Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.63 MB)

Scans (104.80 MB)

ebook (31.15 MB)

XML (2.32 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1

(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 70]
[p. 70]

Twee kussen.
Oudejaarsavondvertelling.

‘Toe, grootma, vertel u ons nu eens een mooi verhaal!’

‘Ja, toe, grootma!’ stemden wij in koor in.

‘Een aardige tooververtelling,’ zeide Marietje, een meisje van negen jaar.

‘Neen, neen, grootma,’ drong Karel aan, die twee jaar ouder was dan Marietje, ‘vertel u een spookgeschiedenis, een waar we kippenvel van krijgen.’

‘Och wat,’ zei Marietje weer, ‘we weten allemaal best, dat er geen spoken zijn.’

‘Ja, maar er zijn ook geen toovergodinnen, dus dat staat gelijk,’ pleitte Karel.

‘Maar tooververtellingen zijn zoo prettig, en spookhistories altijd zoo griezelig,’ eindigde Marietje, die het laatste woord wilde hebben.

‘Nu, nu kinderen, laten wij daarover niet langer kibbelen; maar omdat de smaken hier verschillend zijn, wil ik geen van jelui verdriet doen en daarom een geschiedenis vertellen van een oude dame, die je allen goed kent.’

‘Een ware, heusche geschiedenis?’

‘Ja, kinderen, het verhaal is heelemaal waar.’

‘Nu dan, kinderen,’ zeide grootmama, ‘toen ik zoo oud was als Truitje nu,’ - en hierbij keek de goede oude dame naar mij - ‘maar wat forscher; - ik kon niet meer bij de kinderen gerekend worden maar was ook nog geen jonge dame - vergeet niet, dat ik van meer dan 40 jaar terug spreek, en dat de meisjes toen niet half zoo geavanceerd waren als nu.

Toen ik dan zoo oud was, moet ik een heel eenvoudig kind geweest zijn, want mijn heele bestaan werd ingenomen door liefde voor mijn eenigen broeder, die mij erg verwendde en een verbazende liefhebberij voor spelletjes. Natuurlijk hield ik ook erg veel van mijn vader, die toen ongeveer zestig jaar was, maar ouder scheen door het verlies van mijne moeder, die stierf toen ik nog een kind was. Mijn broer was twaalf jaar ouder dan ik en wij waren de eenig overgebleven kinderen van kolonel Konings, daar een broertje en een zusje vroeger overleden waren.

Het was op een dag in de zomervacantie, een regenachtigen onpleizierigen Julidag; ik zat in de voorkamer te lezen, toen ik eensklaps stemmen in mijn vaders studeerkamer vernam. Het volgende oogenblik hoorde ik mijn vader en broeder in heftige woordenwisseling; - zij spraken luid, zoo luid, dat ik precies ieder woord kon hooren.

“Vader,” zeide Frederik, eerbiedig maar krachtig, “ik heb besloten met Anna te trouwen, omdat zij in ieder opzicht waardig is uwen naam te dragen en ik haar liefheb.”

“En ik,” antwoordde mijn vader, ben evenzeer besloten, dat ik mijn toestemming niet zal geven tot een huwelijk met een meisje zonder een cent in de wereld. Als je plan wordt doorgezet zal ik weten wat ik te doen heb.’

‘Ik begrijp u volkomen, vader. Het spijt mij ontzettend u te moeten grieven, maar als het moet zal ik dit huis verlaten. Ik heb u al gezegd, dat ik Anna liefheb; zij heeft er in toegestemd mij te zullen trouwen, ik heb mijn woord gegeven. Ik ben zes-en-twintig jaar en dus zelfstandig.’

‘Heel goed, mijnheer,’ antwoordde mijn vader, na een pijnlijk stilzwijgen. ‘Doe zooals je wilt, maar onthoud wel, dat van het oogenblik van je huwelijk af, jij en de vrouw, die je mijn familie wilt doen binnendringen, vreemden voor mij zijn.’

‘Ik hoop, vader, dat de tijd u uwe onbillijkheid zal doen voelen, en dat u zult vergeven en vergeten.’

‘Nooit mijnheer! Vaarwel!’

‘Het volgende oogenblik ging de deur der studeerkamer open en mijn broeder kwam naar buiten. Hij was kalm, maar erg bleek. Mij ziende, omhelsde hij mij.

Vaarwel, lieveling!’ zeide hij treurig; ‘ik ga voor langen, langen tijd weg en weet niet wanneer ik mijn zustertje zal terugzien.’

‘Neen, neen!’ riep ik, ‘zeg dat niet, beste Frederik. Je weet wel, ik ben niet boos op je.’

‘Zoo,’ zeide hij, mij doordringend aankijkend, ‘heb je gehoord wat daar zooeven gebeurd is?’ Dan, alsof hij zich het verschil in leeftijd herinnerde, voegde hij er bij: ‘ik zou je alles graag willen uitleggen, maar dat kan nu niet; je bent nog maar een kind, zusje. Er zijn dingen, die je beter zult begrijpen, als je een paar jaar ouder bent; alles wat ik kan zeggen is, dat ik altijd veel van je zal blijven houden, ook al ben ik ver van je.’

‘En ik zal altijd ook veel van jou blijven houden,’ snikte ik.

‘Hij omhelsde mij nog eens, kuste mijn bevende lippen en ging heen.

Veertien dagen later trouwde hij met de vrouw, aan wie hij zijn hart geschonken had, en die hij nu zijn naam gaf.

Het was een harde slag voor mijn vader, wiens militair gevoel van plicht en gehoorzaamheid aldus door zijn eenigen zoon was geschokt. “Ik zal het hem nooit vergeven,” verklaarde hij, “nooit.”

Van af dat oogenblik concentreerde zich de onverdeelde liefde van den trotschen, stijfhoofdigen maar goedhartigen man op mij alleen. Ik was voortdurend bij hem en liever dan mij toe te staan om gedurende een paar uren per dag van hem weg te gaan nam hij mij van school en liet mij onder zijn onmiddellijke leiding thuis door onderwijzers mijne opvoeding voltooien, terwijl hij overigens zich zelf gedwee naar al mijn grillen en invallen schikte. Dit begon op het uur, dat mijn broer heenging en werd sterker naarmate de tijd verliep. Mijn vader raadde en voorkwam mijn geringste wenschen en vaak als ik met hem uitging was ik bang een of ander aardigs te bewonderen, wel wetende dat hij het dan voor mij zou koopen voor het jaar een dag ouder was.

Er was maar eene uitzondering in deze vaderlijke goedertierenheid, en op dat punt, betreffende mijn broeder, bleef mijn vader onwrikbaar als een rots. Telkens beproefde ik hem tot een verzoening te brengen en ter bereiking van dit door mij zoo vurig gewenschte doel liet ik geen middel onbeproefd, maar al mijn pogingen waren vergeefs. Als ik het verboden chapiter aanroerde dan fronste hij de wenkbrauwen en beval hij mij te zwijgen; de toon waarop hij dan sprak liet ook niet de minste ongehoorzaamheid toe.

Vaak werd ik teruggeslagen, maar nimmer ontmoedigd; mijn hoop werd ook niet in het minst verminderd door zoovele vruchtelooze pogingen die een zwak meisje als ik was tot wanhoop hadden kunnen brengen; maar ik had besloten te zullen overwinnen. Ik was een soldatenkind.

Zoo verliep de tijd en waren ongeveer zes of zeven jaren voorbijgegaan sedert mijn vader en broeder in boosheid elkaar hadden verlaten. Eene verzoening scheen verder af te zijn dan ooit en ik begon langzamerhand mijn moed te verliezen, toen op een goeden dag op een diner, door een hoog magistraat gegeven, en waarop mijn vader en ik waren uitgenoodigd, een voorval gebeurde, dat onverwacht mijn hoop weder verlevendigde.

Onder andere onderwerpen, die aan tafel besproken werden werd ook eene toespeling gemaakt op een kranig wapenfeit op een der eilanden in onze Oost-Indische bezittingen, waarbij een jong kapitein zich boven alle anderen had onderscheiden, zoodanig, dat hij onmiddellijk was voorgedragen voor de Militaire Willemsorde. De gast, die het geval vertelde zat juist tegenover mijn vader. Hij vertelde hoe de officier zijn troep, die in verwarring was gebracht door een

[pagina 71]
[p. 71]

onverwachten aanval van de inboorlingen, belet had te vluchten en hoe slechts door zijn onversaagd optreden een zware neerlaag niet alleen voorkomen, maar zelfs eene belangrijke overwinning behaald was, die een eind maakte aan een gevaarlijken opstand.

‘En wie was die kranige officier?’ vroeg mijn vader.

‘Er kwam een oogenblik van pijnlijke stilte; dan zeide de gast kalm:

Wel, kolonel Konings, het doet mij genoegen u te kunnen mededeelen, dat het uw eigen zoon was.’

‘Verwonderd ben ik daarover niet,’ hernam mijn vader rustig, ‘mijn zoon heeft niets meer dan zijn plicht gedaan.’

‘Maar ter zelfder tijd gleed er een glimlach over zijn gelaat, en trots, die hij niet kon onderdrukken, stond daarop te lezen.

‘Ik begreep onmiddellijk, dat ik ten gunste van mijn broeder partij kon trekken van dit voorval. Nauwelijks behoef ik te zeggen, dat ik steeds met mijn broer in correspondentie was gebleven en dus wist, dat hij niets vuriger verlangde dan eene verzoening met zijn vader, dien hij ondanks alles was blijven hoogachten.

‘In Indië, waarheen hij als luitenant overgeplaatst was had hij steeds voorspoed gehad, zoowel in den dienst als in zijn huisgezin en naar hij mij den laatsten keer had geschreven stond hij op het punt met verlof naar het vaderland te gaan.

‘Op den avond van het merkwaardige diner ging ik naar bed met een tevreden gemoed, vast overtuigd, dat het mij weldra zou gelukken mijn pogingen tot een goed einde te brengen.

‘Zoo spoedde een maand voort; Kerstmis ging voorbij, wij naderden het einde van het jaar. Oudejaar viel op een Woensdag. Mijn vader hield er van dien dag met zekere plechtigheid te vieren en mij dan een cadeautje te geven “omdat hij het anders het heele jaar niet meer doen kon”.

‘Op den dag voor Oudjaar moest ik in zijn studeerkamer komen.

‘Wel, Marietje,’ zeide hij met een vriendelijken glimlach, ‘nu moet je me toch eens raad geven in een heel gewichtige zaak.’

‘Mijn raad, papa? Nu maakt u toch zeker een grapje!’

‘Neen, heelemaal niet; maar ik weet niet wat ik doen moet. Een dochtertje van een mijner beste vrienden - een aardig meisje, dat veel van hem houdt - is morgen jarig en nu wil hij haar een cadeautje geven. Hij weet echter niet wat en nu vroeg hij mij of ik wat voor hem wist; omdat nu het meisje zoowat even oud is als jij, kun jij mij en mijn vriend misschien helpen. Wat zou jij wel kiezen?’

‘Natuurlijk wist ik bij het eerste woord al wat er aan de hand was, want het was een herhaling van de comedie, die wij elk jaar speelden. Maar ik fronste mijn wenkbrauwen alsof ik door de volkomen nieuwheid van zijn idee was getroffen.

‘Lieve hemel, papa! Ben ik soms het jonge meisje, dat u bedoelt?’

‘Wie anders zou ik kunnen bedoelen? Spreek nu eens precies uit, wat je wilt hebben; ik ben dit jaar erg royaal gestemd en nu moet jij maar eens misbruik maken van de goedgeefschheid van je vader, mijn kind.’

‘Uw royaliteit verbaast mij volstrekt niet, papa, want ik weet, dat ik een verwend kind ben. Maar - -.’

‘Nu?’

‘Dit jaar zou ik graag iets heel, heel bijzonders hebben.’

‘En wat is dat, mijn liefste?’

‘Zal u niet boos zijn?’

‘Boos?’ zei mijn vader vroolijk, ‘ben ik ooit boos op je geweest?’

‘Neen, lieve papa, nooit. Zult u dan mij het cadeautje, waarop ik nu mijn zinnen gezet heb, niet weigeren, wat het ook is!’

‘Dat is een zware belofte, niet waar? Ik wil je alles geven wat in mijn macht is.’

‘Alles?’

‘Alles!’

‘Lieve papa, dan dank ik u wel,’ zeide ik terwijl ik zijn gebruinde wangen kuste.

‘Nu dan,’ riep ik uit, ‘morgen, voor wij aan tafel gaan zal ik u mijn cadeau vragen.’

‘Morgen, Marietje? Maar hoe kan ik het dan tijdig genoeg koopen?’

‘Wat ik u zal vragen zou u nergens kunnen koopen. Ik zie, dat u er niets van begrijpt; daarom zal ik de geheimzinnigheid een beetje wegnemen; wat ik u wil vragen zijn twee kussen.’

‘Twee kussen!’ riep hij uit. ‘Als je wilt kun je die direct krijgen en morgen voor we aan tafel gaan nog twee. Kussen? Dat is wezenlijk niet veel voor een cadeautje van een meisje van twintig!’

‘Nu, papa, vergeet uwe belofte nu niet, ik heb uw soldatenwoord.’

‘Ik zal dat niet breken, wees niet bang.’ Dan weggaande, hoorde ik hem mompelen: ‘Maar bij Jupiter, ik heb niet beloofd, dat ik mijn kind geen beter geschenk zou geven dan twee kussen.’

‘Den volgenden dag, precies om vier uur, klopte ik aan de deur zijner studeerkamer en zeide zoo plechtig mogelijk: ‘Kolonel, als het u belieft, het diner is klaar.’

‘Uitstekend,’ antwoordde mijn vader, ‘je ziet ik ben klaar, en ik heb een uitstekenden eetlust om je tafel eer aan te doen.’

‘Dat doet mij pleizier,’ hernam ik, ‘wil u mij nu het genoegen doen mij naar de eetkamer te volgen.’

‘Wacht een oogenblikje, mijn liefste, en laat ik je eerst een klein cadeautje geven.’ En een van de laden van zijn schrijftafel opentrekkende, nam hij daaruit een kostbaren armband met paarlen bezet, dien hij met de meeste galanterie aan mijn arm schoof.

‘En nu,’ voegde hij er bij, ‘nu dit tot beider tevredenheid is afgeloopen naar ik vertrouw, blijft mij alleen nog over je de twee kussen te geven, waarom je mij gisteren hebt gevraagd.’

‘Juist, papa, u hebt volkomen gelijk, maar ik heb niet gezegd, dat de kussen voor mij zelve waren. Wil u eventjes wachten!’

‘Zonder hem den tijd te laten tot antwoorden nam ik zijn arm en bracht hem naar de eetkamer.

‘Nauwelijks waren wij daar of een klein meisje van vier jaar, klom op mijns vaders knie en lispelde ‘een goed oudjaar grootpa’, en op hetzelfde oogenblik greep een jongetje van zes, zijn jas en zeide ook ‘een goed oudjaar, grootpa.’

‘Mijn vader keek mij strak aan, hij fronste zijn wenkbrauwen en een oogenblik zonk mij de moed in de schoenen. Ik dacht dat mijn zoo mooi overlegd plannetje zou mislukken. Maar vriendelijk keek de oude man naar de twee kinderen en de storm, dien ik een oogenblik gevreesd had, dreef voorbij. Hij nam de beide kinderen in zijn armen en kuste ze, terwijl dikke tranen langs de wangen van den veteraan gleden.

‘Nu of nooit,’ dacht ik, holde naar de deur en kwam terug bij de eene hand mijn broeder Frederik leidende en bij de andere zijn jonge vrouw. Ik moet toegeven, dat het een angstig oogenblik voor mij was, toen mijn vader van mij naar zijn zoon keek en dan weer naar de vrouw, die de oorzaak van de lange verwijdering was geweest. De gelaatsuitdrukking van mijn vader stelde mij volstrekt niet gerust en al mijn kracht had ik noodig om te spreken zooals ik deed.

‘Vader,’ zeide ik met wanhopige kalmte, ‘gisteren hebt u mij uw woord gegeven, dat u vandaag twee kussen zoudt geven als een cadeau voor mij. Ik vraag thans van u de vervulling van die belofte.’

‘Een oogenblik aarzelde hij, dan zijn beide handen naar mijn broeder uitstekend, zeide hij:

[pagina 72]
[p. 72]

‘Frederik mijn zoon!’

‘Vader!’ en zij lagen in elkaars armen.

‘Zich dan wendende tot Frederiks vrouw, die op een afstand met hare beide kinderen stond, zeide hij aangedaan:

‘Ik wist niet, dat Marietjes cadeautje voor mijn schoondochter was bestemd; als je niet bang bent voor mijn knevel, kom dan hier.’

‘Zij wierp zich in zijn armen en hij drukte twee dikke kussen op hare wangen. ‘Marietjes cadeau en het mijne!’

‘Wij allen schreiden van aandoening maar mijn vader deed alsof hij geweldig moest niezen en leidde toen mijn schoonzuster naar de plaats aan het hoofd der tafel.

‘Nooit hebben wij het oude jaar plechtiger gevierd dan dien dag.

 

‘Ziezoo, kinderen, ik hoop, dat ieder nu zijn zin heeft gehad,’ besloot grootmama; ‘het is tijd om naar bed te gaan.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken