Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 393]
[p. 393]

Een onvolledige wraakneming.
Met illustratiën.
(Vervolg van blz. 392.)

‘Maar sommige naturen zijn niet vatbaar voor liefde, en zij moet zoo'n natuur gehad hebben. Toen de slag kwam en het bleek dat wij nauwelijks genoeg zouden overhebben om in dit huis, dat wij niet konden verlaten, te blijven wonen, bood hij zijn meisje haar vrijheid aan. Zij weigerde evenwel die aan te nemen, en ik moet bekennen, dat mij dat in haar beviel. Maar plotseling gingen zij en haar nichtje naar het buitenland; men

illustratie
“....en wilde niet van het water hebben, dat in mijn veldflesch was overgebleven.”


meende voor de gezondheid van het nichtje, en ik geloof dat zij op een Duitsche badplaats waren, toen zij aan Hugh schreef - den wreedaardigsten brief, dien ik ooit gelezen heb. Zonder een enkel woord van uitleg vroeg zij, hem al haar souvenirs terug te zenden; zij wilde verder niets meer van hem hooren.

Ik wist niet, dat hij haar zoo liefhad; zijn trots tegenover de buitenwereld hield hem staande, maar een maand later was hij op weg naar Zuid-Afrika. Ik zag hem nooit weer. Verwondert het je nu, dat ik het schepsel, dat hem vermoordde, haat?’

‘Neen,’ klonk mijn antwoord, ‘maar waarom deed ze het?’

‘Dat begreep niemand, het bleef voor allen een raadsel. Zij en haar nichtje waren nog in 't buitenland, toen Hugh onder zeil ging. Alle gemeenschap tusschen haar en mijn huis was natuurlijk verbroken. Bij den dood van Hugh had zij de brutaliteit mij een brief te zenden, dien ik haar ongeopend terugzond.

En nu zal ik je vertellen, Ronny, wat ik je wilde vragen, als ge het tenminste nog niet hebt kunnen raden.’

Ik antwoordde ‘neen’ met een onaangenaam gevoel van naderend onheil.

‘Gij moet Hugh wreken. Denk er om, dat ge mij dat beloofd hebt. Nu je een rijk man zijt, ben je er de aangewezen persoon voor. Ge moet het meisje, dat mijn jongen doodde, opzoeken, ge moet veinzen haar lief te hebben en haar ten huwelijk vragen. Ge moet je rol tot het einde toe volhouden. En als zij denkt het toppunt van haar geluk bereikt te hebben, dat zij gravin zal zijn en diamanten en andere kostbaarheden zal bezitten, moet ge haar in den steek laten. Ge moet haar naar de kerk laten gaan voor de trouwplechtigheid en - haar laten wachten.’

‘Goede hemel!’ riep ik uit, ‘dat kan niet, dat zou geen enkele man kunnen.’

‘Ronny, gij moet het doen,’ riep de vrouw, die eens een moeder voor mij geweest was. ‘Herinner je al, wat ik voor je gedaan heb. Zei je me daar straks niet, dat ik recht had op al je bloed? En wil je je nu terugtrekken? Neen, het moet!’

‘God helpe ons beiden!’ stamelde ik. ‘Hoe had ik zoo iets kunnen denken? En hoe zou uw leven gered kunnen worden?’

‘Ik zal leven om te zien hoe die vrouw gebroken zal zijn, zooals zij mijn jongen brak. Ik zal leven tot zij in het stof ligt in schande en vernedering; men zal haar verlaten en ter zijde werpen, zooals zij Hugh ter zijde geworpen heeft. Als ge weigert, zal ik sterven. Ik kan niet leven zonder die hoop, welke mij staande gehouden heeft. Denk er om, Ronny, dat ik, als ge het niet doet, morgen dood zal zijn.’

Ik was opgestaan en zij ook. Maar haar krachten begaven haar en doodsbleek viel zij, snakkend naar adem, in haar stoel.

‘Het hangt niet alleen van mij af,’ sprak ik. ‘Al doe ik wat ge verlangt, dan kan het meisje mij afwijzen.’

‘Dat zal zij niet. Zeg mij nu nog één ding - als zij je

[pagina 394]
[p. 394]

voorstel aanneemt, zult ge je rol dan tot het laatst toe volhouden?’

‘Dat zal ik,’ antwoordde ik treurig. ‘Ik kan u niets weigeren, zelfs mijn eer niet, omdat gij mij gezegd hebt dat er slechts één middel is om u uw vroegere liefde tot mij terug te betalen. Ik zal mijn rol spelen, maar -’

‘Maar wat?’

‘Niets, Madonna!’

Ik was op het punt geweest er bij te voegen dat ik hoopte, dat er nog iets tusschenbeiden zou komen; mijn eenig vertrouwen was nog op de toekomst.

Lady Storm overhandigde mij nu een brief, waarvan het zegel verbroken was, met de woorden: ‘Wilt ge dien lezen, het is de brief, dien het meisje aan Hugh schreef, en ge zult haar in haar ware gedaante leeren kennen. Neem hem mee naar huis.’

‘Maar ge hebt mij nog niet eens gezegd hoe het meisje heet.’

‘Dat is waar ook. Zij heet Mary Hildred. Haar vader was een jongere broer van kolonel Hildred. Bij hem en zijn dochter Marion woont het meisje in. Maar waarom verschiet ge zoo van kleur, Ronny? Wat weet ge van de Hildreds?’

‘Ik weet niets van hen, ik hoorde vandaag voor het eerst hun naam.’

‘Vandaag? Bedoel je vóór ik je over hen sprak?’

‘Ja, van morgen, bij het uitstappen van mijn rijtuig, liet ik mijn stok vallen. Ik zat erg in verlegenheid, daar ik met mijn stijve been niet bukken kon, toen er twee dames aankwamen, waarvan een zoo vriendelijk was mijn stok op te rapen en dien mij terug te geven. De koetsier zei mij later dat het de dames Hildred waren, dochter en nichtje van een gepensioneerd officier, die ongeveer een jaar geleden hier in de buurt kwam wonen.’

‘Ha, dus het drama is reeds begonnen. Dat is goed. Was het Marion of Mary Hildred, die je hielp?’

‘Ik weet alleen dat het de mooiste van de twee was.’

‘Dan is het Marion, het nichtje. Zij is meer in het oog vallend. Ook Hugh vond dat in den beginne. Ge kent haar dus nu? De rest is nogal eenvoudig. En ge hebt de afspraak niet vergeten.’

II.

Ik vergat het niet, maar de rest was niet eenvoudig. Het was dwaas van mij blij te zijn, toen lady Storm mij zei dat degeen, die mij geholpen had, ‘Marion moest zijn’. Wat kwam het er op aan? Toch scheen zij mij zoo lief toe, dat meisje met haar mooie oogen en melodieuze stem; ik kon het niet voor mogelijk houden, dat zij het meisje was, waar lady Storm met zooveel minachting over sprak. Als ik mij zelf toch tot een lafaard moest maken, dan was ik dankbaar dat het niet behoefde te zijn tegenover de vrouw, die zoo vriendelijk voor mij was.

Ik had een huis in de buurt gehuurd, omdat ik den eersten tijd dicht bij Hugh's moeder wilde zijn, maar ook omdat ik de weduwe van mijn oom niet uit hare bezittingen wilde verjagen. Wel had zij aangeboden te vertrekken, maar ik had haar gevraagd nog een paar maanden te blijven, en in dien tusschentijd wilde ik voor lady Storm doen, zooveel als in mijn vermogen was.

Zij deelde evenwel dit plan niet, want het mocht niet den schijn hebben, dat ik een goed vriend van haar was, anders zou Mary Hildred achterdocht opvatten. Al mijn tijd en al mijn kracht moest ik aan die eene zaak besteden.

Kolonel Hildred was een van de eersten, die mij kwam bezoeken. Ik mocht hem graag en ik schaamde mij, toen ik een invitatie, om bij hem te dineeren, aannam. Van dat oogenblik af zou de strijd een aanvang nemen.

Toen ik mij aanmeldde en de huisknecht de portière van de salondeur op zij schoof, ging er tegelijkertijd een andere deur open en vijf of zes kinderen kwamen er uitstormen met een lang, aardig meisje in 't wit in hun midden.

De kleinen waren oogenschijnlijk dorpskinderen in hun beste kleeren, met akelig sluike haren en gezichtjes glimmende van zeep en water. Het meisje in hun midden lachte mij vriendelijk toe en sprak:

‘We zijn juist klaar met repeteeren voor een liefhebberij-comedie-voorstelling. Ik hoop eerste acteurs en actrices van hen te maken. Ik zal hen even uitlaten; oom zal stellig dadelijk bij u zijn.’

Haar oom! Mijn hart zonk in mijn schoenen. Zij was het dus, wier hoofd ik in het stof moest buigen, als ik haar vertrouwen kon winnen. Die gedachte maakte mij ziek - het zou niet moeielijk zijn haar lief te hebben; en het eenige wat ik doen kon, was bidden, dat haar hart voor mij als steen zou zijn.

Eenige oogenblikken later verscheen kolonel Hildred met zijn dochter Marion, en ik kon mij nu begrijpen, dat veel menschen haar meer in 't oog vallend vonden dan Mary. Het contrast tusschen haar donkere wenkbrauwen en kastanjebruin haar was zeer groot en zij had bizonder roode lippen en een blanke huid; maar er was iets vreemds in de uitdrukking harer oogen. Zij praatte en lachte zeer geanimeerd onder het diner, maar ik meende te merken dat het geforceerd was; als zij het was geweest die Hugh voor den gek had gehouden, dan zou ik nu kunnen gelooven, dat zij van berouw verging; maar haar was in dit opzicht geen verwijt te maken, terwijl de schuldige - degeen, die geleden zou moeten hebben - met haar mooie oogen de wereld kalm inkeek.

Niet dat Mary Hildred vroolijk of bizonder opgewekt was, neen, zij sprak zelfs minder dan haar nichtje, en als zij niet glimlachte, had haar gelaat zelfs een treurige uitdrukking. Maar het was een droefheid, die door stormen in een veilige haven scheen te zijn aangeland, en als ik niet geweten had, hoe koel en slecht haar ziel was, dan zou ik haar voor een engel van een meisje gehouden hebben. Dat had de arme Hugh ook gevoeld, en ik deed mijn best mijn hart te pantseren.

Het viel mij erg gemakkelijk de rol, die ik op mij genomen had, te spelen. Wat mijn opinie omtrent het meisje ook zijn mocht, ik moest houden of ik op het eerste gezicht verliefd op haar was geworden, en - ik deed het. De dagen gingen voorbij en soms dacht ik dat ik, de beklagenswaardigste man ter wereld, nog eindigen kon met gelukkig te worden.

Zij waren alle drie goed voor mij. Kolonel Hildred moet de eerste week al wel bemerkt hebben, waarom ik zijn huis zoo dikwijls en andere maar zoo zelden bezocht. Ik deed ook mijn best niet om mijn plannen te verbergen; 't was immers een deel van het vreeselijke spel, dat ik moest spelen?

Ik wist in die dagen niet hoe uit mijzelf wijs te worden. 't Was of er twee personen in mij huisden, die voortdurend met elkander in opstand waren. De eene wenschte niets liever dan Mary Hildred lief te hebben en te trouwen, de andere haatte haar en verlangde naar wraak.

Er kwam een tijd, dat ik de onzekerheid en tweestrijd niet langer kon uithouden. Ik werd bij de Hildreds op een bal gevraagd en ik maakte van die gelegenheid gebruik om voor Mary een diamanten ring mee te nemen en haar te vragen of zij dien wilde dragen. Ik had haar nog slechts vier weken gekend, maar zij zei ‘ja!’ Ik was bizonder gelukkig en tevens erg wanhopig. Toen ik haar gekust had en zij mij, wist ik, dat ik verdiende doodgeschoten te worden, hoewel dat nog te goed voor mij geweest zou zijn. En ik lag den geheelen nacht wakker, nadenkend over dien eersten kus.

Ik had haar erg verrast, zei ze, en den volgenden dag was haar gedrag anders. Ik vreesde en hoopte tegelijk, dat zij van meening veranderd was en mij ten slotte toch niet zou willen trouwen. Maar dat was het niet.

[pagina 395]
[p. 395]

‘Ik kon van nacht niet slapen,’ sprak zij, ‘want ik dacht aan iets, wat ik je had moeten zeggen.’

‘Ik sliep ook niet,’ antwoordde ik, maar ik zei niet de reden, en was nieuwsgierig of zij mij een uitleg zou geven.

‘Nog geen jaar geleden was ik met iemand anders geëngageerd,’ ging zij voort, haar mooie oogen neerslaande, ‘maar ik hield niet zooveel van hem als van jou. Hij was een beste jongen, die zooveel van mij hield, dat ik hem niet wilde teleurstellen; daarom beloofde ik hem te trouwen. Ik was niet erg gelukkig, maar toch meende ik mijn belofte te moeten houden en te trachten hem zeer gelukkig te maken. Toen - maar wist je dit al, Ronny?’

‘Ja,’ antwoordde ik met droge lippen, ‘ik weet alles.’

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken