Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het juiste woord!
Klucht in één bedrijf.

Personen: Hendrik, Leentje, zijn vrouw.

(Een eenvoudige huiskamer. Links in den hoek een kastje met laden. Daarvoor op eenigen afstand een bloempot op standaard. Rechts vooraan een armstoel, waarin Hendrik de krant leest. Leentje zit te breien.)
Hendrik.

Zeg, Leen, er is ingebroken bij Sanders?

Leentje.

Bij Sanders? Wie is dat?

Hendrik.

Hier op den hoek van de straat. Bij den kruidenier.

Leentje.

Is 't toch waar? Hebben ze wat meegenomen?

Hendrik.

Wacht, ik zal 't je voorlezen... Gisternacht omstreeks halfeen ontdekte een surveilleerend agent van politie, dat de winkeldeur bij de firma S., in kruidenierswaren, in de Nieuwstraat... Nu, dat is Sanders, 't is de eenige kruidenier hier in de straat, wiens naam met een S. begint... in de Nieuwstraat... waar was ik ook weer... Oh ja, in de Nieuwstraat, op een kier stond. Behoedzaam opende hij de deur en vond onder de toonbank verscholen den beruchten inbreker Smijt, die bezig was geweest de laden te onderzoeken. Het gestolene werd nog in zijn bezit gevonden en de boosdoener naar het bureau van politie gebracht... Natuurlijk, waar zouden zij zoo'n kerel anders brengen... waar hij zijn misdrijf bekende.

[pagina 191]
[p. 191]
Leentje.

Gut, man, wat hoor je tegenwoordig toch veel van inbrekers.

Hendrik.

Ja, 't is een slechte tijd. Enfin, ze hebben bij ons niet veel te halen, dus wij zullen er geen last van hebben. Geld hebben wij nooit in huis; want mijn maandgeld bewaar ik, zoolang er iets aan te bewaren is, op 't kantoor; zoo'n enkel meubelstukje is ook al niet de moeite van meenemen waard en buitendien, ik ben tegen inbraak verzekerd.

Leentje.

Maar, Hendrik, de schrik!

Hendrik.

Nu ja,... dat is ook wat

(hij verdiept zich weer in de krant)
.

Leentje.

't Zal je toch gebeuren, dat je zoo'n inbreker 's nachts voor je bed ziet staan. Hu, wat zou ik gillen. Wat zou jij zoo'n vent toeroepen, Hendrik?

Hendrik
(met de hand op zijn knie slaand, lachend).

Die is goed, die is verduiveld goed!

Leentje
(verbaasd).

Zou je hem dat toeroepen?

Hendrik.

Wat toeroepen! Neen, ik lees hier een bericht dat is eenig. Daar net las ik je voor, dat gisteravond die Smijt is opgepakt. Nu lees ik hier een bericht, dat de politieagent K., die den inbreker Smijt te pakken kreeg, voor deze daad eergisteren een belooning van f100 van den winkelier Sanders ontving. Hoe stemt dat nu!

Leentje.

Maar dat kan immers niet! Voor wat hij gisteren deed, kon hij eergisteren toch geen belooning krijgen.

Hendrik.

Natuurlijk niet. Er bestaat voor zoo iets zoo'n mooi woord, dat is een... een... och noem het eens... een...

Leentje.

Een onmogelijkheid.

Hendrik.

Is dat nu een mooi woord? Neen, 't is een... een... a... a... 't begint met een a... een a... a...

Leentje.

Een aardigheid!

Hendrik.

Och, loop naar de maan met je aardigheid. Kom, hoe heet het nu, een a... a...

Leentje.

Je bent wel vriendelijk. Is dat een uitdrukking tegen je vrouw! Loop naar de maan! Loop jij naar de maan!

Hendrik.

Nu ja, ik meen het zoo erg niet. Maar als ik nu zeg, een vreemd woord, hoe kan jij dan met ‘onmogelijkheid’ en ‘aardigheid’ aankomen.

Leentje.

Je hebt geen oogenblik van een vreemd woord gesproken.

Hendrik.

Da's wel waar! Ik zeg, 't is een vreemd woord en 't begint met een a.

Leentje.

Da's niet waar! Je zei: een mooi woord en 't begint met een a.

Hendrik.

't Is niet.

Leentje.

't Is wel.

Hendrik.

Nu, stil maar. Ik zal alleen wel op 't idee komen. Je weet 't toch niet. Een a... a... a...

Leentje.

Zeur toch niet langer. Wat kan je nu zoo'n woord schelen. Lees de krant nu maar, want die wordt straks gehaald.

Hendrik.

Een a... a... a... wat bl... een a... a...

Leentje
(staat op).

Man, schei toch uit met je a... a... a... Je krijgt de klem in je mond.

Hendrik.

Ik zal het weten. Een aba... aba... aka... aka...

Leentje.

Je doet net als een kind, dat pas praten leert. Schei toch uit.

Hendrik
(hopeloos).

Ik kan 't niet vinden! Misschien valt het mij straks in. Ik zal maar weer gaan lezen

(neemt de krant op)
.

Leentje.

Zeg, Hendrik, denk je van avond om de knippen op de ramen, die waren gisteravond niet dichtgedaan.

Hendrik
(achter de krant).

Een apa... apa...

Leentje.

Allemachtig, man, schei toch uit, wat ben je vervelend.

Hendrik
(verrijst).

Een ara... ara... een ara...

Leentje
(plagend).

Een beeree... een beeree...

Hendrik
(nijdig).

Schei nou uit. Wees nu eens niet flauw. Help me liever zoeken.

Leentje.

Maar, me lieve man, ik weet het waarachtig niet.

Hendrik.

Een ana... ana...

Leentje.

Een ananas!

Hendrik
(nog kwader).

Wel allemachtig, daar had ik het. Een ana... ana... Als je nu niet gepraat hadt, zou ik het geweten hebben. Houd dan ook je mond.

Leentje.

Je bent wel gezellig. Geef mij de krant dan maar, dan kan jij ondertusschen zoeken.

Hendrik.

Hierzoo, hier heb je haar. Een ada... ada...

Leentje
(lezend).

Zeg, wist jij dat Van Dulken getrouwd is?

Hendrik.

Neen. Een aba... aba... aba...

Leentje.

Hier staat het. Getrouwd: J. v. Dulken, jonkman, 28 jaar, en P. de Groen, jongedochter, 25 jaar. Zeg, ken je haar?

Hendrik.

Een apa... apa... apa...

Leentje.

God, man, schei toch uit met al die a-klanken. Straks begin je nog te kwijlen ook, dan ben je een volmaakt kind in den kinderstoel.

Hendrik.

Ik word dol als ik het niet vind

(springt op)
. Een a... a... a...

Leentje.

Hemel, hij wordt heel en al mal. Man, houd je toch bedaard.

Hendrik.

Ik heb het en 't wil er niet uit. Een ana... ana... ana... Maar stil, laat ik kalm zijn. Zeg, vrouw, je moet me helpen

(zet zich weer naast haar)
. Hoe zou je het noemen als ik je bijvoorbeeld eens vertelde dat mijn bet-overgrootvader vóór 200 jaar met den trein van Rotterdam naar Amsterdam reed?

Leentje
(ten hoogste verbaasd).

Als je bet-overgrootvader voor 200 jaar...

Hendrik.

Ja, hoe noem je zoo'n vertelsel. Een a... a...

Leentje
(tikt op haar voorhoofd).

Schort het je nu heelemaal in je bovenkamer? Vóór 200 jaar waren er toch nog geen sporen!

Hendrik.

Nu juist, daarom. Hoe noem je zoo iets nu? Een ana... ana...

Leentje.

Maar dat is gekkenpraat.

Hendrik.

Nu juist, dus een ana... ana...

Leentje.

Man, ik word bang van je. Er is er bepaald een op den loop.

Hendrik
(uitbarstend).

Vrouw, hoe noem je het als ik in een tooneelstuk keizer Nero de Marseillaise laat zingen?

Leentje.

Lieve Heer! De man is totaal absent! Heb je nu ooit zulken bombast gehoord.

Hendrik
(weer kalm).

Ik zal het op een andere manier probeeren. In 't algemeen, als ik iets stel in een tijd, waarin het niet hoort, dan bega ik een...?

Leentje
(verheugd).

Ik heb het, ik heb het! Nu weet ik het!

Hendrik
(nieuwsgierig).

Wat dan, wat bega ik dan?

Leentje.

Wel, dan bega je een flater!

Hendrik
(hopeloos).

Nu ja, het is wel een flater, maar er is een vreemd woord voor, een aka... aka...

Leentje.

Nu, je doe maar, hoor. Ik ga weer lezen. Is dat nu een gesprek. 't Gelijkt hier wel een gekkenhuis.

Hendrik
(voor zich uitstarend).

Ik kan het niet vinden. Moet ik daar nu den nacht mee ingaan? Dan doe ik geen oog dicht

(driftiger)
. Ik moet het weten
(zich bezinnend)
. Ik weet wat. Zeg, vrouw, wil je mij eens even dat woordenboekje van het kastje aangeven?

Leentje
(ter zijde).

Goddank, hij praat weer verstandig

(luid)
. Wel zeker, man!
(staat op en kijkt op het kastje)
. Waar is het?

Hendrik.

Daar op den linkerhoek.

Leentje.

Daar is niets.

Hendrik
(driftig).

Och, ik heb het er zelf neergelegd. Zooeven heb ik het nog gebruikt.

Leentje.

Er ligt niets, hoor!

Hendrik
(wordt steeds driftiger).

Moet ik weer zelf zoeken?

[pagina 192]
[p. 192]

(staat op).
Hier, hier heb ik het neergelegd. Daar pas had ik het nog in mijn handen.

Leentje.

Nu, 't is er niet.

Hendrik.

Dan heb je het zeker verlegd.

Leentje.

Maar, man, ik ben er niet aan geweest.

Hendrik.

Dat zeg je altijd. Je hebt het zeker in de la gelegd.

(trekt de bovenste la open)
.

Leentje.

Ook niets. Heb je het niet ergens anders opgepakt?

Hendrik.

Mijn hemel, Leen, als ik nu zeg dat ik het hier heb neergelegd, dan heb ik het ook hier neergelegd. Maar 't is hier altijd: zoo leg je iets neer, zoo is 't weg.

Leentje.

Nu, wind je maar zoo niet op. Ik heb het niet gehad.

Hendrik.

't Zal te bezien staan. Nu de tweede la.

Leentje.

Daar kan het niet inliggen.

Hendrik.

Waarom niet?...

Leentje.

Daar kom ik zelden in.

Hendrik.

Toch kijken. Jullui stoppen alles op de onmogelijkste plaatsen. Verdraaid, nu wil dat ding niet open.

Leentje.

Laat mij maar eens probeeren.

Hendrik.

Blijf af. Ik kan 't ook wel. Dat ding moet veranderd worden

(zet zich schrap)
. Alloh. Een, twee, drie, huup!
(de lade schiet uit, hij tuimelt achterover en werpt den bloempot stuk van den standaard)
. Wel allemachtig!

Leentje.

Wees toch ook niet zoo wild, man! Maar wat zie ik? Oh, oh,

(handenwringend)
oh, oh!

Hendrik.

Mensch, wat bezielt je, help me liever op.

Leentje
(weenend).

Oh, mijn mooie bloempot, de bloempot van tante Sientje, oh, oh!

Hendrik
(steeds op den grond zittend).

Loop naar de maan met je tante Sientje. Zeg liever waar dat woordenboekje is

(zich opwindend, met de vuisten op den grond slaande)
. Als ik dat woord niet vind slaap ik niet, eet ik niet, ga ik dood. A... a... aba... aba...
(staat langzaam op)
.

Leentje.

Ach God, daar begint dat ook weer. En mijn mooie bloempot stuk! De bloempot, dien ik van tante Sientje kreeg. Tante Sientje, waar we van erven moeten. En die vraagt er altijd naar. En ze kijkt altijd of de pot daar wel staat.

Hendrik.

Die pot kan best gelijmd worden.

Leentje.

Of ze dat niet ziet. En jij, lomperd, jij bederft de kans op een erfenis. Nu zullen wij met je armzalige salaris ten eeuwigen dage rond moeten krabbelen.

Hendrik.

Zoo oud worden we toch niet.

Leentje.

Jij lomperd,

(snikkend)
oh, oh! En dat alles om dat lamme woord. En dan zit je als een gek den geheelen avond a... a... a... ana... ana...

Hendrik.

Ja, ja, ga door, dat is het begin! Ana... ana.

Leentje.

Jij wordt gek of je bent het.

Hendrik
(valt hopeloos op een stoel).

Ik geloof het ook. Ik word gek als ik dat woord niet vind.

(springt op)
. Ik ga naar Timmers, den boekhandelaar, om een nieuw woordenboekje.

Leentje.

Maar, man, 't is hondenweer buiten. En dan onkosten te maken om een woord, waar er een woordenboekje in huis is!

Hendrik
(dol).

Maar waar is het dan!

Leentje.

Ik weet het niet.

Hendrik.

Ik ga. Vrouw, opzij! Ik moet weg.

Leentje.

Je blijft hier. Ik laat je in zoo'n toestand niet over straat. De politie pakt je op of ze stoppen je in een gekkenhuis.

Hendrik.

Ik moet! Opzij, waar is mijn hoed!

Leentje
(houdt hem tegen).

Je blijft, ik wil niet hebben dat je voor gek loopt.

(vleiend)
Toe nu, lieve man, wil je een slokje water met Hoffmann voor de zenuwen, hè?

Hendrik.

Leen, maak me niet razend. Water met Hoffmann? Neen, dat woord, dat woord! Ana... ana... ana...

(knoopt zijn jas dicht)
.

Leentje.

Oh, ik ben zoo bang. Hendrik, toe nu, blijf nu hier.

Hendrik
(bemerkt, terwijl hij zijn jas toeknoopt, een dikte in zijn binnenzak).

Wat heb ik nu weer in mijn zak?

(haalt er een boekje uit)
Mijn... mijn woordenboekje.

Leentje.

Je woordenboekje! Zie je nu wel dat ik het niet gehad heb? Je hebt het bepaald in je zak gestopt nadat je het gebruikt hebt.

Hendrik.

Mijn woordenboekje! Oh, nu zijn we gered.

Leentje.

Kijk nu in Godsnaam maar gauw, dan ben ik van je gezeur af. Kijk dan toch, man!

Hendrik
(voor zich uitstarend).

Nu moest het er eens niet instaan!

Leentje.

Maar kijk dan toch.

Hendrik.

Dan was ik ten einde raad.

Leentje.

Geef maar hier, dan zal ik zien.

Hendrik.

Neen, dat moet ik doen.

(slaat het open)
A... aba... ada
(zoekt eenige bladzijden)
hier is het, hier staat het, hoera!

Leentje.

Wat is het nu?

Hendrik.

Raad eens.

Leentje.

Dat heb ik al dien tijd al gedaan. Ik weet het immers niet.

Hendrik.

Een... anachronisme.

Leentje.

Een anachronisme! En heb je voor dat gekke woord nu onzen heelen avond bedorven? Je moest je schamen.

Hendrik.

Een anachronisme! Dat ik daar nu niet op kon komen. Honderdmaal kan ik het zeggen, honderdmaal heb ik het gebruikt, en nu, van avond... heb ik er eerst de heele huishouding voor op stelten moeten zetten.

Leentje.

Je bent zeker wel blij dat je dat ongelukkige woord nu hebt.

Hendrik.

Of ik blij ben! Het bezorgt me tenminste een gerusten slaap.

Leentje.

En het is je wel wat waard ook? Is 't niet, man?

Hendrik
(terzijde).

O hemel, dat wordt een aanslag op mijn portemonnaie.

Leentje.

Nu, is 't niet zoo?

Hendrik.

Wat waard, wat waard? Wat noem je wat waard?

Leentje.

Nu, zoo'n gulden of vier, vijf!

Hendrik.

God beware me.

Leentje.

Dat hoop ik. Maar kijk, ik wil je eens wat zeggen. Je weet, tante Sientje is een erftante en die moet je te vriend houden.

Hendrik.

Natuurlijk.

Leentje.

Als ze nu bemerkt dat haar bloempot gebroken is, zal ze vreeselijk boos zijn. Nu heb ik zoo'n zelfden bloempot bij Van Noort zien staan en die kost vier gulden vijftig. Dien koopen wij en ze weet nooit wat met den haren gebeurd is.

Hendrik.

Dien koopen wij, dat wil zeggen: ik betaal hem, en dat alles in de hoop dat het oude mensch gauw dood gaat. Nu, 't is wel niet mooi, maar ik zal het doen. Als ik echter geweten had, dat dat anachronisme mij zoo duur te staan was gekomen, dan had ik het zoeken al veel eer opgegeven.

Leentje.

Is dat dan zoo duur? Voor vier gulden vijftig heb je een gerusten slaap en behoudt je een erftante.

Hendrik.

Och, ik zal je maar gelijk geven, want je moet toch het laatste woord hebben.

Leentje.

Dat behoort ook zoo.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken