Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.63 MB)

Scans (104.80 MB)

ebook (31.15 MB)

XML (2.32 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1

(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Uit Zuid-Afrika.
Met illustratiën.

Na een lange, onaangename reis kwam ik in Johannesburg aan. De trein voerde tal van reizigers mede, zoodat wij niet al te onzacht moesten optreden om het hotelrijtuig te bereiken. Het was een reusachtige, ouderwetsche koets door vele spannen paarden en muildieren getrokken; bovenop kreeg ik een niet geheel ongevaarlijke plaats.

Nadat ik voor een hoogen prijs een kamer had bemachtigd, maakte ik onmiddellijk eene wandeling door de stad, die een overvloed van merkwaardigheden biedt.

Het was mij niet onbekend, dat Johannesburg in 1886 na het vinden van goud daar ter plaatse in Witwaterrand was gesticht, en snel was toegenomen in om vang; toch kon ik niet verwachten reeds nu eene moderne, groote stad met statige gebouwen, trambanen, electrisch licht en winkels van moderne inrichting te vinden, waarin men van het rijwiel tot de theekop, alles kan krijgen, wat de eisch van comfort in onzen tijd noodig maakt, en telkens weer stond ik er verbaasd over, hoe dat alles in even tien jaren tot stand kon komen. Voor nauwelijks zes jaar was Johannesburg nog een dorp van zonder systeem bij elkaar gebouwde hutten van gegalvaniseerd ijzer op een dorre, droge hoogvlakte; thans stonden deftige heerenhuizen in lange rijen.

De straten zijn breed, de pleinen groot en regelmatig. De eigenlijke stad wordt door talrijke voorsteden omgeven; onder het lommer van groene boomen staan daar vriendelijke, elegante villa's midden in wel-onderhouden tuinen met fonteinen en aardige boschjes. Op den achtergrond sluiten de bergen van Witwaterrand het terrein af.

De markt is het belangwekkendste gedeelte der stad, waar de vreemdeling op enkele weekdagen een allermerkwaardigst tafereel vindt, dat bij ons modern leven nauwelijks meer past. Dan komen daar van het platteland honderden ossenwagens, waarop de Boeren de voortbrengselen hunner akkers naar de stad brengen.

Johannesburg heeft op dit oogenblik ongeveer 100.000 inwoners, waarvan ongeveer de helft blanken. Van dezen behoort slechts eene zeer kleine minderheid tot de eigenlijke Boeren, de overigen zijn Europeanen en z.g. Afrikaanders, dat zijn in het land geboren blanken van allerlei afkomst.

Onder de ongeveer 50.000 niet-blanke inwoners komt de

[pagina 52]
[p. 52]
neger het veelvuldigst voor; echter is de gelaatskleur niet altijd zwart. Ieder opmerkzame beschouwer, die het duistere werelddeel uit eigen ervaring leert kennen, ontwaart onmiddellijk, dat deze zwarte aardbewoners reeds om hun huidkleur in verschillende groepen moeten verdeeld worden. De hoofdschakeeringen van de negers in Johannesburg zijn zoo velerlei, dat men hen nauwelijks van andere kleurlingen, Aziaten enz. kan onderscheiden. Merkwaardigerwijze toch zijn ook deze laatsten over Zuid-Afrika zeer verbreid. De Hindoe en de Japannees, die als handige kooplieden hun weg vinden, worden in grooten getale aangetroffen; ook de Chinees is er ingeburgerd. En tusschen al deze phantastische gestalten beweegt zich een zeer elegante Europeesche dameswereld in toiletten, die zich in het Hydepark te Londen mochten laten zien, - een kaleidoskoop van hoogst merkwaardige ethnographische bekoorlijkheid! Den sterksten indruk maakten op

illustratie
markt in johannesburg.


mij de typen van de eigenlijke, meestal langgebaarde en buitengewoon vuil uitziende Boeren, bijna altijd in galop te paard rijdend en altijd weer getooid met het zwarte krip om arm en hoed, als teeken van rouw in de familie, die nimmer ophoudt omdat allen met elkaar verwant zijn.

Voor ik verder een kijkje nam, regelde ik mijn zaken om ten slotte een heer op te zoeken aan wien ik aanbevelingsbrieven had. Ik trof dezen echter niet thuis; hij bracht op St. Helena zijn vacantie door.

Aan tafel in het Nord-Westernhotel, leerde ik een Duitscher kennen, bij wien ik mij voor de rest van mijn verblijf in Johannesburg aansloot. Dit was mij des te aangenamer, omdat mijn nieuwe bekende reeds sedert eenige jaren in den Transvaal woonachtig was en mij daardoor menige inlichting vermocht te geven. Met name stelde ik belang in de sociale en politieke verhoudingen der Boerenrepubliek; wat ik daaromtrent te hooren kreeg, luidde stellig niet erg vleiend voor de Boeren.

In Europa is men algemeen van opinie, dat de verschillende rassen hier vlak tegenover elkaar staan. Dat is oorspronkelijk echter volstrekt het geval niet geweest, maar slechts een verschijnsel van den allerlaatsten tijd. De Boer is de heer in het land; datgene echter waarop hij als zoodanig aanspraak maakt, is bijzonder weinig; hij onderscheidt zich door een waarlijk klassieke onverschilligheid op politiek terrein, weshalve het volstrekt niet moeielijk is met hem op goeden voet te komen. Hierop slechts komt het aan, dat men zijne eigenaardigheden kent en hem daarnaar behandelt. Eén ding boven alles wenscht hij: een landbezit, waarop hij geheel onafhankelijk de baas is; zoolang de andere volkeren hem hierin niet hinderen, is het hem onverschillig, wie zich de overige schatten van het land toeëigent: de goudvelden, waaruit jaarlijks voor ontelbare millioenen gehaald wordt. Voorts onderscheidt den Boer deze eigenschap, dat hij zich hoegenaamd niet gelegen laat liggen aan de levendige ontwikkeling, die zijn land in den laatsten tijd deelachtig is geworden op het gebied van bergbouw, handel en industrie. Hoogstens brengt hij de Engelschen voor een karig loon de goudzakken naar den spoorweg, opdat deze het gemakkelijk naar het buitenland kunnen vervoeren. Zoo is zijn karakter steeds geweest.

Niet de wapenen van de Britsche landverhuizers hebben de Hollandsche kolonisten het eerst naar Natal, dan over den Vaal teruggedreven, maar zij zelven waren het, die terugweken voor den oeconomischen en industrieelen drang tot vooruitgang van den lateren tijd, omdat deze hun vreedzaam leven van herdersvolk bedreigde; daarom verhuisden zij ten slotte zoover, dat geen fabrieksschoorsteen hun blik meer hinderde. Thans echter heeft dit vluchten voor de beschaving een einde moeten nemen, want van alle zijden zijn zij omgeven door Europeesche kolonisten, die onophoudelijk naar de opensluiting van het land streven. Te midden van den

[pagina 53]
[p. 53]
wedstrijd der volkeren op dit gebied, staat de Boer daar als iemand, die zichzelf overleefd heeft, die met zijn geheele

illustratie
straat in johannesburg.


levensbeschouwing in den goeden, ouden tijd wortelt en het jonge leven om zich heen niet meer begrijpt. Men lette slechts op de oude Boerengestalten, die men in de stad ontmoet. In een lange, bruine jas van oud-modischen snit, waarop de gansche spijskaart van het afgeloopen halfjaar

illustratie
kaffers uit portugeesch-afrika.


te lezen staat, en een gedeukten, grauwen cylinderhoed op het hoofd, maken zij den indruk van figuren uit een kluchtspel.

Veel van de Boeren, aan wie de grond behoorde, waarop nu Johannesburg gebouwd is, zijn steenrijke lieden geworden, want het vinden van goud en de snel ontstane concurrentie verhoogden natuurlijk de waarde van den grond bovenmate. Maar zoo al het vermogen dezer lieden millioenen beloopt, desondanks hebben zij in geen enkel opzicht hun levenswijze veranderd. De meesten trokken naar het platteland en dreven daar hun veeteelt verder. Zij wonen in een groot huis van hout gebouwd, waarvan de helft dient voor verblijf van de trekossen; de geheele familie leeft op patriarchale wijze. Van op rente zetten van hun kapitaal hebben de meesten geen begrip, zij begraven hun geld in een hoek van hunnen tuin. In den omgang is de Boer niet zeer genietbaar; hij bezit niet het vermogen om zich aan nieuwe omstandigheden aan te passen en zijn gewoonten en levensopvattingen te wijzigen naar de veranderde omstandigheden. Sympathiek bij dit volk is eigenlijk alleen de ontembare drang naar vrijheid, die den heldenmoed van den wederstand tegen Engelsche overheerschingszucht in het leven riep, dien men bewonderen moet. Maar reeds heden ten dage kan men uit den mond van oude Boeren de weemoedige klacht hooren, dat het opgroeiende geslacht niet meer uit hetzelfde hout is gesneden.

Nadat ik in de stad nog wat verder had rondgezien en aan het circus op een der volgende avonden een bezoek gebracht had - overigens een der beste, die ik ooit zag - begaf ik mij naar het volgende doel van mijn tocht. Pretoria.

Dit stadje ziet er heel anders uit dan Johannesburg. Het bezit ongeveer 10.000 inwoners, bijna zonder uitzondering blanken. Men zou het voor een onbeduidend landbouwend stadje houden, wanneer niet het deftige gebouw van den Volksraad met het inschrift: ‘Eenheid maakt macht’ ons deed zien, dat het de hoofdstad des lands is. Na een kort verblijf verliet ik Pretoria met den Delagoaspoorweg. Deze volgt weldra een oostelijke richting en doorsnijdt een licht golvende hoogvlakte met onafzienbare graanvelden. Slechts af en toe breken hoogstammige accasia's, nu en dan tot boschjes vereenigd, de eentonigheid van het landschap. Als men op een afstand van 80 Engelsche mijlen van Pretoria, het stadje Middelberg met 2000 inwoners, gepasseerd is, begint de grond een weinig te stijgen, totdat men eindelijk een romantische bergstreek bereikt heeft. Dit deel der Zuid-Afrikaansche republiek is een der schoonste van geheel Afrika; vooral in de herfstmaanden, het gunstigste gedeelte van het jaar, wanneer het klimaat heerlijk en de lucht zuiver en helder is, is het hier buitengewoon schoon. In den zomer is het vooral tegen de oostelijke berghellingen geweldig warm en veroorzaakt de hitte gevaarlijke koortsen,

[pagina 54]
[p. 54]

terwijl in den winter de thermometer dikwijls onder nul daalt en de hoogste bergtoppen met sneeuw zijn bedekt. Het bergland, hetwelk de Delagoaspoorweg doorsnijdt, wordt door de noordelijke uitloopers van het Drakengebergte gevormd; de hoogste top is 2600 M. Talrijke stroomen hebben zich breede, onregelmatige beddingen in de granietrotsen gevormd, zoodat barokke rotsformaties en indrukwekkende watervallen, zooals te Waterval-Boven, niet zeldzaam zijn. In het droge jaargetijde is de waterstand laag en de met rotsblokken bedekte beddingen komen dan aan het licht.

Het land is slecht bevolkt. Tot aan het district der Kaapsche Goudvelden, wier middenpunt het snel zich ontwikkelende Barberton vormt, ligt deze zuid-tropische wildernis daar ongerept in een grootsche verlatenheid. Tusschen het hooge gras en de boschjes voeren kudden antilopen en buffels een idyllisch bestaan; ook zebra's, giraffen en luipaarden worden hier niet zelden aangetroffen, terwijl de rivieren door krokodillen worden onveilig gemaakt.

Voor den Delagoaspoorweg heeft men gebruik gemaakt van het dal der naar deze dieren genoemde rivier. De kracht van het water schijnt hier reeds veel uitgewerkt te hebben, want de stroombedding, die dikwijls van richting veranderd schijnt te zijn, is over 't algemeen zeer breed. Desondanks bleef er nog genoeg te doen over. De spoorweg loopt over een afstand van 70 Engelsche mijlen langs de Krokodilrivier

illustratie
station van den delagoa-spoorweg.


en hare nevenstroomen. Steeds biedt de rivier, welke nu eens in een smal bed samengedrongen, pijlsnel voortschiet, dan weder eilanden en watervallen vormend, voortstroomt, een belangwekkenden aanblik. Op het gebied van tunnels en viaducten werd veel grootsch geleverd; in het bijzonder wekt de brug bij Kaapmuiden de bewondering van den reiziger.

Met den bouw van dezen voor de opensluiting van Zuid-Afrika zoo gewichtigen spoorweg, is omstreeks 't jaar 1880 een Engelsche maatschappij aangevangen. In het jaar 1890 was het gedeelte van Lorenzo-Marquez tot de vijftig mijlen verder opliggende Komati-Poort aan de Portugeesche grens ten einde gebracht. Daarna hield men eenigen tijd met het verder voortzetten van het werk op; eerst in het jaar 1895 werd door de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche spoorwegmaatschappij Pretoria met Komati-Poort verbonden, en de geheele, lange weg van de Boeren-hoofdstad tot aan den Indischen-Oceaan voor het verkeer opengesteld. De spoorweg heeft slechts enkele rails maar voorziet voldoende in de behoefte. Gelijk van zelf spreekt, moet in de eerste plaats het goederenvervoer deze kostbare onderneming rendabel maken; ongeveer ¼ van den uitvoer van den Transvaal wordt door deze lijn op de wereldmarkt gebracht; voornamelijk worden delfstoffen, steenkolen, leder, huiden en levend vee uitgevoerd. Om de stations is men begonnen met het aanleggen van plantages, wier voortbrengselen weldra het goederenvervoer belangrijk zullen vermeerderen.

Toen ik op den ochtend van den tweeden reisdag ontwaakte, had de trein de bergen reeds verlaten. Weldra kwam aan den horizon de in de verte schitterende watervlakte van den Indischen Oceaan opdoemen, waarboven slechts door den verrekijker zichtbaar, van het Zuiden naar het Noorden een lage landtong uitstak. Door deze, die den naam van Iuvack draagt, wordt de zeeboezem van Espirito Santo gevormd; aan den noordelijken oever hiervan ligt Lorenzo-Marquez, in een tusschen stoom- en zeilschepen, heerlijke ligging. De huizen, waartusschen hier en daar een palm zich verheft, zijn laag en meestal door een breede veranda omgeven. De stad heeft geen groote, deftige gebouwen noch moderne verkeerswegen; in den beginne maakt zij daardoor een onaanzienlijken indruk. Aan het station en bij de haven bemerkte ik echter een levendige, drukke beweging. Zonder twijfel heeft de opening van den Delagoaspoorweg hier nieuw leven gebracht, en daar ook de toestand van de haven gunstig is, is een goede toekomst voor deze reeds in 1545 gestichte en naar haren stichter genoemde stad, te wachten. Reeds sedert lang heeft Engeland op dit punt zijn aandacht gevestigd en bij herhaling beproefd het in bezit te krijgen.

Merkwaardig was het, dat met zonsondergang alle zwarten de stad verlieten; zooals men mij zeide, geschiedde dit door een maatregel van de voorzichtige plaatselijke politie, die tengevolge van vroegere oproeren, gedurende den nacht slechts blanken binnen de muren duldt.

Ik zou overigens de stad niet verlaten zonder een merkwaardige, van echt Engelsche aanmatiging getuigende scène te hebben meegemaakt. Onder de reizigers, die zich aan het strand verzameld hadden, om zich evenals ik op de voor het vertrek naar Kaapstad gereed liggende stoomboot in te schepen, waren ook twee Engelschen. Deze spraken op zoo luiden toon, dat ik ieder woord kon verstaan, over een in de nabijheid op post staanden Portugeeschen soldaat. Nadat zij over het model van het geweer, hetwelk de soldaat droeg, een verschillende opinie hadden uitgesproken, werd snel een weddenschap gesloten. Daarop trad een van hen op den schildwacht toe en riep tot hem op een wijze, die geen weigering toestond: ‘Laat mij je geweer zien.’

Natuurlijk verstond de soldaat niet wat de vreemdeling verlangde, maar zag hem verbluft aan. Toen verloor de Engelschman het geduld, en - ik vertrouwde mijn eigen oogen niet - hij gaf den man een stoot tegen de borst terwijl hij hem gelijktijdig het geweer van den schouder greep. Toen draaide hij zich kalm om en verklaarde zijn landsman, dat de weddenschap ten zijnen gunste was afgeloopen. Beiden probeerden daarop, de tegenwerpingen van den schildwacht en van de zich snel verzamelende menigte niet achtende, de wijze van laden van het geweer.

Weldra echter werd hun positie toch gevaarlijk, want de menigte maakte aanstalten om wraak te nemen over de aan een van de hunnen begane gewelddaad. Gemakkelijk kon ik, daar ik in de onmiddellijke nabijheid stond, voor den dader gehouden worden en omdat op dit oogenblik in den looppas eene politie-patrouille naderde, hield ik het voor geraden mij uit de voeten te maken. Ik wenkte een schuitenvoerder en liet mij door hem naar de stoomboot roeien, want als onschuldige gevoelde ik geen lust met eene Portugeesch-Afrikaansche gevangenis kennis te maken. Mijn aandacht was gespannen hoe dit conflict zou afloopen. Na korten tijd echter voer tot mijne verwondering een tweede boot van wal. Luid lachend kwamen beiden, terwijl de schroef van de stoomboot langzaam in beweging werd gebracht, aan boord. Hier drong men nieuwsgierig om hen heen en vroeg, hoe zij het hadden kunnen klaarspelen om niet gevangen genomen te worden. ‘O,’ was het

[pagina 55]
[p. 55]

kalme antwoord, ‘wij hebben hun wat geld gegeven.’

De helden van dit kleine avontuur vormden overigens een zeer aangenaam gezelschap, wat mij gedurende den gemeenschappelijken overtocht naar Kaapstad, natuurlijk buitengewoon welkom was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken