Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het leven der berggidsen.

Er bestaat mogelijk geen andere klasse van menschen, wier bedrijf en karakter door de reizigers zoo verschillend beoordeeld worden als die der berggidsen, en niet zelden is dit oordeel zeer ongunstig, voornamelijk wanneer men het hoort van personen, die alleen de ‘gidsen’ der dalen kennen, maar nooit een echten gletscherman in het hooggebergte aan het werk zagen.

Daarover moet men zich niet verwonderen, want evenals de soldaat in vredestijd, de zeeman aan land niet altijd bewondering wekken, zoo speelt ook de berggids, zoolang hij hotels en stations afloopt, een rol, die niet zeer heldhaftig is.

Een reiziger, die de Alpendalen een vluchtig bezoek brengt, misschien ook een kleinen pas met makkelijk begaanbaren weg oversteekt en meer bagage dan ondervinding met zich voert, moet teleurgesteld, ja verbitterd worden, als hij op zijn tocht een dozijn en meer mannen aantreft, de handen in de zakken, de pijp in den mond, die beide kanten van den weg bewaken en hier op hun buit loeren, terwijl buiten op weiden en akkers de vrouwen en kinderen hard moeten werken.

‘En dat zijn nu die beroemde, hooggeprezen gidsen, van wie men zulke heldendaden vertelt?’ wordt er niet zelden teleurgesteld gevraagd.

De beroemde Duitsche dichter Heinrich Heine zegt ergens ironisch:

‘Ich bin ein Christ-so steht's im Kirchenbuche.’

En: ‘Ich bin ein Bergführer - hier ist mein Führerbuch’ zeggen vele dezer mannen, maar dan zonder ironie, en uit een zijner zakken haalt hij zijn hem door de hooge overheid uitgereikt legitimatiebewijs voor den dag; hij namelijk, die gids wil worden, moet vooraf een examen afleggen, en bij die gelegenheid krijgt de candidaat zijn diploma benevens een boek voor gidsen.

Het boek maakt natuurlijk niet den man en zijn bekwaamheid moet eerst bewezen worden, 't liefst daar, waar de lawinen kraken. Een moeilijke tocht in het hooggebergte doet eerst recht het onderscheid aan den dag komen tusschen gids en gids.

Beleefdheid en voorkomendheid worden niet zelden in het ijzige Noorden als 't ware weggevaagd, en de eigenlijke eigenschappen van den gids: kracht, moed, energie en in de eerste plaats ondervinding, verschijnen in het beste licht. Den weg naar een rotswand of gletschergrot wijzen, daarbij een sjaal of andere bagage dragen, kan iedere knaap en de echte gids van het hooggebergte leent zich daartoe niet.

Men heeft dikwijls gezegd en geschreven, dat gidsen en gemsjagers identiek zijn; maar dat is niet zoo. Natuurlijk betreden jager en gids tot aan de sneeuwgrens denzelfden bodem, en velen, die in den zomer de ijsbijl hanteeren, grijpen in den herfst naar de karabijn; maar vele gidsen hebben nog nooit op een gemsbok geschoten en vervolgen het wild eerst nadat zij jarenlang met toeristen in de eeuwige sneeuw hebben rondgewaad.

De meeste gidsen behooren tot de vredelievende klasse der kleine boeren. De vader bezat een kleine hoeve, die in het gunstigste geval eenige koeien en geiten en daardoor ook de familie onderhield.

Een stuk land, steenachtig en bovendien dikwijls met schulden bezwaard, en een klein maar aardig huisje, erft de zoon, wien dikwijls als bruidschat zijner vrouw nog een stuk weiland of een aardappelakker ten deel valt. De steenachtige bodem draagt in den korten zomer geen gouden oogst; het meest worden er aardappelen op geplant en het stuk weigrond voorziet den niet grooten veestapel van voedsel.

Melk en kaas, vleesch reeds veel zeldzamer, worden op deze wijze verdiend, en als alles goed gaat, brengt de verkoop van een stuk vee ook een sommetje aan baar geld in huis, dat evenwel aan belasting voor een groot deel weggaat, en daar er bovendien het heele jaar door bijna iederen dag wat noodig is, zooals koffie en schoenen en brood voor de kinderen, is schraalhans er doorgaans keukenmeester. Hoe dus te leven, als er geen geld is?

Om deze reden gaan ieder jaar uit de dalen zooveel jongelieden naar Amerika; daar worden zij wel gekweld door heimwee, maar zij hebben er ten minste brood. Vele anderen worden door het vreemdelingenverkeer geholpen, en als dit niet bestond, zouden er ongetwijfeld nog veel meer jongelieden naar de nieuwe wereld verhuizen. Hij wordt dus gids, wat hij niet doet om vrij te zijn van werken of op een gemakkelijke wijze zijn geld te verdienen, maar hij moet geld verdienen als hij met de zijnen leven wil. Velen hunner hebben geen handwerk geleerd; in hun dal bloeit geen enkele industrie, en hoewel hij zijn best doet en zeer spaarzaam is, gaat hij niet vóór- maar wel achteruit. Er is slechts een kleinigheid noodig om hem in nood te doen geraken. De aardappelen mislukken, een lange winter staat voor de deur, het rund, dat in den herfst ter markt moet, gaat op de Alpen ten gronde, of de man breekt bij het houtvellen een been, of er wordt een kind ziek. Voor een jaar, ja, zelfs voor langeren tijd verkeert men in de grootste ellende; het leven wordt een last. Als er evenwel in de drie korte zomermaanden gelegenheid is een paar tochten te maken, is er veel ellende verholpen; voor een jaar althans is hij weer vrij man geworden. De frissche berglucht heeft hem werkelijk goedgedaan, en de geheele familie ademt vrijer.

Niet allen, maar toch velen gidsen is het zoo gegaan, en dit is ook de reden dat er tegenwoordig veel te veel zijn, en dat slechts enkelen onder hen zoo nu en dan eens een goeden tocht kunnen maken.

Gedeeltelijk ontbreekt het hun aan de gewenschte eigenschappen, maar dikwijls ook aan de gelegenheid om te toonen wie zij zijn en naam te maken. Ook hier spelen toeval en protectie zeer dikwijls een voorname rol. De een heeft reeds als hij zijn loopbaan als gids begint, geluk; hij ontmoet een bekenden, invloedrijken bergbeklimmer, die hem aanbeveelt, en als hij zich goed gedraagt, staat hij na verloop van eenige jaren reeds in de voorste rijen dier dapperen, wier namen met alle respect genoemd worden, terwijl het een ander volstrekt niet, of eerst na verloop van vele jaren gelukt, zich op te werken.

Eén ding staat evenwel vast: wie bij dit beroep een be-

[pagina 200]
[p. 200]

roemden naam verworven heeft, heeft dien ook stellig verdiend; hier werd nooit een onwaardige als held gevierd!

Eenige tientallen jaren geleden telde men onder de berggidsen eerste klasse slechts een gering aantal gletschermannen. De Alpen waren nog een woest, onbekend gebergte met maagdelijke toppen; wie er van sprak, deed het voorzichtig en met alle achting, die niet vermoeden deed, dat men, in 't gesprek althans, den Materhorn nog eens vertrouwelijk op den schouder zou kloppen, en slechts enkele uitstekende bergbeklimmers zochten en vonden een onbeschrijfelijk genoegen in die verheven eenzaamheid.

Dat was het gouden tijdperk voor de gidsen. Nauwelijks twintig man sterk, beheerschten zij het geheele gebergte en bestegen de hoogste toppen.

De gidsen uit dien tijd waren echte mannen; hun beroep deed het ze worden en de meesten voelden de overweldigende macht der ernstige, zwaarmoedige poëzie, waarmee het Hooggebergte het hart van iederen echten Alpentoerist gevangenneemt. Een eigendomlijk gevoel doorstroomt de borst, wanneer men 's avonds bij het aanbreken der duisternis een onbekenden gletscher betreedt, of hoog in den rotswand een nachtverblijf zoekt. De hooger gelegen gletschers, die nog even in het gouden licht der ondergaande zon stralen, verbleeken langzamerhand, en zien er bleek en koud uit in de avondschemering; plotseling zien zij er zoo vreemd, zoo stom uit. En met het licht verdwijnt ook het leven. Misschien wordt de stilte afgebroken door het kraken eener verwijderde, neerstortende lawine. Er wordt weinig gesproken, maar des te meer gedacht - daarboven wacht misschien een gletschergraf.

Het is niet bij toeval, dat velen der grijze gidsen ernstig en stil worden, wanneer zij hun rijk betreden, terwijl de jongeren er nog schertsen en lachen. Doch dikwijls hebben zij ook herinneringen van prettigen aard, en 's avonds bij het schijnsel van de lantaarn vertelt ‘de oude’ van zijn eerste heldendaden, en dan helderen zijn verweerde gelaatstrekken op.

De mannen uit dien tijd zijn zeldzaam geworden; slechts weinigen nemen nu nog de ijsbijl mede, en zeer velen hebben ze daarboven mee in 't koele graf genomen. De beste gidsen der tweede generatie, die nu den eersten rang innemen onder hun talrijke collega's, zijn zoons of leerlingen van die ‘ouden’.

Deze jongeren hebben voor, dat zij onder leiding van de bedreven gletschermannen hun eerste trappen in het ijs hieuwen, door sneeuw en nevel hun weg vonden en alle stormen leerden trotseeren. Wat de ouden in een lang leven aan ondervinding hebben opgedaan, leerden de jongeren reeds als knapen; nog een paar jaar samen met vader in het hooggebergte, en de zoon of leerling kan als bekwaam gids zijn eigen weg gaan.

Hoewel de meeste gidsen slechts de dorpsschool bezochten en daar zeer gebrekkig onderwijs ontvingen, en er velen zijn die beter hun gletscherprikkel weten te hanteeren dan Hoogduitsch te spreken en van Fransch en Engelsch maar zeer weinig verstaan, behooren de meesten toch tot de intelligentste bergbewoners, hebben gezond verstand, humor en geest, en de vele reizen, waarop hun opmerkzaamheid altijd gaande gehouden wordt, evenals de vertrouwelijke omgang met hun heeren, scherpen hun verstand en vullen de plaats aan van de ontbrekende boekenwijsheid.

En nog een andere kostbare eigenschap maken zij zich langzamerhand eigen, namelijk zelfstandigheid, die hen in alle gevallen, zelfs in de moeilijkste, goed te stade komt.

Reeds sedert jaren bestond er tusschen de zoogenaamde ‘centren’ der Alpen een groote wedijver om de beste gidsen te hebben. Toch zou men zich zeer vergissen, als men dacht dat deze eerzucht der gidsen afbreuk deed aan den prettigen, gemoedelijken omgang onderling. Integendeel zijn trouw, deelneming, vriendschap de schoonste zijden van het leven van den gids. Al de oudere ‘pioniers’ kennen elkaar reeds sedert jaren; zij hebben elkaar iederen zomer hier of daar aangetroffen, in het berghotel, in de hut of op een ijzig pad, hoog in het gebergte; op menigen tocht zijn zij aan hetzelfde touw verbonden geweest, en ze kennen allen elkaars geschiedenis, men weet wat men van elkaar te verwachten heeft in uren van gevaar. Er bestaat geen ander beroep, dat de menschen onderling zoo aan elkaar bindt, geen dat zooveel kameraden en vrienden telt, bij wie de woorden ‘trouw tot in den dood’ zoo eerlijk gemeend, zoo weinig ijdel zijn.

Op den steilen ijswand, vastgebonden aan hetzelfde touw, weet ieder, dat het leven van zijn kameraad ook het zijne is, dat zij samen triumfeeren als de tocht gelukt, samen sterven wanneer die mislukt; zij vertrouwen volkomen op elkander.

Bij het afscheidnemen reiken zij elkaar, zonder er veel bij te praten, de hand; toch zijn zij vrienden voor het leven geworden, en er bestaat voor den gids niets verschrikkelijkers dan alleen in het dal te moeten terugkeeren en op de vraag ‘waar zijn de anderen?’ in stomme smart naar boven te moeten wijzen.

De sociale toestand van den steeds in werking zijnden gids is de laatste jaren werkelijk veel verbeterd. Velen brengen in den herfst een aardig sommetje geld naar huis; langzamerhand wordt zijn kleine bezitting van haar schuldenlast bevrijd; hij koopt er dikwijls een stuk land, een akker bij, en na verloop van jaren staat hij als een vrij man op zijn eigen grond.

Zulk een oude gids is, volgens de begrippen der Alpenbewoners, een welgesteld man. Zijn medeburgers achten hem, kiezen hem zelfs in den gemeenteraad en in de schoolcommissie, en zijn stem heeft werkelijk beteekenis in de gemeente. Met zijn jongens, die vroolijk opgroeien, maakt hij in het voorjaar zijn velden klaar; in den herfst is hij weer terug, oogst dan wat er te oogsten is, en 's winters verzorgt hij zijn vee of gaat naar het bosch om hout te vellen. Weinigen scheppen na het veelbewogen leven in den zomer nog behagen in het thuis zijn; de meesten zijn bezig in veld en woud.

Op de lange winteravonden komen een paar buren bij elkaar, steken hun pijpen aan, en nu beginnen de verhalen. De een was in de Dauphiné, in Chamonix, de ander in Zermatt en in Tirol, weer een ander in den Kaukasus, in de Himalaya. De tochten van den zomer, de ernstige en vroolijke momenten van het zwervend leven, en in 't bizonder het karakter en de dwaze streken van hun heeren, vormen de onuitputtelijke stof der gesprekken. Menig geestige zet en menig opgewekt lachen maakt den langen avond kort en aangenaam, en de half-opgeschoten jongens luisteren met geestdrift toe, want de verhalen uit de schoolboeken zijn niets, vergeleken bij deze.

Zoo gaat het, jaar in, jaar uit. Wie als gids gelukkig is, geeft zijn beroep niet op, zoolang hij er kracht voor heeft.

Na een kort, hartelijk afscheid gaat hij 's zomers weg, en als het herfst wordt, wachten de kinderen met ongeduld den dag af, dat vader thuiskomt. Menige vader komt evenwel niet terug: hij stierf den dood van den bergbeklimmer, en inplaats van hemzelf komt er een brief, een telegram: ‘Verongelukt; heden hebben wij hem begraven.’ Maar velen slapen daar boven in ijs en sneeuw; hen hebben de vrienden niet kunnen vinden. Maar vergeten is hij niet. En wanneer een kameraad het volgend jaar op de plaats des onheils voorbijkomt, blijft hij een oogenblikje staan en wijdt eenige hartelijke woorden ter zijner nagedachtenis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken