Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ijs gebroken.

Eenige dagen na mijn zeventienden verjaardag had ik met mijnheer Stanford een ernstig verschil van meening, dat bijna tot een twist steeg. Ik mag niet zeggen, dat de schuld geheel aan hem lag, maar dat doet minder ter zake; 't is evenwel niet noodig iederen keer, als men niet juist gelijk heeft, behandeld te worden als een kind, en altijd iemands leeftijd voor de voeten te werpen.

't Was toch mijn schuld niet, dat ik pas zeventien was en hij al vijf-en-twintig. Het kan wezen dat het een prettige leeftijd is, maar ik zie volstrekt niet in, dat menschen die vijf-en-twintig zijn, zich zooveel voornamer behoeven te gevoelen dan personen die slechts zeventien zijn. En als zij al voornamer zijn, is dat nog geen reden om het bij iedere voorkomende gelegenheid te laten uitkomen.

Op mijn verjaardag gaf mijnheer Sanford mij een doos handschoenen. Ik ben 5 voet 5½ lang; ik weet dit zeker, want Dick liet mij tegen den muur staan, met het haar plat gedrukt en een boek op het hoofd, en zei, dat hij niet gedacht had dat ik zoo lang was. Het was niet aardig opgemerkt. Maar wanneer zijn broers eigenlijk aardig? Ik wilde weten welke hand een persoon, die bijna 5 voet 6 lang is, moet hebben, omdat ik, zoodra ik de doos opendeed, zag, dat het mooie handschoenen waren, maar nummer 6½.

‘O, wat jammer!’ riep ik uit, ‘zij zijn veel te groot, ik heb altijd 6¼!’

Het was geen vriendelijke opmerking, en had ik er over nagedacht, dan had ik stellig gezwegen, maar het was er uit, vóór ik het wist. Overigens, het was de waarheid, en bij die gelegenheid was mijnheer Sanford zoo beleefd mogelijk; hij maakte zijn excuses over de vergissing en wilde ze ruilen.

Hij deed het ook, en kwam vier of vijf dagen later met een andere doos. Het was den 16den November, een Donderdag. Daar het een gedenkwaardige dag voor mij werd, heb ik alle reden om den juisten datum te onthouden. Ik zal hem nooit vergeten - nooit.

Het was erg koud, het had de heele week gevroren, wel te verstaan - zoo af en toe; ik moet ook bekennen, dat de thermometer wel eens boven het vriespunt gestaan zal hebben, maar stellig had het den vorigen dag en dien morgen hard gevroren. Overal lag ijs. Ik had plan gemaakt het te gaan beproeven en was juist klaar met het schoonmaken van mijn schaatsen, toen mijnheer Sanford binnenkwam.

‘Wat!’ riep hij uit, ‘wat gaat ge doen met die dingen?’

‘Ik ga er mee schaatsenrijden - wat men gewoonlijk met schaatsen doet!’

‘Maar, lieve juffrouw Boyes, dat is niet mogelijk, misschien over twee of drie dagen, maar nu is het ijs nog niet sterk genoeg!’

Nu was er iets in zijn toon van spreken dat me hinderde. Het was de manier, die hij aangenomen had, om te veronderstellen, dat een zaak afgeloopen was, als hij zei dat het onmogelijk was.

‘En ik zeg u, dat het sterk genoeg is om mij te houden.’

‘Ik betwijfel het zeer.’

‘Rijdt u ook?’

‘Een beetje.’

‘Daar mijn zusters en broers allen uit zijn, de hemel mag weten waarheen, hoop ik, dat u met mij mee zult gaan?’

‘Ik wil het graag doen. Maar wat het ijs betreft, ge zult zien, dat het niet houdt. En bovendien, ik heb geen schaatsen ook!’

‘Er ligt nog een paar van Dick. Zij zijn niet erg geroest, en ik geloof niet, dat ze u veel te klein zullen zijn.’

‘Als gij zegt, dat de schaatsen niet roestig zijn, dan wil ik erbij voegen, dat mijn voeten niet reusachtiger zijn dan die van Dick, maar...’

‘Maar wat?’

‘Ik wil heel graag met u meegaan om het ijs te onderzoeken, maar ge zult zien, dat er geen sprake kan zijn van schaatsenrijden.’

‘Als ik naar het ijs ga, dan beloof ik u ook, dat ik er op zal gaan. Ik ben er dol op, en daar het zoo zelden voorkomt, neem ik ook de eerste de beste gelegenheid waar. Bovendien, ik ben niet bang voor wat koud water, al is

[pagina 231]
[p. 231]

het ook een paar graden onder de gewone temperatuur.’

Hij lachte. Hij had een manier van lachen, als ik iets zei, dat niet belachelijk was, die mij hinderde en mij boos maakte. Gelukkig voor hem veranderde hij evenwel van onderwerp, en overhandigde mij de doos, die hij had meegebracht.

‘Hier zijn de handschoenen,’ sprak hij. ‘Ik hoop dat ze nu goed zullen zijn, het is 6¼.’

‘Dank u wel. Ik schaam mij, dat ik u zooveel moeite gegeven heb, het is heel lief van u. En wat een mooie handschoenen; juist de kleur, die ik mooi vind. En daar ik geen handschoenen heb meegebracht, zal ik maar dadelijk een paar aandoen.’

Ik had verstandiger moeten zijn. Ik was, zooals ik vroeger reeds heb opgemerkt, juist klaar met het schoonmaken van mijn schaatsen, en had daarna mijn handen gewasschen, en bijgevolg waren zij vochtig. Het was dus een zeer ongeschikte tijd om een paar splinternieuwe handschoenen aan te doen, en het wordt er zeker niet gemakkelijker op, als men weet, gadegeslagen te worden door een paar scherp ziende oogen, tegen wiens eigenaar men een soort van wrok koestert. De handschoenen wilden niet aan. De wetenschap, dat mijnheer Sanford mij met ingehouden pret stond gade te slaan, maakte de zaak nog erger. Wat er ook van zij, ik geloof niet, dat ik vóór of na dien tijd ooit zooveel last gehad heb met een paar handschoenen.

Nu begon hij te spreken.

‘Zij zijn nogal nauw, niet waar?’

‘Nauw? hoe bedoelt ge dat, 't is toch 6¼?’

‘O, ja, 't is zes en een kwart; maar gelooft ge niet, dat het beter geweest was, als ge voor 't gemak de eerste doos met 6½ maar gehouden hadt?’

‘Gemak? Dat komt bij handschoenen niet te pas!’

‘Dat is dan een nieuw gezichtspunt. Hebt ge ze dan liever ongemakkelijk?’

‘Een goed passende handschoen is nooit ongemakkelijk. Gij schijnt niet te weten, dat een nieuwe handschoen den eersten keer altijd wat moeilijk aangaat.’

‘Ja, dat schijnt zoo!’

Er was iets in zijn toon van spreken, dat mij hinderde. Mij boos makend, gaf ik dus een harden ruk aan den handschoen, die, helaas! scheurde. Ik voelde dat ik vuurrood werd, terwijl Mr. Sanford mij hartelijk uitlachte.

‘Wanneer ge den inhoud van een litermaat doet in die van een halven liter, zal de maat natuurlijk overloopen!’

Ruwer opmerking had men nog nooit tot mij gericht; zelfs mijn broers hadden het niet leelijker kunnen zeggen. Ik gaf dus een antwoord in denzelfden geest, waarop hij antwoordde:

‘Maar Mally -’

‘Ik weet niet, wie er permissie gegeven heeft om mij bij mijn naam te noemen. Ik heb dit den laatsten tijd meer opgemerkt, maar ik ben geen familie van u.’

Zijn oogen flikkerden. Ofschoon ik hem niet aankeek, wist ik het toch, aan de bizondere manier waarop hij sprak. Als zij schitterden, was er altijd iets in zijn stem, dat voor het geoefend oor waarneembaar was. Niet dat ik mijn attentie had geschonken aan die kleine hebbelijkheden van mijnheer Sanford, maar het lag nu eenmaal in mijn aard, zulke dingen op te merken.

‘Maar juffrouw Boyes,’ ging hij voort, ‘ik kan niet begrijpen, waarom een vrouw van goede lengte en breedte, een hand zou willen hebben, die slechts bij een dwerg paste.’

‘Noemt ge mij een monster, of alleen maar mijn hand?’

‘Geen van beiden. Ik zou zulke dingen niet durven zeggen. Maar mag ik de vrijheid nemen van op te merken, dat ge een paar mooi gevormde, en mag ik er bijvoegen karakteristieke handen hebt?’

Zonder iets te antwoorden nam ik de doos met handschoenen mee naar boven en zette ze op de toilettafel. Toen ik in den spiegel keek, zag ik dat mijn wangen gloeiden en mijn oogen ook. Het was duidelijk dat ik mij boos had gemaakt, en in dien toestand zag ik er altijd afschuwelijk uit.

Ik heb ook nog nooit iemand ontmoet, die zulke leelijke dingen kon zeggen als Mr. Sanford. Ik geloof dat hij het wel aardig zou vinden als ik 6¾ moest dragen; maar ik zal hem zeggen, hoe groot mijn handen ook zijn, ik 6 zal dragen als ik dat verkies. Ik wil niet dat hij mij de wet stelt, zelfs niet op het punt van handschoenen.

Ik liet hem wachten zoolang als ik maar eenigszins kon, ofschoon het op mijn slaapkamer, waar geen vuur brandde, erg koud was. Ieder oogenblik werd ik kouder, totdat ik het ten slotte niet meer uit kon houden. Maar ik wist dat hij het land had aan wachten.

Toen ik beneden kwam stond hij voor het raam in den tuin te kijken.

‘Bent u daar nog? Ik dacht dat u wel zoudt zijn weggegaan. Ik hoop toch dat ge niet om mij zijt gebleven? Ik maakte geen haast en zelfs een oud paar handschoenen kan niet in een oogenblik worden aan getrokken.’

‘Dat schijnt zoo.’

‘Daar gij niet gaat schaatsenrijden en ik wel, wil ik u niet ophouden.’

‘En ge hebt mij gevraagd met u mee te gaan om te zien of het ijs sterk genoeg is.’

‘Ik weet zeker dat het sterk genoeg is voor mij, ofschoon misschien niet voor u. En daar u nogal zenuwachtig bent, zou ik u niet graag verder willen lastig vallen. 't Is toch weinig amusant op den oever te staan om mij te zien schaatsenrijden, en daar het al later is dan ik dacht, wil ik u groeten. Nog wel bedankt voor de handschoenen.’

‘Goedendag, en spreek nu niet meer over de handschoenen. Ik ga toch met u mee. Ik zal de schaatsen van Dick leenen en hem later wel permissie vragen.’

‘O, ik twijfel er niet aan of Dick zal het wel goedvinden; maar daar ge toch niet van plan zijt om te rijden, is het heusch niet de moeite waard om mee te gaan, Mr. Sanford.’

‘'t Is voor mij in alle geval een groot genoegen. Laat mij uw schaatsen dragen.’

‘Dank u, ik draag ze liever zelf.’

Hij ging vlak voor mij staan, keek mij in het gelaat, strekte zijn arm uit en nam de schaatsen uit mijn hand - 't dwaaste was, dat ik niet den minsten tegenstand bood.

‘Ik moet ronduit verklaren, Mr. Sanford, dat gij de verwaandste mensch zijt dien ik ooit ontmoet heb. Gij schijnt te denken dat anderen er volstrekt geen eigen opinie op nahouden. Ik mag toch mijn schaatsen wel zelf dragen als ik dat wil?’

‘Natuurlijk. Maar laat ons nu gaan.’

Wij gingen, ofschoon ik heel veel zin had, toen ik bemerkt had dat hij mij wilde vergezellen, om niet te gaan. Naar het begin te oordeelen begreep ik best wat het eind zou zijn, tenminste, ik stelde mij voor het te weten, omdat natuurlijk ik in de verste verte niet kon vermoeden, dat ons tochtje dat resultaat zou hebben.

Het meer lag wel een mijl van huis verwijderd, te midden van pijnboomen, en met het mooie weer was het een prettige wandeling er heen; maar ik was zoo slecht gehumeurd door de plagerijen van Mr. Sanford, dat ik er volstrekt niet van genoot.

‘Ik vind een vrouw op het ijs altijd zoo'n bevallige verschijning.’

‘Dat zult ge niet meer zeggen als ge mij gezien hebt.’

‘Dat zal ik wel. Ik kan mij u onmogelijk anders dan gra cieus voorstellen.’

‘Ge behoeft me niet voor den gek te houden.’

‘Maar juffrouw Boyes!’

‘Mijnheer Sanford!’

‘Ik vraag u pardon.’

[pagina 232]
[p. 232]

‘Gij vraagt mij pardon? Waarom? Ik geloof dat het minder misplaatst zou zijn als ik het deed; wilt u mij dus vergeven? En als gij er niets tegen hebt, dan zou ik wel terug willen keeren, ik rijd liever vandaag niet.’

‘Gij niet schaatsenrijden? Zooals ik reeds vroeger gezegd heb, ben ik overtuigd, dat het ijs niet sterk genoeg is; maar we kunnen toch onze wandeling wel voortzetten.’

‘Als we voortgaan, zal ik ook schaatsenrijden. Dat ben ik vast besloten.’

‘U bent niet altijd zoo doordrijverig.’

‘En gij niet altijd zoo baasachtig, ofschoon in den regel wel. Thuis moet men u wel onverdraaglijk vinden!’

‘Ik hoop van neen. Het spijt me, dat ge mij zoo baasachtig vindt, te meer daar ge zelf zoo'n goed voorbeeld geeft.’

‘Ik een goed voorbeeld geven? Ik weet niet wat ge bedoelt.’

Wij hadden de plaats bereikt, waar men over moest klimmen om in het woud te komen.

Hij was vooruitgegaan, en hij stond bovenaan; hij hield mijn hand vast om mij er over te helpen.

‘Ik zou zoo gaarne willen, dat ge eens aardig voor me waart. Ge zoudt een heel ander mensch van mij maken.’

‘Nonsens! Ik ben heilig overtuigd, dat hetgeen ik doe of zeg, niet den minsten invloed op u heeft.’

‘Zoudt ge dat denken? Probeer het eens!’

‘Ik ben veel te jong.’

‘Te jong! Te jong!’

Er was iets in zijn toon van spreken en manier van doen, dat mij hinderde. Ik trok dus mijn hand uit de zijne en sprong naar omlaag op den grond.

‘We kunnen hier toch niet den heelen dag blijven staan, als we nog willen schaatsenrijden, wat ik stellig van plan ben.’

Uit den grond van mijn hart had ik medelijden met hem, want hij was zoo meegaand als ik hem nooit ontmoet had.

‘Ik word liever door u afgesnauwd, dan door een andere vrouw geflatteerd,’ sprak hij.

‘Door mij afgesnauwd! Neen, die is goed, als ik bedenk hoe gij mij altijd behandelt.’

‘Dat is mij toch geen ernst!’

‘Nooit ernst? Dan bent ge wel ongelukkig, daar ge mij altijd anders behandelt, dan uw plan was. Om te beginnen, doet ge altijd of ik volstrekt geen dame ben.’

‘Maar ge zijt geen dame, is het wel?’

‘Mijnheer Sanford, als ge zoo spreekt, gevoel ik veel lust - -!’

‘Maar ge staat op een overgangstijdperk!’

‘Op een overgangstijdperk?’

‘Gelukkig de man, die u er overheen mag geleiden.’

‘Ik begrijp u volstrekt niet. Ik had u juist willen zeggen, dat ik gevoel, dat het hoog tijd is, om alle kinderachtige dingen achterwege te laten.’

‘Kinderachtige dingen? Wat zijn kinderachtige dingen? O, Molly, ik wou, dat ge altijd een kind kondt blijven, en het gekke van de zaak is, dat ge dat zelve eerstdaags ook zult wenschen.’

‘Dat zal ik stellig niet. Ik vind het vreeselijk om een kind te zijn.’

‘Werkelijk?’

‘Men wordt altijd afgesnauwd.’

‘Heusch?’

‘Niemand behandelt je ook maar met eenig respect of kan zich begrijpen, dat ge in ernst spreekt. Een eigen opinie kan men er niet op nahouden. Kijk, nu lacht gij mij ook al uit.’

‘Weet je niet waarom ik om je lach, Molly?’

Weer was er in den toon, waarop hij dit vroeg, iets wat me onaangenaam aandeed. Ik was bizonder zenuwachtig, een gewaarwording waarvan ik anders nooit last had. Ik voelde plotseling een onweerstaanbaar verlangen om het gesprek van onszelven af te leiden, dus vroeg ik heel misplaatst:

‘Hebt ge den laatsten tijd ook iets van Mary gehoord?’

Gedurende een oogenblik bleef hij zwijgen, alsof de toespeling op zijn nichtje hem verraste en hem blijkbaar niet aangenaam was, ofschoon ik niet begreep waarom.

‘Ik spreek niet over Mary en verlang dat ook niet te loen.’

‘Zoo? Hebt je met haar ook al ongenoegen gehad?’

‘Ook al? Waarom zegt ge “ook al”?’

‘Och, dat weet ik niet. Je hebt met iedereen ongenoegen.’

‘Dat is niet waar.’

‘Dank je wel. Is dat nu een snauw of een compliment?’

‘Molly, waarom doet ge toch zoo vreemd?’

‘Gij behandelt mij als een kind en ik niet jou.’

‘Hier zijn we Goddank eindelijk aan het meer.’

Ik gaf er niet om of dit wat onbeleefd was aangemerkt, Ik was hartelijk blij dat ik het zag; daarom zei ik het ronduit; wat meer zegt, ik liep er heen zoo hard als ik kon.

Dit was zoo onverwacht, dat ik al weg was vóór hij er aan dacht; maar toch bereikte hij het meer even spoedig als ik, daar hij hard kon loopen, evenals hij alles goed kende. Het ijs zag er prachtig uit, zoo gelijk en spiegelglad. En om ons heen stonden de pijnboomen met hun bevroren takken. Zij waren in rijen geplaatst, zoodat zij er uitzagen als de pilaren van een reusachtige kerk, en bovendien, pijnboomen hebben altijd iets plechtigs en stils.

‘Geef me nu als 't u blieft mijn schaatsen, ik wil ze dadelijk aandoen. Ziet het ijs er niet prachtig uit?’

‘Er is hier geen sprake van hoe het er uitziet, maar of het sterk genoeg zal zijn.’

Hij stapte er op, het kraakte vreeselijk. Ik geloof als hij lang genoeg gewacht had, het onder hem zou zijn gebroken, maar hij deed het niet en stapte op den beganen grond, terwijl hij vroeg: ‘Hebt ge het gezien?’

‘Neen, ik heb niets gezien, want ik sta hier onder de schaduw der pijnboomen. Aan den kant is het bovendien altijd wat broos; verderop en in het midden zal het wel beter zijn.’

‘Ik ben er van overtuigd, dat het nergens veilig is.’

‘Wilt u mij als 't u blieft mijn schaatsen geven, mijnheer Sanford?’

Hij keek mij aan, en om hem te laten zien dat ik niet bang was, deed ik insgelijks.

‘Ik hoop dat ge u voor dezen keer zult laten raden. Ik verzeker u dat het niet sterk genoeg is.’

‘Geef mij als 't u belieft mijn schaatsen.’

Hij lachte op die vreemde manier, die hem eigen was om te lachen op oogenblikken, dat het volstrekt niet te pas kwam.

‘Goed, dan is het ook een uitgemaakte zaak, dat wij samen zullen rijden.’

‘Samen? Dat is volstrekt niet noodig. Ik wilde dat ge mij mijn eigen gang liet gaan. Wie heeft u aangewezen om gezag over mij uit te oefenen? Wie zegt, dat als ik iets doen wil, gij het ook doen moet? Ik vind dat volstrekt niet noodig. Geef mij mijn schaatsen. Gij kunt wel naar huis gaan; ik zou het zelfs prettig vinden als ge het deedt.’

‘Als gij schaatsenrijdt, doe ik het ook.’

‘Zooals ge wilt; er is plaats genoeg op het meer voor twee personen. Als gij aan den eenen kant rijdt, zal ik aan den anderen gaan.’

‘Ik zal rijden, waar gij het doet!’

‘Mijnheer Sanford! Ge zijt onuitstaanbaar!’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken