Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De halsketting.
Met illustratien.

I.

Zij was een van die mooie en aardige vrouwen, door een speling van het noodlot geboren in een familie van menschen uit de middenklasse. Zij had volstrekt geen bruidschat, dus ook niet de minste kans of hoop om begrepen, bemind en gehuwd te worden door een rijken en aanzienlijken man; daarom trouwde zij met een slecht betaalden klerk aan het Ministerie van Onderwijs.

Voelende dat zij geboren was voor een gemakkelijk en weelderig leven, leed zij onophoudelijk. Dingen, die een andere vrouw van haar positie niet opgemerkt zou hebben, kwelden en ergerden haar. Zij droomde van groote salons, behangen met zijden gobelins, van kostbare meubelen, van prachtige ornamenten en van rijk gegalonneerde bedienden. Als zij aan tafel zat, gedekt met een laken dat reeds veertien dagen gebruikt was, kon haar echtgenoot met verheugd gelaat het deksel van een schaal oplichten met de woorden: ‘O, wat een heerlijk maal, ik zou mij niets beters kunnen wenschen;’ dan had zij visioenen van prachtige feestmalen, van glinsterend zilver, van heerlijke gerechten, op fijn porselein voorgediend, en van aardigheden die haar werden toegefluisterd, waar zij met een glimlach naar luisterde.

Zij had een rijke vriendin, een oude kennis van de kostschool, maar zij zocht haar niet dikwijls op, omdat zij bij haar terugkeer nog meer leed bij het zien van haar eigen eenvoudige inrichting. Dikwijls huilde zij heele dagen van verdriet, spijt en wanhoop.

Op zekeren avond kwam haar echtgenoot met triomfantelijken blik de kamer binnen, terwijl hij een groote enveloppe in de hand hield.

‘Hier heb ik iets voor je,’ sprak hij.

Zij scheurde de enveloppe haastig open en haalde een kaart te voorschijn, waarop het volgende gedrukt stond:

‘De Minister van Onderwijs en mevrouw R. hebben de eer, den heer en mevrouw Loisel uit te noodigen tot bijwoning van een soirée, welke zij zich voorstellen te geven op den 10den Januari.’

Inplaats van verheugd te zijn, zooals haar echtgenoot verwachtte, wierp zij de invitatiekaart misnoegd op de tafel, terwijl zij half boos vroeg: ‘Wat hebben wij daaraan?’

‘Wel, lieve, ik meende, dat ge er blij mee zoudt zijn. Ge gaat nooit ergens heen en dit is nu eens een goede gelegenheid. Het heeft mij heel veel moeite gekost de invitatie

[pagina 317]
[p. 317]

te krijgen. Al de groote lui zullen er zijn, en heel enkele der employés hebben een uitnoodiging. Gij zult nu al de eerste ambtenaars zien.’

Zij keek hem boos aan.

‘En wat moet ik aandoen, als ik er heenga?’

Daar had hij niet aan gedacht.

‘Wel, de japon, die ge in den schouwburg draagt, die is dunkt me mooi genoeg.’

Verschrikt hield hij op, toen hij zag dat zijn vrouw weende. Twee groote tranen liepen langzaam langs haar gelaat.

‘Maar wat scheelt ge nu?’

Zij deed haar best haar tranen te weerhouden en antwoordde hem op kalmen toon, terwijl zij haar natte wangen afdroogde:

‘Niets. Maar als ik geen toilet heb, kan ik ook geen gebruik maken van die invitatie. Geef de kaart maar aan een van je collega's, wiens

illustratie
“Zoek maar uit,” sprak zij tot mevrouw Loisel.


vrouw beter gekleed kan gaan.’

Hij had medelijden met haar.

‘Luister eens, Mathilde. Hoeveel moet een draaglijk kostuum kosten? Natuurlijk een, dat ge ook bij andere gelegenheden kunt gebruiken.’

Zij dacht eenige oogenblikken na, in zichzelve den prijs berekenend en overwegende welke som zij zou noemen om niet dadelijk op een weigering van haar zuinigen echtgenoot te stuiten.

Ten laatste sprak zij aarzelend: ‘Ik kan het niet juist zeggen, maar ik denk dat ik voor tweehonderd gulden wel iets goeds kan hebben.’

Hij werd een beetje bleek; dat sommetje had hij juist opgespaard om een geweer te koopen om daarmee in den volgenden zomer met enkele goede vrienden een paar dagen te gaan jagen; maar toch sprak hij:

‘'t Is goed, ik zal je het geld geven, maar zorg dan ook, dat ge een mooie japon hebt.’

II.

De dag van het feest naderde, en ofschoon mevrouw Loisel's japon klaar was, was zij treurig, onrustig en angstig.

‘Ben je niet wel? De vorige week was je zoo opgewekt,’ sprak haar echtgenoot op zekeren avond.

‘Het hindert mij, dat ik geen enkel sieraad heb om aan te doen,’ antwoordde zij.

‘Gij kunt toch frissche bloemen dragen, dat staat altijd gekleed, en voor een paar gulden kunt ge prachtige rozen hebben.’

Maar zij was er niet mee tevreden.

‘Neen,’ sprak zij, ‘er is niets meer vernederend dan er armoedig uit te zien, onder een menigte rijk gekleede dames.’

‘Wat ben je toch dom,’ riep plotseling haar echtgenoot uit, ‘ga naar je rijke vriendin, mevrouw Houtvester, en vraag haar 't een of ander sieraad te leen. Je bent wèl genoeg met haar, om haar zulk een gunst te vragen.’

Zij gaf een kreet van vreugde.

‘Dat is waar, daar had ik nog niet aan gedacht.’

Den volgenden morgen was zij bij haar vriendin en deelde deze haar verlangen mee.

Mevrouw Houtvester ging naar haar toilettafel en haalde er een groote juweelkist uit.

‘Zoek maar uit,’ sprak zij tot mevrouw Loisel.

Mathilde zag eerst eenige armbanden. Toen een paarlen ketting, toen een glinsterend Venetiaansch kruis van goud met kostbare steenen. Zij deed de sieradiën voor den spiegel aan, besluiteloos wat te nemen.

‘Heb je niets anders?’

‘Ja, zeker, zoek maar. Ik weet niet wat je hebben wilt.’

Plotseling vond Mathilde in een doos, met zwart satijn gevoerd, een prachtigen diamanten halsketting. Haar hart begon van vreugde te kloppen, en haar handen beefden toen zij de prachtige juweelen er uithaalde. Zij deed den ketting om haar hals, en toen zij zichzelve in den spiegel zag was zij verrast over den glans, die van de steenen uitstraalde. Toen wendde zij zich tot haar vriendin.

‘Zoudt ge me dit willen leenen - niets anders dan dit?’ vroeg zij, terwijl haar stem van angst beefde.

‘Ja, zeker!’

Mathilde viel haar vriendin om den hals, kuste haar, en haastte zich met haar schat naar huis.

De avond van het feest kwam en mevrouw Loisel had veel succes. Zij was de mooiste der aanwezige vrouwen, en elegant, glimlachend en bevallig werd zij door alle heeren opgemerkt. Allen verlangden met haar te dansen en zelfs de minister maakte haar een compliment.

Vier uur 's morgens was zij gereed om weg te gaan. Haar echtgenoot hing haar de leelijke oude cape om de schouders, die een groot contrast vormde met haar glimmendsatijnen baljapon

Zij haastte zich om weg te komen, om niet te worden opgemerkt door de andere dames, die zich waarschijnlijk in kostbare pelsen zouden hullen.

‘Wacht een oogenblik,’ sprak haar echtgenoot, ge zult kou vatten, ik zal een rijtuig halen.’

Maar zij wilde niet luisteren en daalde snel de trap af. Toen zij op straat kwamen, konden zij geen enkel voertuig machtig worden; zij zetten dus hun tocht te voet voort, boos en huiverig. Ten laatste vonden zij een van die oude coupé's, die men in een groote plaats slechts ziet als de avond gevallen is, alsof zij zich schamen om zich overdag te vertoonen.

Dit ongelukkige voertuig bracht de Loisels op de plaats hunner bestemming, en treurig betraden zij hun huis. Hun avond van triomf was voorbij en hij bedacht zich, dat hij over eenige uren weer op moest, om bijtijds op zijn bureau te zijn.

[pagina 318]
[p. 318]

Zij deed haar cape af en ging voor den spiegel staan om zichzelve nog eens voor het laatst in al haar glorie te bewonderen. Plotseling slaakte zij een kreet van schrik. De ketting van briljanten bevond zich niet meer om haar hals.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg haar echtgenoot.

Met een stem, heesch van schrik, wendde zij zich tot hem met de woorden:

‘Ik - ik heb den ketting van mevrouw Houtvester verloren!’

Haastig stond hij op.

‘Hoe, waar? Het is niet mogelijk!’

En zij keek in de plooien van haar japon en mantel. Zij zochten overal, maar konden niets vinden.

‘Weet ge zeker, dat ge hem nog aanhadt toen ge het bal verliet?’ vroeg hij.

‘Ja, want in de vestibule bij den minister heb ik hem nog aangeraakt.’

‘Als ge hem op straat hadt verloren,

illustratie
... Zij werd nu bekend met het grofste huiswerk.


dan hadden wij hem moeten hooren vallen. Hij moet dus in de coupé zijn.’

‘Heel waarschijnlijk. Weet gij het nummer?’

‘Neen - en jij, nam je er ook geen notitie van?’

‘Neen.’

Zij keken elkaar verschrikt aan. Ten slotte deed Loisel zijn jas weer aan.

‘Ik zal nog eens gaan naar den weg, dien wij te voet hebben afgelegd, mogelijk zal ik hem nog vinden,’ sprak hij.

Omstreeks zeven uur was hij terug. Zijn zoeken was vergeefs geweest. Hij deed van het verlies aangifte bij de politie, adverteerde in de nieuwsbladen, een groote belooning uitlovende.

Zij was den geheelen dag in angst en terneergeslagen door het ongeval. Loisel kwam 's avonds thuis met bleek en ontsteld gelaat. Al zijn pogingen waren vruchteloos geweest.

‘Je moet aan je vriendin schrijven, dat ge het slot van haar ketting gebroken hebt, en dat ge het zult laten repareeren,’ sprak hij, ‘dat wint wat tijd uit om te zien of het nog gevonden wordt.’

Hij dicteerde en zij schreef.

Na verloop van een week hadden zij alle hoop opgegeven om den verloren ketting terug te krijgen.

En Loisel, die er vijf jaar ouder uitzag, sprak: ‘Het is noodzakelijk, dat wij hem door een andere vervangen.’

Den volgenden dag namen zij de étui, waarin het kleinood geweest was, mee naar den juwelier, wiens naam op het zwart satijn stond afgedrukt. De juwelier keek zijn boeken na.

‘De ketting is niet hier gekocht, mevrouw; ik zie, dat ik alleen de étui leverde.’

Toen begaven de Loisels zich van den eenen goudsmid naar den ander, zoekende naar een ketting, die gelijk was aan den verlorene. Zij trachtten zich te herinneren, hoe deze er had uitgezien, en waren een en al wanhoop en angst.

Ten laatste evenwel vonden ze er een die juist was als degeen, dien ze zochten. Hij was geprijsd op 20,000 gulden, maar de juwelier wilde hem voor 18,000 gulden geven.

Zij vroegen den winkelier hem de eerste drie dagen niet te verkoopen, en zij maakten de conditie, dat de juwelier hen 17,000 gulden terug zou geven, als de oorspronkelijke vóór het eind van Februari gevonden werd.

Loisel bezat 9000 gulden, die hem door zijn vader waren nagelaten, en de rest leende hij. Hij ging naar alle mogelijke geldschieters; bij den een leende hij 500 gulden, bij den ander 250, bij een derde 100 gulden, ja bij anderen nog kleinere sommen, zoodat hij tot over zijn ooren toe in schuld zat, en zooveel leende, dat hij voelde, dat hij het nooit zou kunnen teruggeven.

Overstelpt door de groote ellende, die zoo plotseling over hem gekomen was, begaf hij zich naar den winkelier en legde op diens toonbank 18.000 gulden.

Toen mevrouw Loisel den ketting naar haar vriendin terugbracht, zei deze eenigszins boos: ‘Je hadt hem wel wat eer kunnen brengen; er kon zich best een gelegenheid hebben voorgedaan, dat ik hem noodig had.’

Tot Mathilde's groote verlichting deed zij de étui niet open. Als mevrouw Houtvester het bedrog eens gemerkt had, wat zou zij dan wel van haar gedacht en gezegd hebben? Zij had haar vriendin mogelijk wel als dievegge laten gevangennemen.

III.

Mathilde Loisel leidde een armoedig bestaan, maar gedroeg zich in de gewijzigde omstandigheden zeer heldhaftig. Die vreeselijke schuld moest natuurlijk betaald worden, en daar wilde zij aan meewerken. De dienstbode was weggezonden, zij waren verhuisd van hun verdieping en bewoonden nu een zolderkamertje.

Zij werd nu bekend met het grofste huiswerk, het wasschen der vaten, het reinigen der pannen enz. Gekleed als een vrouw uit het volk, onderhandelde zij iederen morgen met den bakker en den melkboer, terwijl zij ieder dubbeltje nog eens omkeerde, vóór zij het uitgaf. Iedere maand moesten de geldschieters afbetaald worden, en daar kwam heel wat voor kijken.

Haar echtgenoot bracht de avonden door, gebogen over de boeken van kleine handelslui, zelfs nam hij wel copiëerwerk aan, dat zeer slecht betaald werd.

En dit leven duurde tien jaar.

Na verloop van dien tijd was de zaak weer in 't reine, en alle geldschieters waren afbetaald.

Mathilde Loisel zag er oud uit. Zij was een grove vrouw geworden. Zij ging slecht gekleed, had leelijke, ruwe handen, en als zij sprak klonk haar stem schril en hoog. Maar soms, als haar echtgenoot naar het kantoor was, droomde zij van het bal bij den minister - tien jaar geleden - dien avond toen zij zoo mooi geweest was en men haar het hof gemaakt had. Wat zou er van haar geworden zijn, als zij dien ketting toen eens niet verloren had? Wie weet, ja, wie weet? Het leven is dikwijls zoo vreemd, zoo vol wisselvalligheden!

IV.

Op zekeren Zondag ging zij een eindje wandelen om voor een korte wijle de zorgen van den vermoeienden arbeid der doordeweeksche dagen te vergeten. Plotseling bemerkte zij vóór zich een dame, die een kind bij de hand had. Het was mevrouw Houtvester, altijd even jong, altijd even mooi, altijd even verleidelijk.

Op het gezicht van die schoone vrouw voelde Mathilde zich bewogen. Zou zij haar niet even aanspreken? Ja, stellig! En nu toch alles afbetaald was, zou zij haar de geheele geschiedenis vertellen. Waarom niet?

[pagina 319]
[p. 319]

Zij begaf zich naar haar toe.

‘Goedendag, Jeanne!’

De andere herkende haar niet, en was verwonderd zoo gemeenzaam aangesproken te worden door eene zoo burgerlijk uitziende vrouw.

‘Maar mevrouw, ik ken u niet, ik geloof, dat ge u vergist,’ stamelde zij.

‘Neen. Ik ben Mathilde Loisel.’

Haar vriendin kon een uitroep van verbazing niet weerhouden.

‘Maar, mijn arme Mathilde, wat ben je veranderd!’

‘Ja, sinds ik je voor het laatst zag, heb ik harde tijden doorleefd, en ik heb veel ellende uitgestaan. En gij bent de aanleiding er toe geweest.’

‘Ik? Op welke manier?’

‘Herinnert ge je nog dien diamanten ketting, dien ik van je leende om naar het bal van den minister te gaan?’

‘Ja, natuurlijk.’

‘Nu, dien heb ik verloren.’

‘Maar hoe kan dat, je hebt hem mij toch teruggebracht?’

‘Ik kocht een andere voor je! En wij hadden tien jaar noodig om dien af te betalen. Je begrijpt wel, dat het geen gemakkelijke taak voor ons was. Wij, die niets hadden. Nu is het voorbij, en ik ben er hartelijk blij om.’

Mevrouw Houtvester hield haar tegen.

‘Je zegt, dat ge een diamanten halsketting kocht om den mijne te vervangen?’

‘Ja, hebt ge er dan niets van gemerkt? Ze geleken wel veel op elkaar.’

Mevrouw Houtvester nam diep bewogen haar beide handen in de hare, uitroepende:

‘Och, arme Mathilde! Maar de mijne was valsch, hij had nauwelijks een waarde van 250 gulden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken