Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vogels op het bovenkamertje.

Aan onzen jonggezellendisch komt het gesprek dikwijls op den huwelijken staat; men spreekt dan wel van lang haar en kort verstand en duidt met nadruk op de onzekere kansen van elk huwelijk. Men beproeft als 't ware het dak van 't huis zijner gehuwde vrienden te lichten en schouderophalend de huiselijke onvolkomenheden, die daar bestaan, aan den dag te brengen, daarbij zich over eigen ongehuwden staat gelukwenschend.

Het eenig huwelijk, waarvan niemand iets weet uit te zetten, is dat van mijn vriend professor Johan Erdmann en zijne echtgenoote. Het innig samenzijn van dit paar menschen is onbetwistbaar. Ik zoude het ook niemand aanraden mij iets ongunstigs over Erdmann en zijne vrouw Juliana te zeggen. Wij waren speelmakkers en van der jeugd af trouwe vrienden; die oude band is sterk en laat zich niet verbreken.

Juliana's vader, de waardige dominee, had Johan, de zoon van de weduwe zijns voorgangers, en mij, de jongste zoon van den opperhoutvester, tegelijk met zijne dochter onderricht gegeven en daarbij ons allen drie de liefde voor de wetenschap en de vriendschap voor elkander ingeboezemd. Hoe zouden wij het meisje van gelijken leeftijd als de onze en die met ons leerde, bij onze spelen hebben kunnen uitsluiten? Juliana was dikwijls onze aanvoerster, want haar hoofd stak altijd vol vroolijke en ondernemende gedachten. Zij is daarna jarenlang onderwijzeres geweest, daar aan een huwelijk met Johan, met wien zij zich reeds in de kinderkamer verloofde, niet gedacht kon worden.

Ik wil eerlijk bekennen, ware Johan niet steeds door haar zóó voorgetrokken geworden, zoude ik heden geen jonggezel meer zijn; eene tweede Juliana heb ik nergens gevonden.

Zij mocht al niet bijzonder schoon genoemd kunnen worden, maar had iets levendigs en afzonderlijks, dat mij beter beviel dan alle schoonheid.

Menigmaal heb ik gedacht dat Johan haar niet genoeg wist te waardeeren, maar hare gelijkmatige opgewektheid bewijst mij dat zij gelukkig is.

Hij heeft zich met de hulp van verschillende schenkingen en studiebeurzen in zijne studiën flink doorgeslagen en voor ongeveer vijf jaar, toen hij zes-en-dertig jaar was en tot professor benoemd werd, konden ze eindelijk in 't huwelijk treden. Het spreekt wel als vanzelf, dat ik ten hunnent een getrouw huisvriend ben en de Erdmanns dikwerf bezoek.

Ik moet mij dan altijd verwonderen over de geestige overeenstemming, welke onder die luidjes steeds heerscht. Zij gaat geheel in zijne belangen en studiën op en is daartoe dan ook genoeg onderlegd.

Men ziet haar vaak in de bibliotheek, waar zij voor hem nakijkt wat hij voor het oogenblik weten moet en daarvan uittreksels maakt.

Daarbij veronachtzaamt zij toch ook in geenen deele de huishouding. In Johan's kamer is het zindelijk en veel ordelijker dan in die van de meeste geleerden, en niets smaakt mij beter dan 't geen in vrouw Juliana's keuken toebereid wordt. Zij stopt onze pijpen, draait de fidibus en menigmaal steekt zij zelfs haar mans pijp aan.

Als wij dan in alle vriendschap onze geleerde disputen houden, zit de lieve vrouw aan 't venster, naait, stopt of breit, werpt nu en dan een verstandig woord in, en aan het schitteren harer donkere oogen zie ik hoezeer zij bij de zaak is. Ja, als er in Johan's voordrachten een kranig woord, een humoristische wending voorkomt, dan denk ik: ‘Aha, daar kijkt Juliana om den hoek!’

't Was April van het vorig jaar, dat ik op zekeren dag de vrienden in groote opgewondenheid aantrof.

Johan kwam mij met eene bekendmaking te gemoet, die ik overigens, zonder er verder bij te denken, reeds zelf gelezen had, doch eerst nu door hem mijne belangstelling wekte. Hij las:

‘De volgende nieuwe Helmuthsche prijsvraag is in de Gottingsche Universiteit door de daar resideerende philosophische faculteit uitgeschreven:

De schildering van Georges Christopheles Lichtenberg's wetenschappelijk-satirische geschriften en den daardoor bewerkten invloed op zijne tijdgenooten.

[pagina 207]
[p. 207]

‘Bewijzen van mededinging zijn tot den 1sten Juli van dit jaar aan den deken der philosophische faculteit in gesloten pakket toe te zenden.’

Dan de gewone formaliteiten. Op het adres van de ingesloten verhandeling een motto en in een afzonderlijken brief den naam en het adres van den vervaardiger der uitgewerkte schriftuur. Uitspraak volgt in Augustus.

‘Wat denkt gij, oude jongen,’ zeide Erdmann, goed geluimd en zich de handen wrijvend, ‘als men eens beproefde zich dien mammon te verwerven? Wij hebben altijd zoo gaarne eens naar Italië gewild! Dat konden we dan in de groote vacantie van de Universiteit doen.’

Ook ik was van meening, dat die taak den vriend wel toevertrouwd was, en Juliana was terstond in vuur en vlam voor het denkbeeld.

Daar Johan juist met eene moeilijke wetenschappelijke verhandeling gereed was gekomen, wierp hij zich nu terstond, gelijk hij zeide ‘om wat uit te rusten’, op de studiën over Lichtenberg.

Ik zag de vrouw op hare ijverige manier een arm vol boeken uit de universiteitsbibliotheek halen en wist wel zeker dat ze hem voorlezen zou en helpen de stof goed in te deelen.

Toen ik de volgende maal de Erdmanns bezocht, vond ik beiden in hun thema verdiept. Ik werd door enkele strijdvragen als scheidsrechter opgeroepen. Johan nam, volgens Juliana's meening, alles te droog en te geleerd op; zulke verhandelingen moesten toch menschelijk genietbaar blijven - men kon toch een weinig aardig en onderhoudend schrijven, meende zij.

‘Gij vrouwen wilt ook altijd romans,’ wierp hij er tusschenin.

‘Zakelijk biographisch bestaat er genoeg over den geestvollen schelm; wat nòg geschreven wordt, moet op humoristische wijze de eigenaardigheid van den man doen uitkomen.’

Ik kon haar niet geheel gelijk geven. Een geleerde arbeid en lichtzinnige humor schenen ook mij onvereenigbaar.

Zij bracht daartegen in: Lichtenberg zegt: ‘De geleerdheid kan ook tot in het overdrevene opgevoerd worden, zonder vrucht te dragen.’ Van alle boekenwijsheid hield hij niet veel. Hij schrijft: ‘Sedert men wetenschap belieft te noemen, anderer dwaze meeningen te kennen, en zich door mode, gewoonheid en aanzien laat leiden, sedert is voor den mensch zijn levenstijd te kort geworden.’

De tegenovergestelde opvatting der taak, van de zijde der anders zoo geheel van gelijke denkbeelden doordrongen echtelieden, verscherpte zich meer en meer en eindelijk zei Johan in mijne tegenwoordigheid tegen zijne vrouw, dat hij haar verzocht hem in rust te laten, en verbood hij haar eens en voor al hare inmenging in zijnen arbeid.

Zij lachte hem uit; meende, hij kon het toch niet nalaten met haar te bespreken wat hem bezighield, en zij had dan ook niet anders in het hoofd. Hij bleef er echter bij, dat hij niet door hare kinderachtige denkbeelden in de war geholpen wilde worden. Daarna verloor ook zij wat van hare opgeruimdheid en keek nadenkend voor zich neder. Zij scheen zich in den laatsten tijd ook werkelijk ver van zijne schrijftafel te houden. Hij bromde wel wat voor zich heen, dat het hem zeer aangenaam was, want nu kon hij ongestoord naar zijn eigen zin werken; maar ik vond toch dat hij in eene slechte stemming verkeerde, en wat hij mij van zijne verhandeling voorlas, kwam mij een weinig nuchter en te uitgebreid voor. Ik duidde hem dit aan en hij beloofde te zullen verkorten.

Hij trachtte zichzelf maar steeds wijs te maken, dat hij verstandig gehandeld had Juliana's inmenging af te wijzen, en meende: goedaardige vrouwen zijn bij wetenschappelijk arbeiden altijd wel als handlangster te gebruiken, - meer is haar echter niet toe te staan.

‘Dit willen we toch niet zoo streng vaststellen,’ bracht ik hiertegen in; ‘vele vrouwen zijn in staat indrukken te geven en op te wekken. Hare verbeeldingskracht geeft haar dikwijls een helder, rechtstreeksch inzicht en verheft hare denkbeelden boven het alledaagsche.’

‘De man echter denkt rustig na en schept zich zijn thema,’ riep hij heftig uit. ‘Hij laat de daadzaken helder uitkomen, dringt geheel in de omstandigheden door en vermag daardoor alleen in wetenschappelijke vragen mede te spreken.’

Toen ik wegging, begeleidde hij mij door de gang. Juist kwam mevrouw Juliana de trap af, die naar de bovenverdieping van het kleine huis, dat zij alléén bewonen, leidt. Zij had roodere wangen dan gewoonlijk, in de oogen een vroolijken glans en een lachje om den mond. Toen zij ons zag, bleef zij op eenige treden van boven af staan, nam een punt van haar donkeren huishoudboezelaar, bevochtigde die aan hare lippen en wischte er een inktvlek van een harer vingers mede af.

‘Goedenavond, professor,’ zeide zij vriendelijk. ‘Hebt gij geen lust om bij ons te blijven soupeeren? Ik maak uw lievelingskost gereed, dien ge bij ons altijd zoo gaarne gebruikt.’

‘Zeer verleidelijk, maar ik heb eene uitnoodiging. Waarom komt gij toch nimmer meer te voorschijn, als ik hier ben? Gij zult mijne geestesopvattingen niet in hare ontwikkeling verhinderen.’

‘Zéér vriendelijk. Ik ben boven met mijne vogelbroederij veel bezig. Gij weet, dat ik een ontzaglijke liefhebberij heb in kanarievogels.’

Wij gingen verder. Toen Erdmann mij door den tuin begeleidde, sprak hij op zijne nadenkende wijze: ‘Men moet de vrouwen een speelpop gunnen, vooral als ze geene kinderen hebben. Dat zich met nietigheden bezighouden en zorgen hebben, ligt nu eenmaal in haar natuur.’

‘Nu, uwe vrouw heeft toch voldoende met u te doen en zorgt trouw voor u,’ sprak ik.

Toen ik eenige dagen later naar de vrienden ging, trof ik Juliana weder op de trap; zij droeg een bordje met fijngemaakte dooiers van eieren en onder den arm een boek.

‘Gaat gij nog maar steeds naar het bovenkamertje, naar uwe vogels?’ vroeg ik, over hare liefhebberij lachend, die haar in beslag scheen te nemen.

‘Ja, ja,’ en een schelmsche trek vloog over haar gelaat; ‘ik heb boven veel, heel veel te doen!’

Later kwam zij echter toch vluchtig bij ons in de kamer.

‘Mag men uwe pleegkinderen niet eens zien?’ vroeg ik.

Zij schudde het hoofd. ‘Nog niet.’

‘Gij weet toch, beste vriend, dat men een wijfje, dat op haar broedsel zit, niet mag storen,’ zei Johan.

‘Voorloopig breng ik niemand boven - dat kon alles bederven!’

‘Het is te hopen, dat na die zorgzame verpleging alles naar wensch gelukt.’

‘Dat hoop ik ook,’ zeide zij.

Erdmann ging voort met zijn werk voor te lezen en wij bespraken een en ander daarover. Ofschoon de vrouw nu weer eens daarbij tegenwoordig was, nam zij aan onze bespreking in het minst geen deel.

‘Of er zich nog andere collega's van hier met de prijsvraag bezighouden?’ vroeg mijn vriend dikwijls. Hij verzocht mij er eens naar te onderzoeken. Ik kon niets verontrustends voor Erdmann te weten komen. Maar wat beduidt onze stad? Er zal in zoovele streken naar den prijs gedongen worden.

Het geschiedde kort daarna, dat ik een onderhoud had met Juliana, 't welk mij te denken gaf. Ik trof haar aan in den tuin, waar zij met voorjaarsbeschikkingen bezig was. Zij deelde mij mede, dat Johan naar de academie was gegaan om college te houden, en wij wandelden nu bij voorjaarszonneschijn het middenpad op en neder.

[pagina 208]
[p. 208]

‘Wat zegt gij ervan,’ begon zij ernstig, ‘dat mijn man mij ditmaal geheel uitsluit van zijn werk?’

Ik keek haar aan, en het kwam mij voor dat in hare donkere oogen iets vochtigs schemerde.

‘Ja, beste,’ antwoordde ik voorzichtig, ‘wat kan men daarvan zeggen? In de eerste plaats dat hij zichzelf in het licht staat. Juist bij deze taak hadt gij hem van nut kunnen zijn.’

* * *

 

Eenige weken later deelde Juliana ons mede, dat hare kleine geelrokjes geheel in de veêren waren en eindelijk uitvlogen. Als we de allerliefste diertjes eens wilden zien, mochten wij nu naar het bovenkamertje klimmen.

‘Wij mogen u dat genoegen wel doen,’ zei haar man, ‘en eenige belangstelling voor uwe liefhebberij aan den dag leggen.’

In het naar boven gaan fluisterde hij mij toe: ‘Er mochten voor menige vrouw vogels in het bovenkamertje fladderen!’

Met welgevallen lachte hij over zijne eigene geestigheid.

Wij vonden een schuin vertrekje met een kanonkacheltje en eene groote vogelkooi, waarin het van gele vogeltjes wemelde. De jongen waren aardige, kleine dingen, met stompige staartjes en donkerzwarte oogjes.

 

* * *

 

Aanvang Augustus werd Johan door bijzondere onrust overmeesterd. Op mijne vraag of hij zich niet wel bevond, antwoordde hij: aan het einde van het semester en vooral met het uitzicht op de groote vacantie, werd hij altijd een weinig zenuwachtig.

Ik begon te vermoeden, dat hij met buitengewone opgewondenheid naar de uitspraak der jury uitzag. Wellicht maakte ook de afkeuring zijner vrouw, op welker oordeel hij meer gewicht legde dan hij wel zeggen wilde, hem zoo onrustig.

* * *

 

Het was 13 Augustus, een regendag, dat ik toevallig weder bij de vrienden in de studeerkamer zat. Er werd hem een aangeteekend pakje gebracht. Op hetzelfde oogenblik trad zijne vrouw de kamer in en snelde op Johan toe. Opeens stond zij echter aarzelend stil, verbleekte en steunde zich met de hand op de schrijftafel. ‘De uitspraak!’ stamelde zij.

Mij kwam het onbegrijpelijk voor en de opvatting van deze anders zoo kalme vrouw overdreven, dat zij bij een kleinen tegenspoed, dien haar man zou hebben, derwijze buiten zichzelf geraakte. ‘Of,’ zoo schemerde het mij opeens door het hoofd, ‘zou zij misschien zelve?’ Er was mij toch al zoo menigerlei opgevallen. Ik keek haar in spanning aan en zei daarbij troostend tot hem:

‘Nu is het toch nog geen ongeluk, Johan, als uw werk den prijs niet waardig gekeurd is. Zoo menig ander mededinger zal met u hetzelfde lot te deelen hebben.’

Terwijl ik nog sprak, opende hij met bevende handen het pakket, en waarlijk - daar lag zijn manuscript met het bekende motto en daarnevens een brief.

Juliana trad naderbij. Ik bespeurde dat zij beefde als iemand die koorts heeft.

Erdmann prevelde half overluid: ‘Wat mogen ze aan te merken hebben?’

Hij scheurde het couvert los en vouwde den brief open. Hij staarde op het geschrevene en zei: ‘Daar begrijp ik nu niets van,’ en begon hardop te lezen:

‘Hiernevens ontvangt u het ons toegezonden manuscript met het motto: ‘Iets wegen en hopen en zorgen, Moet de mensch voor den komenden morgen,’ terug. Wij willen niet ontkennen dat het een met vlijt uitgevoerde arbeid is, maar het blinkt boven andere inzendingen niet uit.

‘Wij kunnen u intusschen de verblijdende mededeeling doen, dat eene andere verhandeling over het ons opgegeven onderwerp, met het motto: ‘Ik heb gedaan wat ik niet laten kon,’ dat in gesloten couvert eveneens uw adres - slechts met eene kleine verandering in de letters der voornamen - draagt, den eersten prijs van drie duizend mark met algemeene stemmen toegekend is. Dit werk is van een bijzondere eigenaardigheid en duidt een diepen blik in het wezen van den man, dien wij weer in gedachtenis wenschen te brengen.

‘Daar wij aannemen dat J. Erdmann - gij onderteekent J.H. Erdmann - mijnheer uw broeder, of althans een uwer naastbestaanden is, zoo zenden wij onze mededeeling tevens aan uw adres.’

Het blad ontzonk zijne hand. Als wezenloos zag hij om zich heen. Een oogenblik heerschte diep zwijgen onder ons drieën. Plotseling schoot mevrouw Juliana op haar man toe, omvatte hem met beide armen en riep tusschen lachen en schreien door: ‘Wees niet boos op mij, beste Johan, mijn man!’

Hij weerde haar van zich af en zeide: ‘Wat, gij?’

‘Ja, man. Is het dan niet hetzelfde of gij den prijs gewonnen hebt of ik?’

‘Gij waagt het met uw man naar den prijs te dingen?’

‘Het brandde mij op het hart; ik had dezelfde studie gemaakt als gij!’

‘'t Is ongehoord - 't is een bedrog!’ Hij maakte zich van haar los en liep de kamer op en neêr. Opeens bleef hij voor mij staan.

‘Wat zegt gij daarvan? Is zij niet een slang? Kan men met zulk eene vrouw leven?’

Ik beproefde de zaak luchtig op te nemen. ‘Nu eerst juist, waarde vriend. Verheug u over uw zoo buitengewoon knap vrouwtje, wees trotsch op haar!’

‘Maar het is verraad, eene schandelijke geheimzinnigheid.’

‘Gij wildet mijne meening over de zaak niet doen gelden, en ik had toch zoo gaarne met u tezaam gewerkt!’ Zij stond nu smeekend voor hem.

Hij had wel van steen moeten zijn, om die vrouw te weerstaan!

Toen zij eenig spoor van verzoening bij hem bemerkte, keek zij zéér gelukkig tot hem op. ‘Boven, weet gij, op het bovenkamertje, bij de vogels, daar stoorde mij niemand en daar wierp ik in dolle haast mijne gedachten op het papier.’

‘En je wilde ons doen gelooven, dat gij u dáár met uwe vogelliefhebberij bezighieldt!’

‘Wat zoude ik doen? Vergeef het mij toch!’ Nu kuste zij hem de hand.

‘Alle drommels, Johan, wees toch geen tiran!’ riep ik en liep weg.

Toen ik de deur dichtmaakte, zag ik intusschen dat zij in zijne armen lag!

Zij brachten de groote vacantie in Italië door en keerden van daar in de beste verstandhouding terug. Sedert heeft hij zijn overheerschenden toon aanmerkelijk gematigd en men vindt haar steeds onafscheidelijk van haar man aan zijne schrijftafel.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken