Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.63 MB)

Scans (104.80 MB)

ebook (31.15 MB)

XML (2.32 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1

(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Belgische kunst in den tegenwoordigen tijd.
Met illustratiën.

Sedert eenige jaren wendt zich de aandacht van de kunstlievende wereld weder met voorliefde naar België. Door invloed van buiten, niet het minst uit Nederland is er eene renaissance gekomen in den laatsten tijd, die belangstelling wekt. Nog laat het zich niet met stelligheid uitmaken, of men deze heeft te huldigen als de klassieke kunst der negentiende en der aanstaande twintigste eeuw. Ook is het niet onmogelijk, dat de Belgische beeldhouwkunst der schilderkunst de loef zal afsteken.

In haren grond is de tegenwoordige Belgische kunst een zuiver Vlaamsche en is zij geboren uit de politieke nationale en internationale gebeurtenissen en omwentelingen dezer eeuw; misschien is er geen land in Europa, waar de lotswisseling van doel en wenschen der bevolking zulk een gelijken tred heeft gehouden met de ontwikkeling en de voortschrijding der kunst als in België. Gaan wij den gang daarvan in deze eeuw na, dan zullen wij spoedig ontwaren, waarom wij haar als een bij uitstek nationale kunst hebben te waardeeren.

De Franschen hebben, zoo in de politiek als in de kunst de Vlaamsche landen beschouwd als hun eigendom en buit. Het nauwelijks brandende lampje der Vlaamsche kunst werd in het einde der vorige eeuw door de verhuizing van Lodewijk David, die voor de verwarring der revolutie naar Brussel vluchtte, bijna geheel uitgebluscht. David's fout, ja zelfs zijn misdaad was, zoo schreef terecht België's groote schrijver Camille Lemonier, dat hij niet het onderscheid tusschen Fransch en Belgisch gevoel wilde zien. Het gewicht zijner markante persoonlijkheid was hem sterk genoeg om iedere traditie, die aan het Nederlandsche koloriet herinnerde, te kunnen dooden en in haar plaats de gistende ideeën van Frankrijk te kunnen stellen. Het ontwaken van het Caesa-

[pagina 204]
[p. 204]
risme bezegelde de overwinning van het klassicisme, dat slechts verstarde vormen maar geen waar leven duldt. Al wie derhalve niet in Nederland zelve van David

illustratie
DE GODDELIJKE LIEFDE.
Door J. Lambeaux.


leerde, liep naar Parijs om zich daar geheel in de armen der klassieke richting te werpen, welke Rubens en zijn jongeren als barbaren verafschuwde. Onder deze omstandigheden was het niet te verwonderen, dat Herreyns, die van 1820 tot 1822 aan het hoofd der Antwerpsche academie stond, nevens Lens de eenigen bleven, die zich der nationale kunst toewijdden. Eerst Herreyns' volgeling, Mathieu van Bree, waagde het, voornamelijk door zijn woord, zich pal te stellen tegen den vernietigenden stroom, die door de medeschuld van den Brusselschen academiedirecteur Navez, zich nog steeds door over het land uitstortte. Desondanks bevonden zich onder het slechte zaad, dat deze kunstenaar uitstrooide, ook goede korrels, en het is een feit, dat verscheiden leerlingen uit de school van het hoofd van het Belgische klassicisme niet alleen uitnemende aanhangers der romantische school maar ook tot de beste realisten werden, zooals Stevens, Delgroux, Portaels, Hallaert en anderen. Zonder twijfel stonden de academies van Brussel en Antwerpen reeds toen ter tijde tot eigenlijk eerst voor kort, in scherpe tegenstelling. De laatste heeft de verdienste van het eerst weder de banier der nationale kunst te hebben durven planten; voor deze koene daad verwierf zij een evenredig succes. De eerste wreker van de onderdrukte nationale gevoelens was Gustaaf Wappers, die den moed bezat ‘de straat in het salon over te planten’. Te bejammeren is het, dat de tallooze schetsen niet meer bestaan, die deze geniale man van het toenmaals zoo pitoreske, ‘donkere’ Antwerpen ontwierp. Met zijn portret van Leiden's burgemeester Van der Werff, die aan de uitgehongerde bevolking met eenvoudig

illustratie
marktplein in vlaanderen, door Victor Gilsoul.


gebaar zijn persoon als offer aanbiedt, bracht Wappers de voorteekenen van een naderende, onvermijdelijke revolutie aan het licht, die toen ter tijde reeds in de borst van ieder Belgisch patriot sluimerde. Was voor hem en zijne talrijke volgelingen, die hem echter niet altijd evenaarden, het onderwerp van het schilderij van meer belang dan de wijze van uitvoering, stond hij ook nog onder den invloed van de Fransche romantische school, toch vond hij de brug terug, die tot de kunst van de 17de eeuw terugvoerde; het koloriet begon weder het doel van den kunstenaar in het tijdvak van 1830 tot 1860 te worden.

De geschiedkundige school vergezelt de jongelingsjaren van de verworven onafhankelijkheid en brengt naast veel slechts of middelmatigs, heerlijk werk als van De Keijzer, Gallait, Ph. Kremer, Van Rooy, Fernand de Braekelaer. Kenschetsend voor den toenmaligen toestand der gemoederen was het, dat niet minder dan drie meesters, n.l. Gallait, Kremer en Van Rooy zich bezighouden met episoden uit de geschiedenis van Egmont en Hoorne. De nu in haar karakter Belgisch geworden kunst bleef bij voortduring de eischen van het koloriet hooghouden, en in de werken van Gallait ‘Christus geneest een blinde’ en van Wappers' ‘Christi grafbestelling’ concentreerden zich de symptomen van een aanbrekend bloeitijdperk der Vlaamsche kunst, die bij Gallait meer van het gemoedelijke, bij Wappers meer van het epische een vertegenwoordiger vond. Slechts zulk een tijdperk, waarin men tot de erkentenis van eene ware nationale kunst gekomen was, waarin men zocht naar het licht der modernen en zich om zoo te zeggen dronken dronk aan de scheppingen van de oude Nederlandsche school, slechts zulk een tijdperk kon een warhoofd als Anton Wiertz voortbrengen, die het stoute woord sprak: ‘Ik wil mij met Rubens en Michel Angelo

[pagina 205]
[p. 205]

meten’. Zijn ontruimd Kapitool bestaat thans nog slechts in zijn museum, dat als eene curiositeit beschouwd wordt. Evenmin als Wiertz zijn ideaal bereikte, gelukte het aan de toenmalige landschapschilders uit het onuitputtelijke kleurenpalet van hun vaderland, de onvergelijkelijke natuur van Brabant en Vlaanderen voor den dag te tooveren. Hun hoofdman, de groote Van Asche ontleende zijn motieven nog altijd aan Zwitserland! Poussin en Salvator Rosa bleven de leerlingen zelfs van een Verboekhoven, in wien men den navolger van Ommeganck meende te herkennen. Eerst Th. Fourmois gelukte het door zijn doek ‘Plaats in de Ardennen’, de realisme-bom in de droomwereld der romantiekers te werpen.

En nu begint de periode van de nieuwe Belgische kunst; de weg tot de grootmeesters van het

illustratie
WILLEM VAN ORANJE.
Door Charles van der Stappen.


koloriet der oude Nederlandsche school was teruggevonden; het kwam er nu op aan voor ieder afzonderlijk te toonen waartoe hij bij machte was.

De nieuwe economische verhoudingen scheppen nieuwe rijkdommen; men ziet het gebeuren dat de den Belgen ingeboren liefde voor de kunst gansche galerijen van kunstwerken doet ontstaan ook bij den eenvoudigen burger en dat de Staat de kunsttentoonstellingen bevordert, die om de vier jaren in Brussel, Gent, Luik en Antwerpen worden gehouden.

De buitengewone individualiteit van dezen tijd neemt de Antwerpenaar Hendrik Leys voor zich in beslag, die met kleine genrestukjes begonnen, met zijn grootere doeken tot de historische school overging, en die zich daardoor den krans der onsterfelijkheid om de slapen legde. Bij hem huwde de strenge vorm aan de realistische opvatting en aan de schitterende kleurentechniek. Tot zijne leerlingen behoort ook Alma Tadema evenals Karel Delgroux, die in België de kunst der kleine luyden in het leven riep. Hij en Alfred Stevens in de genrekunst, Hippolytus Boulanger als landschapschilder, d'Artan en Joseph Stevens, Jan en Frans Verhas als kinder- en vrouwenschilders, Emile Wauters, de groote portrettist, Madou, die den schalkschen toon der Nederlandsche kermisstukken vatte, zijn hier de besten. Zij en nog eene gansche reeks anderen zijn de vaderen van de tegenwoordige Belgische kunst; zij schilderden met vette, lichte kleuren, zij bekommerden zich niet om de traditie, zij schiepen, onderwijl zij zich de eigenschappen hunner groote voorgangers trachtten eigen te maken.

Ook de beeldhouwkunst maakte zich ondertusschen van de voorbeelden der klassieke school los en nam onafhankelijker, persoonlijker standpunt aan. Desondanks sprak uit het werk van Cattier, Bouré, De Groot en meerderen nog niet de ziel des kunstenaars; de vorm en de anatomie hadden nog niets van hun kracht verloren, maar de academische dorheid begon men reeds meer en meer over boord te werpen. Gelijk Wappers in de schilderkunst, bracht Gassin in het jaar 1863 met zijn Napelsche Waterdrager de openbaring der realistische kunst zonder aanranding van de lijn en de schoonheidsgedachte. Geefs en Simonis werkten het verlangen naar den terugkeer tot de natuur verder uit en zoo ontstond de moderne Belgische sculptuur, die, gelijk boven reeds is opgemerkt, de schilderkunst den palm der verdienste van eenige nieuwe wedergeboorte, bestrijdt.

Deze terugblik op de laatstverloopen periode van de Belgische kunstgeschiedenis was noodig om hare verdere ontwikkeling beter te kunnen begrijpen en waardeeren. Het komt er voor den lezer in de eerste plaats op aan, te weten of de enthousiaste aanloop, dien de kunstenaars voor zestig jaren namen, nog voortduurt, en of men thans van een vast gegrondveste Belgische school kan spreken, dan of men hier slechts te doen heeft met eenige bijzonder aangelegde individuen. Reeds bij voorbaat moeten wij er op wijzen, dat de bijna onweerstaanbare trek naar het kosmopolitische, het nivelleerende, zijn stempel ook op de moderne Belgische kunst heeft gedrukt. Zooals overal, zijn ook in België de levensverhoudingen anders geworden; de roes van nationale opwinding is voorbijgegaan en in kalmte en bedaardheid geniet men thans hetgeen verworven werd. Tegelijk met het bewustzijn van rijkdom en van een zekere toekomst is ook een voorzichtige critiek bij het beoordeelen van de dingen der kunst voor den dag getreden. De kunstenaars worden door de burgerij niet meer alleen uit vreugde over het bezit eener nationale kunst ondersteund en door talrijke bestellingen aangemoedigd. De staat is de grootste en bereidste afnemer van kunstwerken geworden en in dit opzicht is de Belgische regeering inderdaad eene voorbeeldige te noemen. De musea en openbare verzamelingen der groote Belgische steden zijn sedert twintig jaren met zeer voorname monumenten en kunstwerken verrijkt geworden. De omzichtigheid echter, veroorzaakt door zooeven genoemde critische teruggehoudenheid van het Belgische publiek, heeft de kunstenaars meer dan eens gedwongen zich aan te passen aan de nieuwere richting van de universeele, kosmopolitische kunst, ten einde zich materieel staande te kunnen houden. Daaruit spruit het ook voort dat de kunstvrienden van over de grenzen en het internationale kunstzinnige publiek sedert eenige jaren steeds weder dezelfde namen als dragers van de nieuwe Belgische kunst hooren noemen. De anderen, hoewel niet zonder beduidenis, de groote massa, wordt niet bijzonder in de lucht verheven en bewierookt, omdat hun nog het karakteristieke cachet van de Nederlandsche kunst ontbreekt, omdat zij niet anders werken dan de Duitsche en Noorsche meesters.

De strijd om het bestaan derhalve dwingt den Belgischen kunstenaar, in een land van slechts zes millioen inwoners, waarvan ⅔ deel in het geheel niet in aanmerking komt uit een oogpunt van kunst, om zich bij wat de mode vraagt aan te sluiten of dood te hongeren. Zijn vaderland is hem zijn atelier, de wereld daarbuiten echter is zijn markt en de luim van het publiek zijn tyran. In den laatsten tijd gaat men in België zelfs nog verder, men zoekt noch moedigt de kunstenaars-individualiteit aan, integendeel, men miskent die nu en dan opzettelijk. Eerst wanneer het buitenland dezen of genen kunstenaar heeft ontdekt, verheugt men zich daarover, maar meestal zal de uitverkorene zich met die vreugde alleen moeten vergenoegen.

[pagina 206]
[p. 206]

Zoo is het met bijna alle bekende coryphaeën gegaan.

Het heeft den schijn alsof in den laatsten tijd weder een nieuw tijdperk is aangebroken, dat daarom onze gansche aandacht in beslag neemt, omdat in de plaats dier individueele kunstenaars, die in de eerste dertig jaren hunner natie eene nationale kunst schonken, een ander geslacht is opgetreden, dat zich niet meer bepaalt tot het beperkte gebied van het kleine vaderland, maar er op bedacht is invloed uit te oefenen zoowel op het buitenlandsche publiek als op de buitenlandsche kunst, toen de eerste schreden naar buiten welwillend waren opgenomen.

De jongeren in de kunst erkennen het schoolsysteem niet meer, gelijk zij ook de droomerijen en onwaarheden der klassieken verwerpen. Zij willen dat de kunstenaar schept uit zich zelven en er een eigen, persoonlijke kunst op na houdt.

Dezen individualistischen trek nam de tegenwoordige Belgische kunst met Degroud, Stevens, Madous enz. aan en behield dien met Meunier,

illustratie
charles van der stappen.


Lambeaux, Cortens en Struys. De groote verdienste van de tegenwoordige Belgische kunst is het, dat zij mannen voortbrengt, die wortelend in de groote tradities en de nationale eigenaardigheden, persoonlijkheden in de kunst blijven. En deze richting, deze voorkeur, zal vermoedelijk in de toekomst nog sterker worden, althans wat de schilderkunst aangaat. De beeldhouwkunst daarentegen, die tegenwoordig in België naar het oordeel der inwoners en van het buitenland bovenaan staat, is voor eene belangrijke beslissing geplaatst, waarvan haar toekomstig bestaan grootendeels zal afhangen. Wij zien een goed dozijn van de beste meesters voor ons, maar nog ontwaren wij de leerlingen niet die hunne plaats zullen innemen en hun werk waardig zullen voortzetten. Misschien voelen zich de bedoelden nog jong en krachtig genoeg om ons nog heerlijke voortbrengselen hunner talenten te doen bewonderen. Het stemt altijd ontmoedigend wanneer een groot kunstenaar zijn eigen victorieuse individualiteit niet op een jonger geslacht poogt te doen overerven. Terwijl op dit oogenblik een gansche reeks van uitnemende Belgische kunstenaars reeds door den dood is weggemaaid of reeds op vergevorderden leeftijd verkeert, terwijl, zooals reeds opgemerkt, het meerendeel geheel opgaat in de algemeene kunstrichting, draagt de Belgische beeldhouwkunst nog bijna uitsluitend een geheel individueel karakter.

Een bewijs wel daarvan, dat de Belgen een sterk, op eigen kracht en vruchtbaarheid vertrouwend ras zijn, zou men hierin kunnen vinden, dat zoowel de op zich zelven staande kunstenaars als de groote massa der overigen, de afdwalingen in de kunststroomingen, die der koloristen, en op stofen teekenkundig gebied zonderlingen, nauwelijks hebben gevolgd. Wel heeft er hier en daar een getracht deze uiterste richtingen aan te hangen maar het is bij een poging daartoe gebleven. De niet van talent ontbloote pointilleur Theo van Rijsselberghe heeft hier voor zijn kunst geen bodem kunnen vinden en is naar Parijs verhuisd. Voor de ideale kunst breekt Delville vergeefs een lans en Fernand Khnopff is tot op het huidige oogenblik de eenige symbolist van zijn land gebleven, en dat nog alleen hierdoor, wijl hij een geniaal kunstenaar is.

Moge zich aldus de individualistische beteekenis van de afzonderlijke Belgische kunstenaars ook nog zoozeer naar den voorgrond dringen, mogen zij zelfs in hunne bijzondere eigenschappen en opvattingen nog zoo ver van elkaar wegloopen, het nationale uitgangs- en steunpunt van hun kunst kan echter geen hunner op den duur loochenen. En gelijk het was ten tijde van Rubens en Van Dijck, gelijk het was in den tijd van Wappers, zoo is het beslissende kenmerk door het bij elkaar behooren van de moderne Belgische kunstenaars ook thans nog de kleur gebleven; zelfs bij de beeldhouwkunst wordt dit kenmerk niet verloochend. De individueele kunst der Belgen echter wijkt zeer van elkaar af. De kosmopolitische trek is bij velen hunner zoo sterk geworden, dat men slechts bij langduriger beschouwing het nationale karakter ontwaart. Opmerkelijk is en blijft het ontegenzeggelijk, dat er een zuiver Waalsche richting in de Belgische kunst niet is; is een kunstenaar een geboren Walloon, dan merkt men ook tevens op, dat hij dit slechts door zijne geboorte is, maar dat hij vóór alles Brusselaar is, met andere woorden, dat hem het ‘Vlamendom’ in lijf en ziel is overgegaan, dat hij met Vlaamsche oogen ziet en arbeidt. Het kenmerkende onderscheid tusschen de Vlaamsche en de Waalsche kunst is dat van de Germaansche degelijkheid en eerlijkheid. Terwijl de Fransche kunst blijft zinken door hare oppervlakkigheid en effectbejag, heeft zich de Belgische door haren ernst een eerste plaats weten te verzekeren in de algemeene geschiedenis, al is zij met betrekking tot haar stof ook bijna uitsluitend eene nationale gebleven. En ook daar waar haar kosmopolitisch karakter meer op den voorgrond treedt, is nog altijd de drang voor het leveren van het waarlijk schoone overgebleven.

Door het verwerpen van een onaesthetisch naturalisme heeft zich de Belgische kunst een realisme eigen gemaakt, dat ook geen duimbreed van de aesthetische lijn afwijkt. Hoe verleidelijk ook voor den schilder de koloristische behandeling van het naakt model is, - en ook menig Belg heeft zich daaraan gewaagd - toch wordt op dit oogenblik deze wijze van werken in België bijna geheel veronachtzaamd. Zelfs zijn er niet eens buitengewone portrettisten en slechts de namen van Léon Herbo, Leempoels, Picard en in de allerlaatste tijd Gouweloos zijn meer algemeen bekend - een bewijs te meer aldus, dat de Belgische schilderkunst hare als het ware instinctmatig gevoelde nationale eischen heeft.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken