Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De kus van den Zonnegod.

Willems, assistent-ingenieur, leed aan de gevolgen van een zonnesteek. 't Was niet gevaarlijk, had de dokter gezegd, maar toch ernstig genoeg om hem een paar nachten te doen ijlen en een week zijn bed te doen houden.

Hij was den geheelen avond onrustig geweest en Hendriks, de hoofdingenieur, had daarom den inlandschen bediende naar bed gezonden en zou zelf waken.

Drie jaar in een vreemd land, altijd in elkaars gezelschap, bij het werk zoowel als bij uitspanning, doen een groote vriendschap ontstaan tusschen mannen van eenzelfde nationaliteit, en de band, die er dan ook bestond tusschen Hendriks, den hoofdingenieur aan de Indische spoor, en Willems, zijn assistent, was zeer vriendschappelijk. Gedurende de drie jaar van hun samenzijn waren zij op plaatsen geweest waar het leven zeer primitief was, en dit, gevoegd bij de gevaren die zij gemeenschappelijk hadden te doorstaan gehad, had hun vriendschap diepen wortel doen schieten.

Hendriks was dus besloten zijn nachtrust voor zijn zieken vriend op te offeren.

Als men waakt, vallen de nachten altijd lang, en hij was stijf en slaperig toen hij opstond en zich uitrekte.

Willems, oogenschijnlijk bewusteloos, lag met zijn hoofd op één arm in een onrustigen slaap. Nu en dan bewogen zich zijn lippen en uitte hij eenige woorden, waarvan het refrein steeds was: ‘Zij bemint mij! Zij bemint mij!’

Het grootste gedeelte van den nacht had hij iets gemompeld en voortdurend had hij het over een ‘vrouw’ die hij beminde, en over een ‘man’ dien hij ernstig verongelijkt had.

Hendriks was er in den beginne eenigszins verbaasd over geweest, omdat, zoover als hij wist, nooit eenige vrouw een belangrijke rol had gespeeld in het leven van Willems, maar ten laatste beschouwde hij het als een uitvloeisel van den toestand, waarin de zieke verkeerde. ‘IJlen, niets dan ijlen!’

Nu had Willems opgehouden met praten en scheen in slaap te zijn gevallen.

Hendriks begaf zich dus behoedzaam naar de deur. De zon was reeds opgegaan en voor den tijd van den dag was het bizonder warm.

Hendriks leunde tegen het hek van de veranda en haalde diep adem. Na de benauwde atmosfeer in de slaapkamer was het hier bepaald lekker, maar toch rilde hij als hij keek naar de zonnige, open vlakte vóór zich. Dagelijks hinderde de eentonigheid hem meer, altijd de vervelende stofwolken, hetzelfde door de zon verbrande gebladerte en hetzelfde stuk van de spoorwegrails, die zich als een reuzenslang een weg baanden door de vlakte; hier en daar een boom en

[pagina 23]
[p. 23]

struik, die zwart en grimmig afstak tegen het helderblauw van de lucht. O, die vreeselijke eentonigheid! Hendriks huiverde toen hij zijn blik liet gaan langs de rails. Mannen doen dat meermalen bij hun arbeid; het is het bewijs van stervende ambitie, van teleurgestelde hoop en onvervulde droomen.

Voor Hendriks waren die zwarte boomstammen als geraamten van doode jaren; hij voelde zich dien morgen bizonder terneergedrukt, iets als de afschaduwing van een groote ramp kwam over hem.

‘'t Is ten gevolge van den slapeloozen nacht, ik moet het van mij afzetten,’ mompelde hij. ‘Den laatsten tijd heb ik altijd van die treurige fantasieën.’ Maar de lange strook spoorwegrails vóór hem en de gedachten, die daardoor werden opgewekt, kon hij niet van zich afzetten.

Vele van zijn beste jaren had hij bij die slingerende strook ijzer doorgebracht, jaren die hem, zonder het zelf te weten, hard en kleingeestig maakten.

Maar later! Hendriks richtte zich in zijn volle lengte op en wierp het hoofd achterover. Toen lachte hij.

Het zou spoedig voorbij zijn. De spoorweg was bijna voltooid en binnen weinig maanden zou zijn lang contract ten einde loopen; hoelang dat contract wel geduurd had, wist Hendriks alleen voor zichzelf.

In gloeiende hitte en hard werkend had hij de dagen van zijn kalender afgescheurd, maar de belooning kwam nu, stellig en zeker.

Na die vervelende jaren zou een tijd aanbreken van louter genot in zijn heerlijk vaderland met zijn heerlijke weiden en frisch groen, en dan thuis te zijn - thuis. Dat beteekende zooveel voor hem, het beteekende alles op deze wereld. Hij zou weer bij Marie zijn, zijn aardig klein vrouwtje, voor wie hij zóó hard had gewerkt, dat men zijn eigenlijken naam vergeten was en hij van het begin tot het eind van de lijn bekend was als ‘de man die werkte’.

Zijn vrouwtje, dat hij niets kon weigeren, voor wie hij zijn leven zou geven, als haar geluk het eischte! Het scheen hem een eeuwigheid toe sinds hij haar in de heldere oogjes gekeken had, en het was toch nog slechts twee jaar. Twee jaar! Het schenen hem wel twintig toe, als hij terugdacht aan die heerlijke twaalf maanden te S. Wat een heerlijke tijd was dat geweest, en iedereen vond haar zoo aardig en bevallig; zelfs Willems was onder haar invloed gekomen. Arme kerel, hij, die de vrouwen beschouwde als een struikelblok voor het welslagen van den man, was van meening veranderd en had bekend dat Hendriks gelukkig moest zijn.

En hij was gelukkig. Goede Hemel! gelukkig was een veel te zwakke uitdrukking! Toen was de eeuwig brandende zon haar gaan hinderen en zij moest naar haar vaderland terug. Na dien tijd was zijn leven niet veel meer dan rails en wagens en machines.

Maar binnen een paar maanden zou dat alles anders zijn en hij was bijna geneigd de lange ijzeren rails, die zoo stil vóór hem in het zonlicht lagen, met een lachend gezicht te beschouwen. Want daarachter lag rust, vredige rust, in zijn vaderland, ver van die vreeselijk brandende zon, rust - rust. Hoe weinig menschen slechts begrijpen de ware beteekenis van dat woord. Rust en - Marie...

‘Zij beminde mij. Zij beminde mij. Ik zeg je, ouwe jongen, er was niets slechts in onze liefde, niets...!’

Willems was weer onrustig geworden en hij luisterde toe.

Zelfs onder de veranda kon hij hem hooren, want zijn stem was duidelijker en sterker geworden, meende Hendriks; maar in de stille morgenuren klonk het toch vreemd en akelig.

‘Er was niets verkeerds in, niets, slechts liefde, lief...’

Hendriks glimlachte. Arme jongen, nog altijd hetzefde thema, steeds tobbende over een vrouw die hij liefhad, en een man dien hij meende beleedigd te hebben.

Het was alles slechts een voortvloeisel uit zijn ijlenden toestand, want hij wist alles wat Willems betrof evengoed als van zichzelf; als er iets geweest was, zou hij het hem wel verteld hebben; hij was er de man niet naar om geheimen te hebben en nog wel waar het een vrouw betrof.

Neen, liefdeszaken lagen niet op den weg van Jan Jacob Willems, van beroep ingenieur, en overigens vrouwenhater en vrijdenker.

‘Zij beminde mij! Zij beminde mij!’ klonk het weer zeer hard in de ochtendstilte. ‘Zij beminde mij, maar er was niets slechts in, en -’

Plotseling werd Hendriks' belangstelling opgewekt, en hij boog zich achterover om beter te kunnen luisteren.

‘Men zeide dat het om de zon was, maar men wist het niet. Wij wilden je niet bedriegen, oude jongen, daarom ging zij naar haar vaderland terug. Maar er was niets verkeerds in, slechts liefde en - verdriet. O God, dat verdriet - dat verdriet!’

De woorden kregen plotseling een vreeselijke beteekenis voor Hendriks en kwamen als hamers op zijn hersens neer. ‘Men zei, dat het om de zon was,’ herhaalde hij, maar - hij kon niet verder. Gedurende één oogenblik schenen zijn krachten uitgeput; het liefelijk beeld van zijn vaderland werd uitgewischt en hij zag niets dan de groote, glinsterende vlakte vóór zich.

Toen kreeg hij zijn bezinning terug en hij begon Willems' woorden te ontleden. Hij trachtte zichzelf gerust te stellen - en den grooten twijfel, die over hem kwam, te verbannen.

't Waren immers woorden, ijlende geuit, en welke waarde kon men daaraan hechten? Hoe waren zij ook weer?... ‘het was de zon, maar men wist het niet... we wilden je niet bedriegen... zij ging naar haar vaderland terug.’

Tevergeefs trachtte Hendriks zich wijs te maken dat het onsamenhangende woorden waren, en zijn twijfel werd ieder oogenblik grooter. Hij kon het niet wegcijferen, Willems' woorden waren maar al te veelzeggend.

‘Dus daarom ging zij weg,’ mompelde hij, ‘en - ik vermoedde het niet, - neen, geen oogenblik. Vijf minuten geleden had hij het benauwd warm, nu voelde hij zich akelig koud. De groote kronkelende slang daar buiten glinsterde in de zon. Hij rilde.

‘Mijn God!’ mompelde hij dof, terwijl hij een steun zocht tegen het hek van de veranda. Hij uitte slechts deze twee woorden, maar zijn geheele ziel lag er in opgesloten.

‘Dat het nu juist Willems moest zijn,’ dacht hij. ‘Maar, neen, neen, het kan toch niet waar zijn. Ik ben vandaag krankzinnig. 't Is niets dan een gevolg van zijn ijlen en ik ben een dwaas.’

Toen vielen zijn handen zwaar langs zijn lichaam; alle pogingen, die hij aanwendde om zichzelf gerust te stellen, waren vruchteloos. Altijd nog diezelfde twijfel. Hij kon dien niet verbannen, het zou hem nog gek maken.

‘Al was het ook nog zoo erg, als ik maar zekerheid had...’ mompelde hij.

‘Goedenmorgen, mijnheer! De mail is aan. Twee brieven. Een voor u en een voor mijnheer Willems.’

Hendriks keerde zich om. Hij herkende dadelijk den ouden Inlandschen postbesteller. De laatste schrikte toen hij Hendriks in het gelaat zag.

‘Bent u ziek, mijnheer?’ vroeg hij belangstellend, ‘wilt u den dokter hebben?’

‘Neen,’ sprak Hendriks met een gemaakt lachje. ‘Niet ziek, het is niets, maar...’

‘Zij bemint mij, zij bemint mij!’ klonk het weer uit de andere kamer; ‘het was niet om de zon, men zei het wel, maar men had ongelijk. Zij ging terug, omdat zij mij liefhad. De zon had er niets mee te maken. Niets! - Niets!’

‘Dat is mijnheer Willems,’ sprak hij tot den ouden man; ‘de zon, gisteren - hij is niet goed bij 't hoofd,’ voegde hij erbij, werktuiglijk over zijn voorhoofd strijkend.

‘Hij zal toch niet sterven?’ vroeg de oude man belang-

[pagina 24]
[p. 24]

stellend, want Willems was zeer geliefd in den omtrek.

‘Neen!’ antwoordde Hendriks, ‘daar is geen gevaar voor. De dokter zegt dat hij over een week wel weer beter zal zijn. Hij spreekt over iemand in zijn vaderland.’

‘O, dat doen de menschen altijd als zij een kus gehad hebben van den Zonnegod. Zij verlangen naar degenen, die zij het meest liefhebben. Pas vandaag maar op, mijnheer...’

De oude man zweeg een poosje en keek naar de uitgestrekte, stoffige vlakte vóór zich. Toen ging hij voort, zeggende: ‘Ik ben maar een oud man, mijnheer, en heb in mijn leven veel zon gezien, maar het zal vandaag zoo heet zijn, als het in mijn heele leven nog niet geweest is.’ Hij wees naar de lucht en sprak: ‘Die zal vandaag veel kwaad uitrichten, mijnheer. Neem den raad van een ouden man aan en wees op uw hoede. Wie vandaag door den Zonnegod gekust wordt, zal nooit zijn vrouw meer kussen.’

‘Zal nooit zijn vrouw meer kussen,’ herhaalde Hendriks zacht, toen de oude man zich verwijderde. ‘Wien de Zonnegod kust...’

Hij draaide de brieven in zijn hand om, terwijl hij deze woorden mompelde. Toen keek hij terloops naar de adressen.

De bovenste was zijn brief. Het adres was geschreven door haar, die hij zoo innig liefhad, zijn Marie.

Toen keek hij naar de andere; voor Willems, en...

Hendriks drukte de lippen stijf op elkaar. ‘Haar schrift, haar schrift.’ Deze enkele woorden klonken als hamers in zijn hoofd; zij teekenden zich af op de verwijderde heuveltoppen, hij zag ze zelfs geschreven in de strakke lucht; overal hetzelfde... ‘Haar schrift.’

't Was of zijn hoofd in brand stond. Zijn twijfel was nu zekerheid geworden, en Willems' ijlende woorden hadden wel degelijk een beteekenis.

Wat een dwaas was hij geweest - een blinde dwaas.

Zonder zichzelf rekenschap te geven van wat hij deed, wilde hij den brief openscheuren en zien hoe de zaken stonden. Maar iets hield hem terug. Hij trachtte zichzelf te beheerschen, weerstand te bieden aan de verzoeking. 't Was zoo'n laffe daad. Neen, neen, hij mocht het niet doen.

‘Zij bemint mij. Zij bemint mij.’

Weer klonken Willems' woorden zwak door de geopende deur en dezen deden Hendriks besluiten.

Met een trotsch gebaar scheurde hij den brief open en begon te lezen. Grauwer en steeds valer werd zijn gelaat, toen hij de dicht in elkaar geschreven velletjes las, en toen hij opkeek zag hij lijkkleurig.

Hendriks staarde voor zich uit. Hij zag niets - dan de woorden, die hij zooeven gelezen had.

‘Neen! Er was niets slechts in - Willems had al ijlende de waarheid gesproken, de brief deed dit duidelijk uitkomen.

Zij hadden elkaar bemind, en toen zij bemerkten dat hun gevoelens hen te machtig werden, hadden zij zeer verstandig gehandeld. Marie was naar haar vaderland teruggegaan, niet omdat zij niet tegen het klimaat kon, maar ter wille van Hendriks' geluk.

Maar hun scheiding was nutteloos geweest en weer las Hendriks de laatste zinnen: ‘Zij zou nooit, nooit meer gelukkig zijn,’ stond er. ‘Zij mochten elkaar niet terugzien, maar zij zou hem voor eeuwig liefhebben.’

Er was geen toorn in Hendriks' gemoed, toen hij den brief werktuiglijk opvouwde en in de gescheurde enveloppe stak - slechts zorg en verdriet.

Hij voelde zich als door een zwaren last gedrukt en oud, toen hij naar de vlakte vóór zich keek, met de lange strook ijzer. Zijn werk.

Hendriks lachte. Het scheen hem zoo dwaas toe, op dat oogenblik aan werk te denken. De groote lijn met al haar bruggen en overkappingen, waarvoor hij de beste jaren van zijn leven gegeven had, had nu niet de minste beteekenis voor hem.

Een klein vel postpapier, bevochtigd met de tranen eener vrouw, had alles voor hem weggevaagd; slechts een groote leegte bleef er over.

Maar hij was niet boos, maakte hij zichzelf wijs. Niet boos, alleen verdrietig over het feit, dat zij nooit meer gelukkig zou zijn.

Arm vrouwtje, zij kon het toch niet helpen dat zij Willems liefhad. Hij was in alle opzichten een beste kerel, een knappe vent en zou een goede carrière maken; hij, Hendriks, deugde eigenlijk nergens voor dan voor teekeningen maken en plannen voor spoorweg-ontwerpen.

Hij moest het geweten hebben, dat hij op den duur haar liefde niet kon bezitten; hij was zoo'n gewoon mensch, maar - maar hij beminde haar zooals nog nooit te voren een vrouw bemind was.

En zij zou nooit meer gelukkig zijn. Arm vrouwtje! Jaren en jaren vol ellende, en het leven is zoo lang, als men niet opgewekt is, en al die jaren zou hij aan haar zijde moeten doorbrengen - altijd - tenzij - ten....

‘Wien de Zonnegod vandaag kust, zal nooit zijn vrouw meer kussen.’

De woorden van den ouden man schoten Hendriks weer te binnen en hadden nu een bizondere beteekenis.

Hij, Hendriks, was er de man naar om te handelen, dit was de grondtoon van zijn karakter, en al werd hij ook door het verdriet terneergedrukt, dan deed hij toch zijn best om te zien wat het verstandigst was.

Er moest iets gedaan worden, iets beslissends, en terwijl hij de zaak van alle kanten overwoog, begreep hij, dat er slechts ééne oplossing mogelijk was.

En langzamerhand kwam er een gevoel van verlichting over hem, een soort van bevrediging, dat hij den rechten weg gevonden had.

Kalm keek hij rond. Vóór hem strekten zich de eeuwige nevelen uit, achter hem lag de weg van het leven, waarop hij gewerkt en zijn best gedaan had, maar tevergeefs.

Toen hij nog eens om zich keek, voor de laatste maal, dacht hij, hoe heel anders de dingen hadden kunnen zijn, als zij slechts... Maar het was nu te laat; de tijd om te wenschen was voorbij, er moest gehandeld worden.

‘'t Is zoo de beste manier,’ mompelde hij, ‘de eenige manier. Arm vrouwtje, het zal haar gelukkig maken en...’

Hij drukte zijn lippen stijf op elkaar en ging in Willems' kamer. Deze was uitgeput in slaap gevallen.

Hendriks naderde zachtjes zijn bed en stopte den brief behoedzaam onder het peluw.

‘Hij zal denken, dat hij hem al ijlende heeft opengemaakt,’ mompelde hij.

Toen verliet hij zachtjes de kamer en nam zijn helmhoed.

Wat was het drukkend in de lucht, toen Hendriks naar buiten stapte en met zijn helm in de hand zich in de brandende zon begaf.

De uitgedroogde grond knapte onder zijn voeten en als een kachel brandde de zon op zijn hoofd. Kleine wolkjes stof werden voor hem opgejaagd, maar vielen spoedig weer neer. Hij wankelde. De zon brandde ook zoo, 't was of zijn hersens een en al vuur waren. Een vreeselijke duizeling noodzaakte hem een oogenblik stil te staan, maar hij drukte zijn tanden op elkaar en ging weer voort, de helm nog steeds in de hand.

* * *

 

Bij het bouwen van den Indischen spoorweg werden velen door zonnesteek getroffen, maar nooit zoo'n bekwaam mensch als Hendriks. Hij was een eersteklas ingenieur en een handwerker.

Willems is naar zijn vaderland teruggekeerd, getrouwd en bizonder gelukkig, maar zijn vrouw noch hij kennen de ware geschiedenis van den kus van den Zonnegod.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken