Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het huwelijksaanzoek.

‘Lieve hemel! wie zou daar nu zoo laat nog bellen?’

Met deze haastig uitgestooten vraag sloeg mevrouw Van Gameren hare oogen van haar leesboek op de tegenover haar op den schoorsteen staande pendule, die juist elf uur had geslagen.

‘Gelukkig dat Mietje nog niet naar bed is,’ antwoordde hare dochter Anna, eveneens van hare lectuur opziende.

Mevrouws nieuwsgierigheid werd spoedig bevredigd, daar Mietje binnenkwam met een briefje en de korte mededeeling: ‘De man wacht op antwoord.’

Haastig scheurde mevrouw de enveloppe open, en na vluchtig den inhoud van het schrijven te hebben doorloopen, zeide zij: ‘Baron De Ferrière verzoekt mij morgen vóór 12 uur om een onderhoud; hij heeft mij over eene gewichtige zaak te spreken.’

‘Zoo!’ zeide Anna koeltjes en de roode lampekap, die de kamer in een mystiek halfduister hulde, was oorzaak dat aan hare moeder de lichte blos ontging, die hare lelieblanke wangen even kleurde.

‘Mietje, zeg aan dien man, of neen, ik zal schriftelijk moeten antwoorden, dat is waar ook. Wie brengt dit briefje?’

‘De knecht uit De Zwaan, mevrouw.’

Mevrouw nam pen en papier en berichtte den baron, dat zij hem den volgenden morgen ná 10 uur met genoegen zou afwachten.

Toen Mietje vertrokken was, zeide zij: ‘Wat zou de baron mij te vertellen hebben, Anna?’

‘Zeker een huwelijksaanzoek voor Anna,’ merkte de veertienjarige Jan op.

‘Kom, waar bemoei jij je mee, werk liever door,’ hernam Anna tamelijk bits, en wederom deed de lampekap uitstekend dienst om een vernieuwden aandrang van bloed naar het bevallige twintigjarige kopje onopgemerkt te doen voorbijgaan.

‘Nu, we zullen het morgen wel hooren,’ hernam hare moeder; ‘we zullen er ons van avond het hoofd maar niet mede breken, anders kunnen wij niet slapen, niet waar, Anna?’

Anna zeide niets, doch vreesde wel een weinig voor eene langdurige, onafgebroken nachtrust.

Zonder verder over de zaak te reppen ging het drietal spoedig ter ruste, althans naar hunne respectieve slaapkamers.

 

* * *

 

Den volgenden morgen circa halfelf werd er wederom gebeld en liet de baron De Ferrière zich aandienen.

Mietje, reeds door mevrouw van zijne komst verwittigd, liet hem in het salon en eenige oogenblikken later vervoegde mevrouw Van Gameren zich bij hem. Met ietwat stijve deftigheid trad zij het ruime vertrek binnen. De twee-en-veertigjarige weduwe met hare rijzige, slanke gestalte, hare levendige, schitterende oogen en haar donkerbruinen haardos, waarin nog geen grijs haar den naderenden herfst des levens aankondigde, overtrof in schoonheid en bevalligheid nog menig jong meisje. De baron maakte een diepe buiging.

‘Goedenmorgen, mevrouw, het is mij recht aangenaam u zoo wel te zien, en ik hoop, dat mijn vroeg ochtendbezoek u niet al te zeer zal derangeeren.’

‘Volstrekt niet, mijnheer de baron,’ antwoordde zij op vriendelijken toon, hem de hand toestekend. ‘Waaraan heb ik dit aangenaam bezoek te danken?’ En hem een stoel aanwijzend vervolgde zij: ‘Neem s.v. pl. plaats,’ terwijl zij zelve tegenover hem ging zitten.

‘Ik zal maar dadelijk met de deur in huis vallen,’ zeide De Ferrière, ‘om u niet langer op te houden dan hoog noodig is. Sedert eenigen tijd heeft mijn zoon Carel een innige genegenheid opgevat voor uwe dochter Anna en meent hij bemerkt te hebben, dat ook in haar hart liefde voor hem is ontvlamd.

Alvorens zijne liefde aan Anna te declareeren, heeft hij mijne vrouw en mij over deze zaak geraadpleegd, en daar wij onzerzijds geen bezwaar hebben tegen eene eventueele huwelijksverbintenis en zijne keuze ons in allen deele hoogst aangenaam is, kom ik thans, uit zijn naam tevens, de hand uwer dochter voor hem vragen.’

Ofschoon mevrouw Van Gameren door hare dochter reeds in kennis was gesteld met de meer intieme verstandhouding, die er ontstaan was tusschen haar en Carel de Ferrière, en moeder en dochter reeds te zamen hadden overlegd hoe te handelen, ingeval Carel tot een huwelijksaanzoek mocht overgaan, was zij toch zichtbaar min of meer ontdaan en het was dan ook met langzame, eenigszins bevende stem, dat zij antwoordde:

‘Mijnheer De Ferrière, uw aanzoek is hoogst vereerend, zoowel voor mij als voor mijne dochter; wat mij betreft, van ganscher harte schenk ik hare hand aan uw zoon Carel, die ik steeds als een braaf en degelijk jongmensch heb leeren kennen en wien ik met vol vertrouwen het geluk en de toekomst van mijn kind, mijner eenige dochter, in handen stel. Mag ik Anna even hier laten komen, dan kunt u mogelijk dadelijk vernemen hoe zij zelve hierover denkt.’

‘Zeer zeker, mevrouw, het zal mij hoogst aangenaam zijn, ook uit haren mond te hooren, dat mijn Carel zich heden de gelukkigste aller stervelingen mag noemen!’

Mevrouw Van Gameren was opgestaan en trok aan de schel. Een oogenblik later kwam Mietje binnen en verzocht zij haar, aan juffrouw Anna mede te deelen, dat de heer De Ferrière binnen was en haar wenschte te spreken.

Anna was blijkbaar hierop voorbereid, want niet alleen liet zij niet lang op zich wachten, doch zij verscheen in het salon in een keurig toilet, dat hare schoonheid nog verhoogde. De slanke leest was gehuld in eene rose zijden japon, van boven laag uitgesneden, terwijl een paarlencol-

[pagina 80]
[p. 80]

lier den blanken, welgevulden hals tooide. Hare donkerbruine, levendig sprekende oogen sloeg zij eenigszins bedeesd ter neder, toen de baron, wien zij met fleren tred genaderd was en voor wien zij eene diepe, statige buiging maakte, haar minzaam de hand toestak, zeggende:

‘Goedenmorgen, Anna, ik ben hier gekomen op verzoek van mijn zoon Carel, om uwe moeder en u eene gewichtige vraag te doen, namelijk of je genegen zijt zijne wettige huisvrouw te worden?’

Thans kon de lampekap natuurlijk den gloed niet verbergen, die plotseling hare ietwat bleeke wangen vuurrood kleurde. Een oogenblik stond zij sprakeloos, als aan den grond genageld, voor den deftigen edelman met zijne ronde, gulle, joviale trekken, zijne innemende vroolijkheid en ongekunstelde manieren, zijne prettige, vriendelijke stembuiging. Het was een moment van diepe, plechtige stilte. De baron voelde hare fijne, zachte hand in de zijne beven. Opeens werd die handdruk harerzijds krachtiger, fier hief zij het hoofd omhoog en met hare groote donkere oogen hem vol in het gelaat ziende, zeide zij met eene zachte, liefelijke stem:

‘Mijnheer De Ferrière, indien mijne moeder geene bezwaren heeft en hare toestemming geeft, dan behoef ik mij niet lang te bedenken en ben ik bereid mijne hand en mijn hart voor eeuwig aan Carel te schenken!’

Een traan welde bij deze woorden in het oog van den baron; hij wilde spreken, doch zijne stem stokte. Hij omarmde haar, drukte haar een kus op het voorhoofd en zeide slechts, ten hoogste aangedaan:

‘Mijn kind, mijn dierbaar kind! ge hebt dezen dag tot een der gelukkigsten mijns levens gemaakt!’

Met vochtige oogen deed mevrouw Van Gameren een paar passen voorwaarts. Anna, dit bemerkend, rukte zich zachtkens los uit de omarming van De Ferrière en viel snikkend hare moeder aan de borst, stamelend:

‘Ik verzeker u, moeder, dat ik heden overgelukkig ben.’

‘Nu,’ hernam De Ferrière, die, ondanks al den ernst van het oogenblik, waaraan ook hij zich niet had kunnen onttrekken, dadelijk zijne gewone vroolijkheid en luchthartigheid hernam, ‘nu, ik twijfel er niet aan of de rest zal ook wel spoedig in orde komen; ik ben blij, dat de kogel door de kerk is, en hoop, dat het onze Anna niet op de maag zal zijn geslagen en het dejeuner haar zoo dadelijk goed zal smaken.’

‘U blijft toch bij ons dejeuneeren?’ vroeg hare moeder, blijkbaar eenigszins angstig voor een refuies.

‘Het spijt mij, mevrouw, uwe vriendelijke uitnoodiging ditmaal niet te kunnen aannemen, ik moet om 1 uur weder met den trein vertrekken. Ware dit niet het geval geweest, zoo was ik u op zulk een vroegtijdig uur niet komen lastig vallen. Doch vóór mijn vertrek wensch ik met u over deze zaak nog een enkel woord te spreken. Ik houd er van de zaken maar zoo spoedig mogelijk geheel af te doen en in orde te brengen.’

Anna begreep, dat de baron hare moeder nog iets onder vier oogen had te zeggen; waarschijnlijk begreep zij ook wel waarover. Zij trad naar hem toe, gaf hem vriendelijk lachend de hand, zeggende:

‘Welnu, mijnheer De Ferrière, vergun mij dan, dat ik u vaarwelzeg en heenga.’

‘Vaarwel, mijn kind,’ zeide hij, haar nogmaals een zoen op het blanke voorhoofd drukkend, ‘ik hoop je spoedig weer te zien, en, wat Carel betreft, ik twijfel er niet aan of, na deze aandoenlijke historie van hedenmorgen, zal hij wel geen dagen lang meer op zich laten wachten om je geschokte zenuwen wat tot kalmte te komen brengen.’

Anna, de scherts begrijpend, hernam met eene schalksche uitdrukking in hare veelzeggende oogen: ‘Hoe eerder hij komt, hoe liever, al heb ik hem voor zenuwkalmeerend middel niet noodig.’

En na eene minzame, diepe buiging verliet zij met vluggen tred het salon.

Een groot kwartier later liet mevrouw Van Gameren den baron zelve de voordeur uit, niettegenstaande zijn protest en zijn beweren, dat hij er alleen wel uit zou komen. Vriendelijk drukte hij haar de hand. ‘Adieu, mevrouw, het is mij recht aangenaam dat alles zonder de minste moeilijkheden zoo spoedig in orde is gekomen; ik twijfelde er trouwens niet aan en hoop en vertrouw, dat deze morgen voor onze beide kinderen het begin zal zijn van een onafgebroken en langdurig geluk.’

‘Ik dank u, mijnheer De Ferrière, voor uw vriendelijk en gewichtig bezoek en onderschrijf geheel uwe laatste woorden. Tot weêrziens! Ik hoop dit spoedig en dan minder gehaast moge zijn.’

 

* * *

 

‘Heb ik het nu geraden of niet, mama?’ vroeg Jan, toen zijne moeder, blijkbaar nog aangedaan en eenigszins vermoeid, de huiskamer binnentrad, waar Anna, inmiddels weder in gewoon morgentoilet gekleed, bezig was voor het dejeuner te zorgen.

‘Die jongen plaagt mij meer dan mij lief is,’ zeide Anna, een weinig verlegen en nog in dubio of het wel zaak was om hem het groote nieuws zoo dadelijk maar mede te deelen.

‘Zullen we het hem maar vertellen?’ vroeg zij.

‘Waarom niet?’ hernam hare moeder.

‘Nu Jan, luister. Je hebt het geraden; Carel de Ferrière heeft mij ten huwelijk gevraagd en ik heb hem geaccepteerd. Maar mondje dicht, hoor! 't Is nog niet publiek; het blijft nog onder ons, begrepen?’

‘Accoord!’ zei Jan, ‘'t verwondert mij niets, hoor! Ik heb het wel zien aankomen, zusje! Maar dat neemt niet weg, dat ik er je toch hartelijk meê feliciteer. Ik vind het een uitstekende partij voor je; je hebt dadelijk mijne toestemming, hoor!’

‘Zoo, dat doet me pleizier, dat was het eenige, waar ik nog bang voor was,’ hernam Anna, guitig lachend, terwijl zij haren broeder om den hals vloog en hartelijk kuste.

‘Kom, kinderen, nu gaan wij dejeuneeren; ik ben te oud geworden om mijne maag alleen met liefde te vullen!’

‘En ik ben daartoe nog te jong!’ viel Jan zeer ad-rem in. ‘Ik stel voor, dat Anna vandaag hare portie maar aan ons beiden afstaat.’

‘Dat zou je wel willen, baasje,’ hernam Anna, ‘maar reken daar nog niet te vast op; zoo erg is het nog niet met mij!’

En het drietal begaf zich aan tafel, om de poëzie des levens weder voor eenige oogenblikken op den achtergrond te schuiven, ten einde te voldoen aan de behoeften van den inwendigen mensch.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken