn te verkrijgen werden de druiven in een gemetselden bak geworpen (Jes. 5:2). Daarin werden de druiven uitgeperst (Deut. 15:14), doordat zij met de voeten getreden werden (Klaagl. 1:15). Het uitgeperste druivensap, most genaamd (Jes. 63:2 en 3), liep door den schuinsafloopenden bodem van een persbak, die in het midden eene opening had, in een tweeden bak, waarin het vocht werd opgevangen.

Het oogsten en persen der druiven ging gepaard met vroolijk gezang (Jes. 16:10). Goede wijnoogst gaf overal werk en vroolijkheid. Daarom werd de wijn gebruikt als het beeld van overvloed (Joël 3:18; Amos 9:13). Hij had overvloed, die wijn kon gebruiken voor die dingen, waartoe een ander water gebruikte (Gen. 49:11). Geen wijn hebben, was dientengevolge teeken van ellende (Jos. 16:10 en 24:11). Mislukte de wijnoogst, door groote droogte (Jes. 24:7), door hagelslag (Ps. 78:47), of door sprinkhanen (Joël 1:7; Amos 4:9), dan werd het gezang der wijnlezers en perstreders niet gehoord en was het stil in het land, als was het gansche volk in rouw (Amos 5:17). Was de most uitgeperst, dan moesten aanstonds de eerstelingen (Num. 18:12 etc.) en de tienden (Neh. 13:5 en 12) worden afgezonderd. Een deel werd als most, dus ongegist gedronken (Gen. 40:11; Richt. 9:13). Ook werd een deel gekookt tot siroop en gebruikt als druivenhonig (Ezech. 27:17). Het overige werd gedaan in aarden kruiken, soms in den Bijbel flesschen geheeten, of lederen zakken (1 Sam. 10:3 en 16:20). De most moest daarin gisten, waardoor de lederen zakken sterk opzwollen (Job 32:19). De oude zakken konden daar niet tegen (Marc. 2:22). Alleen nieuwe zakken werden daarom gebruikt. Den gegisten wijn liet men nog een tijdlang op den droesem liggen (Lech. 1:12; Jer. 48:11), waardoor hij sterker en meer waard werd.

[pagina 376]
[p. 376]

Zoo kwam de wijn in den handel. Van Damascus werd bijv. gemeld, dat het handel dreef in wijn van Chelbon (Ezech. 27:18). De handelswaarde van den wijn was oorzaak dat hij bijv. als betaalmiddel werd gebruikt. Joodsche meisjes werden als slavinnen verkocht en betaald met wijn (Joël 3:3) en valsche profeten lieten zich met wijn betalen voor hun profetie (Micha 2:11).

Wijn van geringe kwaliteit met specerijen vermengd werd door soldaten gebruikt en wijn-edik (o.i. azijn van wijn gemaakt) werd als verkoelenden drank gebruikt door arbeiders of soldaten (Nov. 6:3). Om ter dood veroordeelden te verdooven, werd er wierook of myrrhe bijgedaan (Marc. 15:23). Reeds in oude tijden werd de vrucht van den wijnstok tot wijn gemaakt en gebruikt ook bij den eenvoudigsten maaltijd (Gen. 14:18). Ook was hij tot tempelgebruik (Ezra 6:9) voor de offeranden bestemd. (Exod. 29:40; Num. 15:a). Als geneesmiddel vinden wij den wijn in Luc. 10:54 en 1 Tim. 5:23 aangewezen. Hij werd ook gebruikt als verkwikkenden drank voor bedroefden en vermoeiden (2 Sam. 16:2).

Daar de wijn vroolijk maakt (Ps. 104:15; Spr. 31:6; Pred. 10:9) was hij zeer geliefd en waren er wijnhuizen (Hoogl. 2:4). Doch veel wijn drinken vond afkeuring (Jes. 5:22). Want van veel wijn drinken werden de oogen rood (Gen. 49:12). Sommigen werden er spotachtig door, anderen wrevelig (Spr. 20:1); eindelijk verliest men er verstand en oordeel door (Hosea 4:19), zoodat men geheel dronken werd (1 Sam. 25:37 en 1:14). Zoo is het kwaad in uitwerking gelijk aan ontucht (Hosea 4:11). De Rechabieten mochten den wijn in het geheel niet gebruiken (Jes. 35:6), evenmin als de Nazereeën (Num. 6).

De beste wijngaarden waren te Engedi (Hoogl. 1:14) in het dal Eskol (Num. 13:23) en op den Libanon (Hos. 14:8). Nog moet de aandacht gevestigd worden op Ezech. 8:17, welke toch op verschillende wijze wordt verklaard.

In Jeruzalems tempel werd de zon aangebeden; daarbij staken de priesters wijnranken aan den muur. Meest waarschijnlijk is het, dat hier gedoeld werd op het gebruik der Perzen, die bij de aanbidding der zon een bundel granaat-, tamarisk- en palmtakken in de hand houden voor het gezicht tot afwering van booze geesten. Tot dat doel zouden dan de priesters te Jeruzalem wijnranken voor het gelaat gehad hebben. Eindelijk heeft nog de wijnstok met zijn ranken een geheel bijzondere symbolische beteekenis gekregen om het woord van den Heiland Joh. 15.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken