Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Indische Letteren. Jaargang 37 (2022)

Informatie terzijde

Titelpagina van Indische Letteren. Jaargang 37
Afbeelding van Indische Letteren. Jaargang 37Toon afbeelding van titelpagina van Indische Letteren. Jaargang 37

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.81 MB)

Scans (9.04 MB)

ebook (14.86 MB)

XML (0.63 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Indische Letteren. Jaargang 37

(2022)– [tijdschrift] Indische Letteren–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Kennis van de kolonie
Siegfried Huigen

Gewoonlijk wordt alleen maar een kleine selectie van wat er over Indië is geschreven als ‘Indische bellettrie’ bestudeerd. Het gaat hier voornamelijk om narratieve teksten die op grond van literaire voorkeuren uit de twintigste en eenentwintigste eeuw zijn uitgekozen, waarbij representativiteit voor een groter geheel geen overweging vormde. Het grootste deel van wat er over Indië is geschreven, blijft daardoor buiten beschouwing, hoewel het mogelijk teksten betreft die om andere redenen belangrijk zijn geweest. In deze bijdrage wil ik een benadering voorstellen waardoor deze problemen ondervangen kunnen worden, en laten zien hoe in beginsel alles wat er in de koloniale periode over Indië is geschreven - het gehele ‘Indische archief’ - tot onderzoeksobject gemaakt kan worden met behulp van de ‘geschiedenis van kennis’ (history of knowledge; Wissensgeschichte; histoire des savoirs).Ga naar eindnoot1

Het eerste deel van de bijdrage is bedoeld om de geschiedenis van kennis als onderzoeksbenadering te presenteren en tegelijk om een globale ordening in het Indische Archief aan te brengen door het onderscheiden van de voornaamste discursieve ruimtes waarin de nog onoverzienbare hoeveelheid tekstmateriaal is ontstaan. De resultaten die men van dit soort onderzoek kan verwachten, zal ik daarna illustreren aan de hand van Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724-1726) van François Valentyn (1666-1727). Valentyns werk is weliswaar gedeeltelijk gecanoniseerd en daarmee opgenomen in de eregalerij van de Indische bellettrie, maar het heeft er ook een wat ongemakkelijke plaats, omdat het grootste deel buiten het gezichtsveld is gebleven van de onderzoekers die Valentyns werk als deel van de Indische bellettrie benaderd hebben. Op microniveau bestaat hier daarom hetzelfde probleem als voor de bestudering van de Indische literatuur in haar geheel. Inzichten uit de geschiedenis van kennis zouden moeten helpen om het ongelezen deel van Valentyns werk te belichten en de historische betekenis ervan vast te stellen.

[pagina 4]
[p. 4]


illustratie
Portret van François Valentyn, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.


[pagina 5]
[p. 5]

De geschiedenis van kennis

Het historische onderzoek naar kennis is niet ouder dan de eenentwintigste eeuw, maar heeft intussen een snelle ontwikkeling doorgemaakt. Het onderzoek is het sterkst ontwikkeld in het Duitse taalgebied, met onderzoekscentra in Zürich en Berlijn. De internationale receptie ervan is vergemakkelijkt door What is the history of knowledge? (2016) van de Britse historicus Peter Burke, dat een samenvattend overzicht biedt van het onderzoeksterrein. Burke heeft trouwens ook zelf met twee boeken een wezenlijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het vakgebied.Ga naar eindnoot2

De geschiedenis van kennis is voortgekomen uit de wetenschapsgeschiedenis, maar onderscheidt zich hiervan door een opzettelijk vaag en relativerend kennisconcept. Kennis wordt gedefinieerd als justified belief, dat wil zeggen als opvattingen die binnen een bepaalde cultuur of een bepaalde periode gerechtvaardigd konden worden, waarbij de genoemde kennis ook praktische kennis kan zijn, know how, zoals de kennis van spoorzoeken van de Zuid-Afrikaanse jager-verzamelaars, de San, die zich in de achttiende eeuw in het grensgebied van de Kaapkolonie ophielden.Ga naar eindnoot3

Deze kennis moet niet worden afgemeten aan inzichten die vandaag geldigheid hebben. Het geocentrische wereldbeeld (de overtuiging dat de zon om de aarde draait) is bijvoorbeeld kennis in een tijd dat dit wereldbeeld algemeen werd aangehangen. We kunnen ook van kennis spreken wanneer die niet algemeen werd gedeeld, zoals dat karbonkelstenen slangenbeten konden genezen, iets wat Valentyn onder meer probeert aan te tonen in zijn werk en wat destijds ook door grote groepen in Europa en Azië voor waar werd gehouden.Ga naar eindnoot4 Omdat kennis niet als enkelvoudige waarheid gedefinieerd wordt, manifesteert ze zich in het meervoud, iets wat in 1966 al door Michel Foucault is uitgedrukt als les savoirs.Ga naar eindnoot5 Het voordeel van dit ‘agnostische’ kennisconcept is dat men bevrijd is van het vaak waardegebonden begrip ‘wetenschap’, dat gewoonlijk alleen gebruikt wordt voor westerse kennis.Ga naar eindnoot6 In het Engels biedt de term knowledge bovendien de mogelijkheid om afstand te nemen van het in vergelijking met ‘wetenschap’ nog beperktere begrip science, dat niet alleen niet-westerse kennis uitsluit, maar ook de kennis die door de geesteswetenschappen is voortgebracht.

Bij het historische onderzoek naar kennis is er steeds aandacht voor de sociale setting van actoren die bij productie en circulatie van kennis betrokken waren. Deze actoren worden bij voorkeur niet alleen als individuen benaderd, maar ook als uitvoerders van rollen om hun activiteiten te beschrijven, zoals die van vroegmodern geleerde in het geval van Valentyn. Een geleerde was meestal iemand met een universitaire opleiding die het eerder als zijn taak zag kennis te verzamelen dan nieuwe kennis te produceren, zoals de moderne wetenschapper geacht wordt te doen.Ga naar eindnoot7

Anders dan in de traditionele wetenschapsgeschiedenis is het onderzoek naar de geschiedenis van kennis niet primair geïnteresseerd in het ontstaan van nieuwe kennis. De aandacht gaat eerder uit naar de verbreiding van kennis, de circulatie.Ga naar eindnoot8 Bovendien

[pagina 6]
[p. 6]



illustratie

Titelbladzijde van de Hortus Malabaricus Indicus (1678-1693). Open domein.


[pagina 7]
[p. 7]

wordt erop gewezen dat kennis een levensduur heeft. Ze ontwikkelt zich, verandert en neemt steeds een andere vorm aan door de circulatie tussen verschillende sociale sferen, totdat ze ‘verbruikt’ is en weer verdwijnt.Ga naar eindnoot9 Er zijn nu bijvoorbeeld niet veel mensen meer die denken dat karbonkelstenen helpen tegen slangenbeten.

Het zou een misverstand zijn te denken dat het bij onderzoek naar de geschiedenis van kennis alleen om inhouden zou gaan, losse brokken informatie. Kennis is integendeel op media aangewezen om te kunnen bestaan en te circuleren, terwijl het medium ook invloed heeft op de aard van de kennis. De rol van deze media moet daarom ook in de analyse betrokken worden.Ga naar eindnoot10 Voor zover kennis geverbaliseerd wordt, kan ze geanalyseerd worden met vormen van discoursanalyse, zoals de retorica.

Daarbij is er bijzondere aandacht voor de materiële kant van de circulatie van kennis, onder meer voor de paper tools (pen en papier, notitieboeken) en de objecten en teksten die hebben gefunctioneerd als kennisdragers. De Franse wetenschapsantropoloog Bruno Latour heeft in dit verband het invloedrijke concept immutable mobiles ontworpen voor stabiele kennisdragers (kaarten, teksten of tekeningen), die gemakkelijk transporteerbaar zijn en zodoende naar een centre of calculation (een museum of onderzoeksinstituut) gebracht kunnen worden dat zich vaak op grote afstand van het ‘veld’ bevindt en soms over het vermogen beschikt de verzameling van kennis in het veld op een afstand te dirigeren. In het centre of calculation kunnen de immutable mobiles gecombineerd worden met andere ‘inscripties’, wat de accumulatie van kennis in deze centra mogelijk heeft gemaakt.Ga naar eindnoot11

Een speciale tak van onderzoek binnen de geschiedenis van kennis houdt zich bezig met de productie van kennis in een koloniale context. Het kan hier onder meer gaan om allerlei vormen van natuuronderzoek, etnografie, geografie, taalkunde en empirische kennis die van belang was voor het bestuur van de kolonie.Ga naar eindnoot12 Bij dit onderzoek naar koloniale kennis is er ook een toenemende interesse voor de vervlechtingen van westerse en niet-westerse kennis. Westerse geleerden blijken vaak gebruikgemaakt te hebben van lokale niet-westerse kennis, iets wat in de botanie een grote rol heeft gespeeld.Ga naar eindnoot13

Een Nederlands voorbeeld hiervan is de monumentale Hortus Malabaricus. Dit twaalfdelige botanische werk was aan het einde van de zeventiende eeuw samengesteld op instigatie van Adriaan van Rheede tot Drakenstein (1636-1691), de gezagvoerder van de VOC-vestigingen aan de Malabar-kust in India. Het werk kwam tot stand met medewerking van Indiase plantenkenners, wier aandeel in het voorwoord van het eerste deel ook vermeld wordt.Ga naar eindnoot14

Nederlandse koloniale kennis heeft zowel betrekking op West-Indië (Amerika), Afrika, als Oost-Indië, waarbij ik me hier tot het laatste bepaal.Ga naar eindnoot15 Wanneer men Nederlandse kennis over Oost-Indië onderzoekt, moet men de veranderende samenstelling van het gebied waarop de kennis betrekking heeft, in acht nemen. Het Indië van de VOC was in de woorden van de Britse historicus Charles Boxer een seaborne empire met een geringe territoriale voetafdruk en wijd verspreide vestigingen, van Kaap de Goede Hoop tot Japan.Ga naar eindnoot16 Dat

[pagina 8]
[p. 8]

gefragmenteerde VOC-gebied kwam met uitzondering van de Kaapkolonie en Ceylon na het intermezzo van de Britse bezettingen in 1816 weer in Nederlandse handen, maar het duurde tot de twintigste eeuw tot de kaart zoals die op de achterkant van Indische Letteren is afgebeeld, werd ingevuld. Het kaartje op het tijdschrift illustreert overigens dat bij de bestudering van de Indische literatuur ten onrechte de neiging bestaat om Indië geografisch met Indonesië te laten samenvallen.Ga naar eindnoot17

Discursieve ruimtes

De Nederlandse kennis van dit geografisch variabele Indië circuleerde in twee discursieve ruimtes (zie onderstaand diagram). De eerste discursieve ruimte is die van de koloniale bureaucratie, die van de VOC voor 1800, en daarna van het Nederlandse koloniale bestuur. Het systeem was in beide gevallen hiërarchisch georganiseerd, waarbij de ondergeschikte Indische centra aan Batavia moesten rapporteren. Deze informatie werd in Batavia bewerkt en, van commentaar voorzien, naar Nederland gestuurd, waar het de overheden - de Heren XVII ten tijde van de VOC; na 1816 het ministerie van Koloniën en de koning - tot op zekere hoogte in staat stelde een beleid uit te stippelen.Ga naar eindnoot18 Het ideaal was om de kolonie voor een administratief centre of calculation leesbaar te maken en zo op afstand te kunnen besturen, iets wat nooit gelukt is.Ga naar eindnoot19 Kennis was hier bij uitstek gelieerd aan macht in een onderlinge wisselwerking. De hiërarchisch georganiseerde bureaucratie bepaalde welke kennis relevant was en de kennis moest helpen om de machtsuitoefening door de bureaucratie te faciliteren (vergelijk Foucaults koppeling van ‘pouvoir/savoir’).Ga naar eindnoot20



illustratie
De twee discursieve ruimtes waarin de kennis over Indië circuleerde.


Daarnaast ontwikkelde zich langzaam een publicitaire, openbare ruimte. Hier werd na verloop van tijd over de koloniën gedebatteerd, vooral nadat het Nederlandse parlement na de grondwetswijziging van 1848 regelgevende bevoegdheid ten aanzien van de koloniën had gekregen. Hoewel de kroon (de koning samen met de minister van

[pagina 9]
[p. 9]

Koloniën) in de praktijk de belangrijkste regelgever bleef, konden de Staten-Generaal het beleid controleren.Ga naar eindnoot21 De koloniën waren in 1848 een publieke zaak geworden. Dat was een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van een öffentlichkeit in de betekenis die Jürgen Habermas aan deze term heeft gegeven in zijn Strukturwandel der öffentlichkeit (1962). Er ontstond nu een openbare debatsruimte voor de koloniën.

Door de geslotenheid van de VOC was hier eerder weinig van te merken. Valentyns werk bleef daarom tot aan de negentiende eeuw de belangrijkste bijdrage aan het publieke discours over Indië. Pas met de liquidatie van de VOC aan het einde van de achttiende eeuw en de toename van de Nederlandse bemoeienis met Indië na 1816, groeiden de omvang en de diversiteit van de publicaties die in deze ruimte tot stand kwamen, waarbij periodieken een steeds grotere plaats gingen innemen.

Een indicatie van de omvang en variatie van wat binnen deze ruimte tot het midden van de negentiende eeuw was verschenen, geeft bijvoorbeeld het Repertorium op de koloniale literatuur (1877-1880) van de commies van het ministerie van Koloniën, J.C. Hooykaas. Hooykaas heeft hierin publicaties uit periodieken en verzamelwerken beschreven en naar onderwerp geordend. De belangrijkste categorieën waarin Hooykaas dit in de jaren 1870 al omvangrijke materiaal heeft onderverdeeld, zijn: ‘het land’, ‘het volk, het bestuur’ en ‘de wetenschap’. Van ‘de wetenschap’ vormen de ‘Fraaije letteren’ een klein onderdeeltje. Deze ‘Fraaije letteren’ bestaan bij Hooykaas uit een wat rommelig, geografisch ingedeeld allegaartje, waarvan ‘anekdotes’ de meest opmerkelijke categorie vormen.Ga naar eindnoot22 Belangrijk vanuit het perspectief van de geschiedenis van kennis is dat de ‘Fraaije letteren’ bij Hooykaas een onderdeel zijn van de ‘Kunsten en Wetenschappen’. Ook later werd de negentiende-eeuwse Indische ‘bellettrie’ inderdaad gelezen omwille van de kennis die ze bevatte, zoals Jacqueline Bel heeft vastgesteld.Ga naar eindnoot23

De ambtelijke en de publieke ruimtes waren poreus. Binnen de ambtelijke ruimte ontleende men soms kennis aan publicaties uit de publieke ruimte en nog vaker werden ambtelijke documenten in de openbare ruimte gepubliceerd. Ik zal hier later voorbeelden van geven naar aanleiding van Valentyns werk.

Vanuit het perspectief van de geschiedenis van kennis kunnen beide ruimtes tot studieveld gemaakt worden, maar hier wil ik me beperken tot de openbare ruimte. Het doel is dan niet om kolossale literatuurgeschiedenissen tot stand te brengen, maar om onderzoek uit te voeren dat kan laten zien hoe kennis over een bepaald aspect van de koloniale werkelijkheid tot stand gebracht werd en welke impact deze had binnen het koloniale debat en soms ook binnen de koloniale bureaucratie. De onderzoeksvraag zal bepalen welke teksten in het onderzoek betrokken moeten worden. Ook in moderne zin literaire teksten kunnen vanuit dit perspectief bestudeerd worden, waarbij het medium waarin de kennis circuleert in dit onderzoek, zoals gezegd, eveneens belangrijk is.

Vanuit het perspectief van de geschiedenis van kennis zal een veel breder spectrum aan teksten bij het onderzoek betrokken kunnen worden dan wat nu gewoonlijk als Indische bellettrie bestudeerd wordt. Niet alleen romans en reisbeschrijvingen, maar

[pagina 10]
[p. 10]



illustratie

De ‘Fraaije Letteren’ door Hooykaas ingedeeld bij ‘Kunsten en Wetenschappen’, in J.C. Hooykaas, Repertorium op de koloniale literatuur. Collectie Delpher.


[pagina 11]
[p. 11]

ook de ‘literatuur’ (in de betekenis die Hooykaas aan deze term geeft) van zending en missie, etnografische, geografische en natuurhistorische literatuur, de literatuur die verband houdt met het binnen de Indische context belangrijke ‘krijgswezen’ (Hooykaas), en literatuur die op een of andere manier de koloniale samenleving in beeld brengt. Een bijkomstig voordeel van dit soort onderzoek is dat men tekstverzamelingen zou kunnen ontsluiten die nu alleen een sluimerend bestaan leiden. Dankzij databases zoals Delpher en Google Books is dit onderzoek steeds beter uitvoerbaar. In het vervolg zal ik de resultaten die men hiervan kan verwachten, illustreren aan de hand van Valentyns Oud en Nieuw Oost-Indiën.

Valentyns Oud en Nieuw Oost-Indiën

Valentyns werk bevindt zich op het snijpunt van de in literatuurgeschiedenissen beschreven en daardoor bekende Indische bellettrie en de ongelezen massa teksten die een vergeten bestaan leiden. Sinds Conrad Busken Huet de esthetische kwaliteiten van de anekdotische delen van Valentyns werk in 1884 ontdekt had, is het vanwege deze fragmenten opgenomen in geschiedenissen van de Indische bellettrie, waar overigens weinig meer met deze delen is gedaan dan ze te prijzen voor hun narratieve kwaliteiten. Tekenend is de titel van het hoofdstuk over Valentyn in Beekmans Paradijzen van weleer: ‘F. Valentijn: meester in het anekdotisch proza’. Het overgrote deel van Oud en Nieuw Oost-Indiën (ongeveer 95%) is door de literatuurhistorici genegeerd. Men liet het graag over aan de historici om daar bijvoorbeeld tekstedities van te maken.Ga naar eindnoot24

Er is overigens ook door historici niet veel gedaan om inzicht te geven in Valentyns werk, met als gunstige uitzonderingen de Valentyn-biograaf Ron Habiboe en de Zwitserse historicus Jörg Fisch, die een verhelderend boek schreef over etnografie in Valentyns boek. Fisch heeft in 1986 al opgemerkt dat Valentyns werk door historici alleen gebruikt werd als een steengroeve voor data over de VOC en de vroegmoderne geschiedenis van Indonesië.Ga naar eindnoot25 Valentyns naam komt bijvoorbeeld zelfs niet voor in een in 1998 gepubliceerd tweede deel van een driedelige stadsgeschiedenis van Valentyns woonplaats Dordrecht, met hoofdstukken over de boekenbranche en de literatuur.Ga naar eindnoot26

François Valentyn werd in 1666 in Dordrecht geboren en vertrok na een studie theologie in Utrecht en Leiden op negentienjarige leeftijd naar Indië, waar hij eind zeventiende, begin achttiende eeuw gedurende twee periodes met name op Ambon als predikant werkzaam was. Voor kortere periodes was hij ook in Banda, Java (vooral Batavia) en in Kaap de Goede Hoop. Valentyn kende daardoor slechts een klein gedeelte van het uitgestrekte handelsgebied van de VOC uit eigen waarneming. Hij repatrieerde voorgoed in 1713 en overleed in 1727 in Den Haag. Kort voor zijn dood publiceerde hij tussen 1724 en 1726 zijn vijfdelige hoofdwerk Oud en Nieuw Oost-Indiën, bij de Dordtse uitgever Joannes van Braam en diens Amsterdamse halfbroer Gerard onder de Linden. Een contract met Van Braam voor een kleiner werk over het gewest Amboina had Valentyn al in 1705 gete-

[pagina 12]
[p. 12]



illustratie

Frontispiece van François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Valentyn is aan de rechterkant van de voorstelling afgebeeld in de persona van een Chinese mandarijn met een hoed. Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.


[pagina 13]
[p. 13]

kend, maar dat is nooit gepubliceerd. Dat Oud en Nieuw Oost-Indiën zo laat in zijn leven verschenen is, komt doordat hij intussen de Bijbel twee maal, in twee versies van het Maleis, vertaald had. De eerste vertaling was in het gecreoliseerde Ambonse Maleis en de tweede in een taal die tendeerde naar het literaire Maleis, waaraan binnen de Indische kerk de voorkeur werd gegeven, omdat deze taalvorm meer gepast werd gevonden voor Gods woord dan een mengtaal die op de markt gesproken werd (Pasar-Maleis). Hoewel Valentyn voor zijn vertalingen intensief gelobbyd heeft bij de kerkelijke autoriteiten in Holland en Zeeland, zijn ze nooit uitgegeven. De Indische regering had namelijk haar goedkeuring verleend aan een door dominee Leydekker in Batavia uitgevoerd vertaalproject in literair Maleis, dat wil zeggen het Maleis zoals dat aan Islamitische vorstenhoven als schrijftaal gebruikt werd. Deze Leydekker-vertaling was door het artificiële taalgebruik geen succes, maar ze is binnen de calvinistische kerk in Indië tot in de negentiende eeuw in gebruik gebleven.Ga naar eindnoot27

Oud en Nieuw Oost-Indiën bestaat uit meer dan vijfduizend foliobladzijden en bevat meer dan duizend afbeeldingen en kaarten. Het is een beschrijving van het hele octrooigebied van de VOC, van Kaap de Goede Hoop tot Japan, en is waarschijnlijk het meest invloedrijke werk uit de Indische letterkunde. Tot het midden van de negentiende eeuw was het het handboek voor kennis over Indië en het werd zowel door bewindhebbers van de VOC als - later - door de Nederlandse koloniale bureaucratie gebruikt.

Door de encyclopedische opzet is Valentyns werk slecht leesbaar. De geschiedenis van kennis biedt een ‘benadering’ (approach) - het is geen theorie - die Valentyns werk wetenschappelijk leesbaar kan maken. Ze biedt methodologische handreikingen, vraagstellingen en voorbeelden om dit onderzoek uit te voeren. De onderzoeker kan zijn gereedschapskist naar believen verder aanvullen, zoals met postkoloniale theorie en wetenschapsgeschiedenis. De postkoloniale theorie biedt bijvoorbeeld handzame beschrijvingen van in het koloniale discours veel gebruikte topoi en de moderne wetenschapsgeschiedenis heeft voor de sociale aspecten van kennisproductie bruikbare inzichten opgeleverd.

Om te laten zien tot welke resultaten de toepassing van geschiedenis van kennis kan leiden, zal ik vijf aspecten van Oud en Nieuw Oost-Indiën aanroeren: de vorm van Valentyns werk (dat wil zeggen het mediale aspect), de aanspraken op epistemologisch gezag (hoe bepaald wordt wat ‘waar’ is), het materiaal dat gebruikt is, de actoren die bij het ontstaan van het werk betrokken waren en ten slotte de impact die het werk in de loop van de tijd heeft gehad (de circulatie). Omdat Oud en Nieuw Oost-Indiën het werk van een vroegmodern geleerde is, zal mijn uiteenzetting sterker neigen naar wetenschapsgeschiedenis dan een kennishistorische analyse van de Max Havelaar of van Indische vrouwenromans.

De geschiedenis van kennis biedt overigens ook voor deze in moderne zin literaire werken nieuwe perspectieven wanneer de aandacht gericht wordt op de rol van kennis. Zo gaf de Max Havelaar de contemporaine lezer niet alleen inzicht in de (gebrekkige) werking van het Nederlandse koloniale bestuur (‘Vijfde Hoofdstuk’), maar is het werk

[pagina 14]
[p. 14]

voor een belangrijk deel ook gebaseerd op ‘stukken’ die uit het ambtelijke circuit afkomstig waren, terwijl de in 1875 toegevoegde en in 1881 verder uitgebreide ‘Aanteekeningen en ophelderingen’ het documentaire karakter van de tekst nog verder versterkt hebben. Ook fictie wordt in de Max Havelaar trouwens gebruikt als een medium van kennisoverdracht. Het verhaal van Saïdjah en Adinda in het ‘Zeventiende Hoofdstuk’ beoogt bijvoorbeeld inzicht te geven in de moeizame levens van Javaanse boeren onder het koloniale regime. Doordat beide hoofdfiguren in dit hoofdstuk als gevoelige individuen met een naam worden gepresenteerd, bood het een alternatief voor het eendimensionale en vaak karikaturale beeld van ‘de Javaan’ in de traktaten van Indische specialiteiten. Ik zou dit hoofdstuk daarom als een voorbeeld van fictionele etnografie willen bestempelen.Ga naar eindnoot28

Het medium

Anders dan de Max Havelaar was Valentyns werk in zijn geheel bedoeld om kennis over te dragen.Ga naar eindnoot29 Het werk is geconcipieerd als een verzameling chorografieën van de afzonderlijke territoria die binnen het octrooigebied belangrijk waren voor de VOC. In de vroegmoderne tijd en ook later was de chorografie een populair geografisch genre, dat ook bekendstond als landbeschrijving, en dat tot doel had informatie over een bepaald territorium bijeen te brengen. Naast geografische informatie was dat ook historisch, etnografisch en natuurhistorisch materiaal. Het genre is in de klassieke oudheid ontstaan en was in de zestiende eeuw in het Nederlandse taalgebied weer in gebruik genomen.Ga naar eindnoot30 In de geschiedenis van kennis is er grote interesse voor genres zoals de chorografie. Het is een van de tekstvormen waarin kennis werd opgeslagen, naast lexica en encyclopedieën. Voor de moderne lezer is het echter een lastig leesbare tekstsoort.

Valentyn heeft het genre van de chorografie gebruikt voor beschrijvingen van de verschillende territoria waarover de VOC soevereine rechten uitoefende of waar ze alleen een handelspost onderhield. De omvang van de beschrijvingen varieert sterk. Omdat hij de beschikking had over een grote hoeveelheid documenten over het gewest Amboina (Ambon en naburige eilanden), waar hij jarenlang als predikant gestationeerd was, is dit deel relatief het meest omvangrijk, terwijl China met enkele tientallen bladzijden wordt afgehandeld. Dat laatste gebeurde met opzet. Informatie over China was ook in andere bronnen te vinden en op het moment dat Valentyn zijn werk samenstelde, waren er nauwelijks directe handelscontacten tussen China en de VOC. Het economische belang dat aan een bepaald gebied gehecht werd, was daarom ook bepalend voor de hoeveelheid aandacht.

Een chorografie was gewoonlijk gebaseerd op een grotere hoeveelheid informatie dan één persoon zelfstandig kon verzamelen.Ga naar eindnoot31 Dat is bij Valentyn zelfs het geval in zijn beschrijving van Ambon, waar hij, zoals gezegd, jarenlang als predikant had gewerkt. Valentyns werk bestaat daarom voor een groot deel uit landschapsbeschrijvingen, kronieken, kaarten, voorstellingen van planten, dieren en mensen die door anderen tot

[pagina 15]
[p. 15]

stand zijn gebracht. Het is een reusachtig compilatiewerk, waarbij vaak niet is aangegeven wat de precieze herkomst van het materiaal was. Dat was destijds niet ongebruikelijk, hoewel zich rond 1700 al het bewustzijn ontwikkelde dat het wellicht meer gepast was om de herkomst van gebruikte informatie aan te geven. Als academisch gevormd theoloog behoorde Valentyn tot de geleerden, en geleerden deelden een ethos waarbij er langzaam maar zeker meer waarde werd gehecht aan het behoorlijk verantwoorden van ontleende informatie om niet de naam van letterdief te krijgen. Op het moment dat Valentyn zijn werk schreef, was deze normverschuiving pas begonnen en het zou tot de negentiende eeuw duren eer het behoorlijk refereren algemeen toegepast werd.Ga naar eindnoot32



illustratie
Amboina, in: François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.


Autoriteit

Valentyn putte voor zijn chorografieën vooral uit VOC-bronnen. Op Ambon had hij hiertoe direct toegang, maar voor andere delen van het VOC-gebied was hij aangewezen op de hulp van anderen. Een groot aantal voormalige functionarissen van de VOC, maar ook Nederlandse verzamelaars hebben hem van materiaal voorzien, van wie hij de meest prominente in het voorwoord van het derde deel van zijn werk ook genoemd heeft. Dat gebeurde niet alleen uit beleefdheid, maar binnen de subcultuur van geleerden en natuuronderzoekers was de status van een persoon ook een garantie voor het gehalte van de kennis. Over dit verschijnsel heeft de Amerikaanse wetenschapshistoricus Steven Shapin een invloedrijk boek geschreven, The social history of truth (1994), waarin hij aantoont dat waarheid in de vroegmoderne experimentele wetenschap in Engeland gegarandeerd werd door de status van degenen die bij experimenten betrokken waren. De succesvolle uitvoering van een experiment volstond niet. Het moest onder het toeziend oog van gentlemen, dat wil zeggen protestantse heren van stand, gebeuren. Hun identi-

[pagina 16]
[p. 16]

teit als personen die nooit zouden liegen, garandeerde de waarheid van de observaties.Ga naar eindnoot33 Bij Valentyn is dat in het algemeen ook het geval, waarbij de protestantse heren die de waarheid moesten garanderen, soms ook inheemse, Ambonse, kerkenraadsleden konden zijn die tot de lokale notabelen behoorden. Europese epistemologie werd zo gerepliceerd in de kolonie.

Over het algemeen kende hij echter alleen voorwaardelijk autoriteit toe aan Aziatische zegslieden. Dit is bijvoorbeeld het geval in zijn uiteenzetting over de slangen van Ambon. Het grootste deel van de herpetologische kennis die hij presenteert, bevat weinig anatomische details en bestaat voornamelijk uit anekdotes van incidenten met slangen tijdens dagelijkse bezigheden, waarbij hij waarschijnlijk uit zijn herinneringen geput heeft, zoals het volgende verhaal over de ‘Petool Slang’ op Ambon (netpython of Python reticulatus):

Die zulk een Slang in hunne Huyzen hebben, zullen die, al zyn zy gansch niet bygeloovig, niet dooden, om dat zy de Rotten, die 'er op de Zolder zyn, zeer net weet te vangen, latende die zonder zich te verroeren, over 't lyf loopen, dog zoo als zy van de kop springen, hapt de Slang toe, en weg is de Rot; daarom werd zy ook veeltyds de Rottevanger genaamd.
Zoo lang zy voedzel boven vinden, onthouden zy zich daar maar als 'er niets meer voor haar is, komen zy wel na beneden, hoedanig 'er eens een van myn Zolder op een Zoldertje ontrent een steek-trap gekomen was, daar zy onder de muylen en schoenen als een Scheepstouw, in verscheyde bogten, met de kop in 't midden, opgeschoten lag, gelyk wel meest hare gewoonte, en voor al in 't Bosch, is, slaande daar het eynde van haren steert om de tak, of ontrent de Wortel van een Boom, en leggende dus in bogten opgeschoten, met de kop in 't midden zeer wel bewaard, van waar zy dan zich zelve in een oogenblik op 't een of 't ander Dier, en zomtyds ook wel op deze of gene Menschen, weten te werpen, als men zou meynen 'er nog verre van te zyn.Ga naar eindnoot34

Behalve dat Valentyns anekdotes de meeste slangen afschilderen als een potentieel gevaar, brengen ze ook de uiteenlopende opvattingen over slangen van de Europese geleerde en zijn inheemse informanten aan het licht. Terwijl de inheemse bevolking er bijvoorbeeld van overtuigd was dat het doden van een slang die in een huis woonde, de dood van de bewoners tot gevolg zou hebben, doet Valentyn dit af als bijgeloof, hoewel hij wel ontdekte dat het doden van een slang in zijn huis leidde tot een explosie van de knaagdierenpopulatie op zolder.

Valentyns beschrijving van de Ambonse slangen steunde in een niet nader te bepalen mate op lokale kennis. Toch maakt dit zijn beschrijving op een epistemologisch niveau niet tot een cultureel hybride tekst. Inheemse kennis bleef bij hem altijd ondergeschikt aan Europese opvattingen en werd, in gevallen van verschil, afgedaan als bijgeloof. Er waren duidelijk verschillende autoriteitsniveaus in het spel, waarbij inheemse informanten gewaardeerd werden als leveranciers van empirische feiten, en waarbij de Europese geleerde soms zelfs bereid was om een correctie van een feitelijke fout te aanvaarden, maar uiteindelijk was het de Europese geleerde die beoordeelde wat als betrouwbare kennis kon worden beschouwd. Ook waar Valentyn had verklaard dat hij zou ver-

[pagina 17]
[p. 17]

tellen wat de inheemse bevolking wist over slangen, viel zijn intellectuele horizon niet samen met de lokale overtuigingen. Herhaaldelijk worden beweringen van Ambonezen afgedaan als ‘bijgeloof’, ‘slechts een Ambonees verhaal’ of gewoon als ‘ongegrond’.Ga naar eindnoot35

De medewerkers

Shapin heeft ook een artikel geschreven over de voor de buitenwereld onzichtbare helpers die onder het toeziend oog van de heren de experimenten uitvoerden.Ga naar eindnoot36 Soms zijn deze helpers bij Valentyn via een omweg zichtbaar. Dat is het geval bij de diensten die de ziekentrooster (een soort hulppredikant) Samuel Fallours op Ambon voor hem verrichtte. Fallours was een vaardig tekenaar en werd door Valentyn tegen betaling ingezet voor de vervaardiging van honderden tekeningen van tropische vissen, die in Valentyns werk in allerlei fantasievolle constellaties zijn afgebeeld om de liefhebbers van dit soort afbeeldingen te amuseren. Fallours had niet alleen voor Valentyn, maar ook voor de Ambonse gouverneurs Coyett en Van der Stel vissen getekend. Voordat Valentyn zijn collectie publiceerde, waren soortgelijke tekeningen van Fallours in Poissons, Ecrévisses et Crabes (1719) van de Amsterdamse hugenoot Louis Renard verschenen. Renard had Valentyn in 1715 gevraagd te bevestigen dat Fallours' tekeningen ‘naar 't leven’ getekend waren, wat Valentyn graag deed. Renard berichtte bovendien in zijn boek dat Fallours hem had medegedeeld dat de getekende vissen door Valentyn waren teruggebracht van zijn kerkelijke werkbezoeken.Ga naar eindnoot37 Blijkbaar bestond er een hechte samenwerking waarover in Oud en Nieuw Oost-Indiën niets medegedeeld wordt. Omdat de ‘Valentyn Papers’ niet zijn overgeleverd, is het niet bekend wat de omvang was van het materiaal waarvan Valentyn gebruik heeft gemaakt. Het was in elk geval meer dan wat in zijn boek terechtkwam. Hij vermeldt bijvoorbeeld dat hij niet alles heeft gepubliceerd, onder meer om de VOC geen schade te berokkenen.Ga naar eindnoot38

De documenten die uit VOC-archieven afkomstig waren, kon hij niet zomaar meenemen. Ze moesten worden overgeschreven. Er moest daarom veel kopieerwerk verricht worden en er zijn aanwijzingen dat hij dat niet in zijn eentje heeft gedaan. De duidelijkste sporen leiden naar Valentyns onmiddellijke familie. Valentyn was tijdens zijn eerste verblijf op Ambon getrouwd met de rijke weduwe van een zelfstandige koopman, Cornelia Leydekker, geboren Snaats (1660-1717).Ga naar eindnoot39 Dankzij dat huwelijk werd hij financieel onafhankelijk. Anders dan Indische collega-predikanten, hoefde hij daarom na zijn repatriatie zijn leven niet te slijten als dorpspredikant. Als rentenierend heer van stand beschikte hij over veel vrije tijd en het geld heeft hij onder meer gebruikt om een imponerende schelpenverzameling op te bouwen.

Met Cornelia Valentyn-Snaats kreeg Valentyn twee kinderen, Maria (1694-?) en Cornelia junior (1701-1779). Valentyns vrouw had bovendien vier kinderen uit haar eerste huwelijk. Haar dood in 1717 was in meerdere opzichten een groot verlies. Financieel betekende het dat Valentyn de erfdelen van zijn vrouw aan de vier kinderen uit haar eerste huwelijk moest uitbetalen.Ga naar eindnoot40 Hij moest daardoor onder meer een groot deel van

[pagina 18]
[p. 18]



illustratie

Vissen uit de zee rond Ambon, naar tekeningen van ziekentrooster Samuel Fallours, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1726). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.


[pagina 19]
[p. 19]

zijn schelpenverzameling verkopen en is samen met Cornelia junior ingetrokken bij zijn oudste dochter Maria, die intussen getrouwd was. Maar met de dood van Cornelia Snaats verloor hij ook een belangrijke medewerker. Zowel in de Leidse universiteitsbibliotheek als in andere bibliotheken worden namelijk Maleise manuscripten bewaard die door Cornelia Snaats zijn gekopieerd.Ga naar eindnoot41 Nederlandse predikanten in Indië hadden interesse voor Maleise teksten omdat ze het literaire Maleis onder de knie wilden krijgen, om zodoende de Bijbel te kunnen vertalen of catechetische teksten te kunnen vervaardigen. Valentyn had echter ook interesse voor Maleise historiografie. Hij heeft bijvoorbeeld een vrij omvangrijke samenvatting van de Hikayat Tanah Hitu, de ‘Historie van Hitu’, in zijn werk opgenomen. Dit was een kroniek van de islamitische staat Hitu op Ambon.Ga naar eindnoot42

Aangezien Cornelia senior verschillende van deze transscripties voor haar man heeft gemaakt, mogen we aannemen dat ze Valentyn ook heeft geholpen met ander kopieerwerk. In tegenstelling tot de Maleise manuscripten, die een curiositeitswaarde hadden en als deel van Valentyns boekenbezit na zijn dood geveild zijn, is van dat andere materiaal niets bewaard gebleven.Ga naar eindnoot43 Evenals Valentyn moet Cornelia het Maleis en het Jawischrift (dat wil zeggen het aan het Maleis aangepaste Arabische schrift) in Indië geleerd hebben, want ze was in Den Briel geboren. Ze had ook de tijd om het te leren, omdat het huishouden van Valentyn op Ambon geheel door slaven verzorgd werd. Voor de Nederlandse lezer die niet met een slavenhuishouding bekend was, gaf hij in zijn werk een beschrijving van de taken van de twintig slaven waarover een gezin van de betere stand op Ambon beschikte. Letterlijk de sleutelpersoon van dit huispersoneel was de ‘Maj di Casa’, wat creools Portugees is voor ‘de huismoeder’, dat wil zeggen een vertrouwde slavin die de hele huishouding bestierde en ook alle sleutels bij zich droeg. Daardoor, zegt Valentyn, was de echtgenote geheel vrijgesteld van huishoudelijke taken.Ga naar eindnoot44 Ze had dus tijd in overvloed voor kopieerwerk.



illustratie
Het huis waar Valentyn volgens Multatuli gewoond zou hebben in Ambon Stad. Het huis is in 1944 tijdens een Amerikaans bombardement verwoest. Foto uit het begin van de twintigste eeuw. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam.


[pagina 20]
[p. 20]


illustratie
Hikayat Si Burung Pingai en andere teksten, Or. 1626, gekopieerd door Cornelia Snaats. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden.


[pagina 21]
[p. 21]


illustratie
Een bladzijde uit het manuscript Leiden Or. 1625. De initialen ‘c.v.’ zijn vermoedelijk aanwijzingen voor Cornelia Valentyn junior bij tekstpassages die ze moest overschrijven. De krabbels onderaan de bladzijde zijn daarom waarschijnlijk van Cornelia. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden.


[pagina 22]
[p. 22]

Behalve door Cornelia senior werd Valentyn ook bijgestaan door zijn dochters Maria en vooral Cornelia junior, die pas na de dood van Valentyn is getrouwd. Ook beide dochters hebben het Jawi-schrift geleerd. In de Leidse universiteitsbibliotheek wordt een manuscript bewaard waar in de marge met hun initialen de passages zijn aangegeven die de meisjes moesten overschrijven, met krabbels van Cornelia junior onderaan de hier afgebeelde bladzijde.Ga naar eindnoot45 Dat de familie werd ingeschakeld bij de werkzaamheden van geleerden, was in de vroegmoderne tijd niet ongebruikelijk. Omdat Valentyn op grote schaal gebruikmaakte van het werk van anderen, iets wat soms wel en vaak niet is aangegeven, en omdat hij door zijn gezin geassisteerd werd, wil ik in zijn geval daarom spreken van gedeeld auteurschap.

Ondanks het aandeel van veel ongenoemde medewerkers bevat Oud en Nieuw Oost-Indiën wel een eenvormige stijl en een herkenbare vertelstem, waarmee aan het uiteenlopende materiaal samenhang gegeven is.Ga naar eindnoot46 Gewoonlijk rapporteert deze vertelstem feitelijke informatie, maar er zijn ook momenten dat Valentyn uiting geeft aan zijn emoties. Dat gebeurt onder meer wanneer hij zijn diepe teleurstelling erover uitspreekt dat hij een jaar na dato moest vernemen dat de Heren XVII de voorkeur hadden gegeven aan de op dat moment nog onvoltooide Maleise Bijbelvertaling van dominee Leydekker, terwijl hij de moeite had genomen de Bijbel tweemaal te vertalen en zich bloot te stellen aan lastercampagnes van de eerwaarde ‘broeders’ in Batavia en op Ambon. Met een nog grotere intensiteit gebeurde het in een op dagboekaantekeningen gebaseerd verslag van zijn deelname aan een veldtocht in 1706 in het oosten van Java. Na weken van slaapgebrek en constipatie beschreef hij zijn gevoelens van ontreddering, iets wat in vroegmoderne oorlogsmemoires (zoals dit gedeelte getypeerd kan worden) ongebruikelijk was.Ga naar eindnoot47

De afgrysselyke hitte der zonne, het groot gebrek aan levens-middelen, drinkwater, en van klein bier [licht bier], dat ons zeer verzwakte, mitsgaders honderd andre ongemakken die ik voorby ga, waren bequaam, niet alleen om my, maar zelf om den rustigsten [sterkste] man in ons leger, ter neder te slaan. [...] Zoo lang men gezond is, gaat alles nog henen, en men kan dan nog al veel verdragen; maar werd men in een leger ziek, dan is de elende, zelf voor de eersten in rang, niet uit te drukken, dat ik aan my zelven bevonden [vastgesteld] heb. En was het wonder [wekte het verbazing], dat ik in meer als zeventien dagen (alzoo ik het daar na niet net aangetekend heb) geen open lichaam [ontlasting] kreeg, die in al dien tyd voor geen drie stuivers aan waarde gegeten, of gedronken had, leggende daar als een verschoveling [verstotene], zonder eenige aanspraak, zonder eenige drank (die my diende [waar ik iets aan had]) zonder eenige spyze die ik eeten kon, meenende uitwendig van de ondragelyke hitte op die barre Ryst-velden te bersten, en werdende inwendig door de hitte der gedurige koortzen verteert, waar by dan 's nagts dikwils zeer sterke koude (alzoo de tent rontom open was) en voor my schadelyke winden quamen, die onze gansche tent in flarden waeiden, door welk ongeval ik dan zoo eenige uuren voor den schadelyken dauw, en de doordringende en ongeloovelyk sterke nacht-koude alhier bloot lag. [...] Was het zoo met my gelegen, denkt dan eens hoe het met de geringe Soldaaten hier toeging, die in 't einde niets dan drooge ryst, en op het laatst ook die zelf, in eenige dagen aan den anderen niet hadden. Zoo dat het een hond in Soerabaja beter had, als ik hier in de tent van den Veld-Heer.Ga naar eindnoot48
[pagina 23]
[p. 23]

Het materiaal

Het retorisch effect van eenvormigheid wordt ook bewerkstelligd door een vast schema dat Valentyn bij de constructie van zijn chorografieën gevolgd heeft. Hij begint steeds met een systematische behandeling van de geografie van een gebied, waartoe ook de natuur en de bevolking gerekend werden; daarna volgen secties over de geschiedenis en de godsdienst. Het is onmogelijk in een kort bestek aan te geven waar hij zijn tekstmateriaal, tekeningen en kaarten vandaan heeft gehaald. Ik wil me hier beperken tot voorbeelden van het gebruik van niet-westerse bronnen.

Deze niet-westerse bronnen heeft Valentyn onder meer gebruikt in de historische secties van zijn chorografieën. Valentyn had in de eerste plaats de bedoeling de geschiedenissen te vertellen van de verschillende plaatsen waar de VOC actief was. Volgens de in de chorografie gangbare conventies was het ook de gewoonte om aandacht te geven aan de vroegste geschiedenis, dus in Valentyns geval aan de geschiedenis die aan de Nederlandse aanwezigheid voorafging, waarbij ook de geschiedenis van Aziatische dynastieën aan de orde kwam.Ga naar eindnoot49 Dat laatste is door Valentyn meestal alleen in beperkte mate gedaan omdat hij onvoldoende over lokale bronnen kon beschikken.

De historicus-verteller van de delen van Oud en Nieuw Oost-Indiën die over niet-westerse geschiedenis handelen, blijft daarbij wel iemand die de vroegmoderne, Europese conventies van geschiedschrijving volgt. In het historiografische deel van de chorografie van Ceylon, de ‘Byzondere Zaaken van Ceylon’, beschrijft Valentyn de geschiedenis van Ceylon vanaf het begin van de Singalese kolonisatie van het eiland tot 1724.Ga naar eindnoot50 Hiervoor heeft hij uitgebreid gebruikgemaakt van Nederlandse excerpten van Singalees tekstmateriaal, waaronder een redactie van de voor de kennis van de vroegste Ceylonese geschiedenis belangrijke Rajavaliya-kroniek.Ga naar eindnoot51 Het tekstmateriaal bevatte ook verhalen die Valentyns toets van waarschijnlijkheid niet doorstonden, zoals dat van een leeuw die een prinses had verkracht en zo de grondlegger zou zijn geworden van het Singalese vorstenhuis. Dit soort verhalen heeft hij niettemin in zijn ‘zaaken’ opgenomen, met het voorbehoud dat het fabels waren die door de ‘Inlander’ bedacht waren om gebrek aan kennis te verhullen:

Een verhaal van den Inlander, dat wy evens een moeten aanmerken, als een Verhaal der Grieken en Romeinen van Saaken, in haar Aetas Fabulosa voorgevallen, by 't welke zy, niet in staat om tot de tyden hunner voorouderen op te stygen, de Nakomelingen een Fabelagtig Verhaal (ten bewyse dat zy ten einde van hunner Rekening waaren) even als die gemelde, en ook veel andre Volkeren gewoon waaren, op disschen.Ga naar eindnoot52

Valentyns beoordeling van de mythische elementen in de Singalese historiografie is weliswaar kritisch, maar gezien de constatering van overeenkomsten met soortgelijke verhalen van Grieken en Romeinen, niet per se denigrerend, een houding die hij ook binnen een andere context tegenover veel niet-westerse culturele praktijken aannam.Ga naar eindnoot53

[pagina 24]
[p. 24]


illustratie
Mogolminiatuur, met een afbeelding van Nur Jahan (door Valentyn ‘Noer Mahal’ genaamd), de echtgenote van de Mogolkeizer Jahangir, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1726). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.


[pagina 25]
[p. 25]

Een tweede opmerkelijk voorbeeld van Aziatische geschiedenis is zijn chorografie van de VOC-factorij in Surat, aan de Indiase noordwestkust, waarbij de dynastieke geschiedenis van het machtige Mogolrijk, waartoe Surat behoorde, in Valentyns beschrijving geheel de overhand krijgt op de geschiedenis van de Nederlandse factorij in Surat.Ga naar eindnoot54 Vermoedelijk had deze verschuiving van het zwaartepunt naar Aziatische geschiedenis veel te maken met de beschikbaarheid van Mogolminiaturen die de tekst verluchten en die niet alleen een ‘fraaie’ toevoeging tot de tekst vormen die Valentyns publiek kon charmeren, maar die door Valentyn ook als historische bron gebruikt worden.

Via Marcus van Weert, de schoonzoon van de Kaapse gouverneur Willem Adriaan van der Stel, die Valentyn nog kende van zijn bezoek aan de Kaapkolonie, en de Amsterdamse verzamelaar Simon Schijnvoet had hij deze Mogolminiaturen gekregen.Ga naar eindnoot55 Ze zijn gebruikt voor de vervaardiging van maar liefst 44 afzonderlijke afbeeldingen, de grootste hoeveelheid Indiase miniaturen die tot dat moment in Europa waren gepubliceerd.Ga naar eindnoot56 De menselijke figuren op deze prenten zijn gekopieerd van de miniaturen die Valentyn (te leen?) had gekregen, maar de monochrome achtergrond die Mogolportretminiaturen meestal hebben, is door Valentyns illustratoren vaak naar eigen goeddunken ingevuld om een exotische ruimte te evoceren, in een geval zelfs met een Chinese pagode.Ga naar eindnoot57

Valentyns ‘Levens der Groote Mogols of der Keizeren van Hindoestan’ beschrijft de geschiedenis van de Mogolkeizers, vanaf de stichting van de dynastie door Timoer Lenk (1336-1406) tot 1723.Ga naar eindnoot58 Deze beschrijving is gebaseerd op VOC-documenten en gepubliceerde reisbeschrijvingen van François Bernier (1671), Jean-Baptiste Tavernier (1675), François Catrou (1676) en de door François Pétis de La Croix (1723) uit het Perzisch vertaalde biografie van Timoer Lenk, die oorspronkelijk geschreven was door Cherefeddin Ali. Als aanvulling heeft Valentyn de Mogolminiaturen als historische documenten gebruikt. De portretminiaturen werden door hem namelijk als natuurgetrouwe portretten ‘naar 't leven’ opgevat, die historische informatie bevatten.Ga naar eindnoot59 Dat was destijds niet ongebruikelijk. Een Italiaanse verzamelaar, die een serie Mogoltekeningen in Amsterdam had gekocht, combineerde een fysiognomische bestudering van de portretten met informatie uit reisbeschrijvingen.Ga naar eindnoot60 Valentyns portrettenreeks verschilt van andere portretseries doordat er ook portretten van vrouwen in zijn opgenomen, onder andere van echtgenotes van de Mogolkeizers.Ga naar eindnoot61 Anders dan hun in een rigide houding staande echtgenoten zijn de vrouwen steeds zittend, in een recreatieve omgeving en vergezeld van hofdames afgebeeld. De beroemdste van deze vrouwen uit Valentyns portrettenreeks was de echtgenote van keizer Jahangir, Nur Jahan (1577-1645; door Valentyn ‘Noer Mahal’ genoemd), die als een gelijke van haar echtgenoot optrad en als enige vrouw in de geschiedenis van de Mogoldynastie munten liet slaan.Ga naar eindnoot62 Deze munten waren bijzonder geliefd bij muntenverzamelaars in de Republiek, wat bijdroeg aan Nur Jahans bekendheid. Valentyn gebruikt haar portret om daarvan haar kwaliteiten af te lezen en gaat er bovendien vanuit dat de setting natuurgetrouw is weergegeven.Ga naar eindnoot63

[pagina 26]
[p. 26]
Even zoo moeten wy ook iets van zyne [de Mogolkeizer] opperste Gemalin, de Keizerin, Noer Mahal, als een weergadelooze Vrouw van verstand en schoonheit, twee gaven, zelden in een en de zelve persoon vallende, zeggen, hoewel hare schoonheit zoo groot niet als haar vernuft was, gelyk wy uit haar beeltenis by de letter B kunnen zien, daar zy ons onder een heerlyke Tent in haar Waschhuis, na zig gewasschen te hebben met verscheide van 's Keizers by-Wyven, en eenige Staat-Juffers, die haar dienen, en aan haar en andre een hertsterkende vogt aanbieden, voorkomt, met een bloem in de hand, op een goud lakens tapyt zittende, en tegen een heerlyk kussen van Staat met goude boketten leunende.Ga naar eindnoot64

Deze op Aziatisch materiaal gebaseerde geschiedenissen zijn in Valentyns historische relaas echter steeds ondergeschikt aan een imperiaal kader, waarbij het hem er in de eerste plaats om ging de macht van de VOC en daarmee van de Republiek aan te tonen. Hij wilde bij wijze van spreken vooral aantonen dat de grote Mogol de schrik in de benen voelde bij het bulderen van de Nederlandse scheepskanonnen.

De impact

Het laatste aspect dat ik wil aanroeren, is de impact van Valentyns werk. Die was heel erg groot. In het midden van de achttiende eeuw werd zijn werk door bewindhebbers van de VOC als handboek gebruikt voor een overzicht van het octrooigebied. Bovendien werd het op verschillende locaties in Azië gebruikt voor allerlei operationele informatie, van afbeeldingen van nagelplanten tot voorschriften voor VOC-functionarissen.

Deze rol van Valentyns werk als bron van informatie behield het ook na 1816. In de eerste decennia van de negentiende eeuw bleef het werk in gebruik als een soort default option voor informatie over Indië. Indien er geen andere informatie beschikbaar was, dan viel men terug op Valentyns werk. Een voorbeeld hiervan is de rol ervan in beleidsstukken over het specerijenmonopolie op de Molukken. Sinds de VOC-tijd was de aanbouw van kruidnagelen daar beperkt tot een monopoliegebied, waar de volledige productie verkocht moest worden aan de VOC en na 1816 aan het Nederlands-Indische bestuur. Om ervoor te zorgen dat er geen kruidnagelen buiten het monopoliegebied werden verbouwd, werden geregeld hongi-tochten ondernomen, amfibische strafexpedities waar de mannelijke inwoners van de Ambonse eilanden verplicht aan moesten deelnemen. Het doel hiervan was de zogenaamde ‘extirpatie’ van ongewenste kruidnagelplanten.

Nu had men in Nederland al twijfels over het nut van het monopolie voor het herstel van het gezag, onder andere omdat het monopolie moeilijk te handhaven was. In 1820 werd uiteindelijk een commissie uit Batavia gestuurd die de zaak moest onderzoeken. Deze bracht in 1821 een uitgebreid rapport uit dat de basis vormde voor een reeks rapporten die niet alleen de minister van Koloniën bereikten maar ook koning Willem I, die met het oppergezag over de koloniën bekleed was. Deze commissie bestond uit twee humanitair bewogen ambtenaren, de hoofdinspecteur van financiën Hendrik Jan (Henri) van de Graaff (1782-1826) en zijn collega, de inspecteur van financiën Germain Felix Meijlan

[pagina 27]
[p. 27]

(ook gespeld als Meylan, 1785-1831). In hun rapport hebben beide ambtenaren aanbevolen het monopolie op te heffen, omdat het zeer nadelig was voor de welvaart van de bevolking van de Molukken en omdat het sowieso weinig opleverde.Ga naar eindnoot65 Het grootste deel van het rapport bestaat uit een beschrijving van de geschiedenis van het kruidnagelmonopolie en het opmerkelijke daaraan is dat het voor het belangrijkste deel gebaseerd was op de eerste twee delen van Valentyns werk. Beide ambtenaren hebben zo'n beetje alles wat Valentyn over het thema gezegd had, geciteerd of samengevat. Men moest namelijk op Valentyns werk terugvallen omdat het lokale archief tijdens de Britse bezetting was leeggehaald. Gelukkig kon men volledig vertrouwen op Valentyn, een ‘schrijver, die zoo elders hier het zegel der waarheid is’.Ga naar eindnoot66



illustratie
‘De Ambonsche Hongi of Coracora-Vloot’, in: Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Universiteit van Stellenbosch, Africana Collectie.


Het rapport van Van de Graaff en Meijlan vormde de basis van een reeks rapporten die aan het kruidnagelmonopolie waren gewijd. Tijdens het bezoek van gouverneur-generaal Van de Capellen aan Ambon in 1824, waarbij hij vergezeld werd door Van de Graaff, werden de extirpaties inderdaad verboden. Bij deze gelegenheid heeft Van der Capellen

[pagina 28]
[p. 28]



illustratie

Philippus Pieter Roorda van Eysinga (1796-1856). Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam.


[pagina 29]
[p. 29]

in april 1824 ook een, waarschijnlijk door Van de Graaff ontworpen, proclamatie uitgevaardigd waarin hij uiting gaf aan zijn ‘diep leedwezen’ ten aanzien van de rampspoed die de bewoners van de Molukken door het extirpatiebeleid moesten verduren.Ga naar eindnoot67 De proclamatie werd in het Nederlands en in het Maleis gepubliceerd, en verscheen later niet alleen in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië, maar ook tweemaal in de Bataviasche Courant.Ga naar eindnoot68 Het gezag van Valentyns werk lag daardoor indirect ten grondslag aan de eerste en lange tijd enige verklaring van spijt over aangedaan koloniaal onrecht door een hoge Nederlandse gezagsdrager, iets wat Van de Capellen jaren later nog door het koloniale establishment kwalijk werd genomen.

Ook Meijlan en Van de Graaff werd hun engagement niet in dank afgenomen. Na het ontslag van Van de Capellen in 1825 werden ze uit hun functies ontheven. Meijlan werd weggepromoveerd naar Japan, waar hij ‘opperhoofd’ werd van de Nederlandse handelsmissie op Deshima. Van de Graaff werd naar Nederland teruggeroepen om aan de koning verantwoording af te leggen, maar leed gedurende zijn terugreis in 1827 schipbreuk bij Westkapelle en verdronk. Vanwege onder meer de tegenstand van koning Willem I is het specerijmonopolie pas in 1864 opgeheven.

Valentyns werk werd niet alleen in Indië gebruikt. In Nederland functioneerde het tot aan het midden van de negentiende eeuw als referentiekader voor Nederlands-Indië. Delen van Oud en Nieuw Oost-Indiën werden onder meer overgenomen in andere werken. Johannes Olivier (ca. 1789-1858) schreef bijvoorbeeld grote stukken over uit Valentyns beschrijving van Makassar in zijn Reizen in den Molukschen Archipel, met het doel kennis over dit deel van Indië te populariseren.Ga naar eindnoot69 Terwijl Olivier zijn schatplichtigheid aan Valentyn duidelijk had aangegeven, zweeg professor Philippus Pieter Roorda van Eysinga (1796-1856) over de omvangrijke ontleningen in zijn vierdelige Handboek der land- en volkenkunde, geschied-, taal-, aardrijks- en staatkunde van Nederlandsch Indië (1841-1850). Roorda gold in de eerste helft van de negentiende eeuw in Nederland als de belangrijkste kenner van het Maleis en Javaans en was in 1836 aangesteld als hoogleraar voor het Maleis en de ‘Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië’ aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Daarmee werd hij de eerste die op dit terrein een academische aanstelling kreeg. In zijn Handboek steunde Roorda met name voor de beschrijving van de geografie en geschiedenis van gebieden buiten Java op Valentyn. Die afhankelijkheid is ook zichtbaar in wat er in de historische overzichten ontbrak. Roorda wekte hierin de indruk dat er in Indië bijzonder weinig was voorgevallen tussen het moment dat Valentyns werk was gepubliceerd (1724/6) en het tijdvak vanaf het einde van de achttiende eeuw dat hij voor een deel uit eigen ervaring kende. Hij had zijn nalatigheid een aantal jaren voor de verschijning van het Handboek echter al bij voorbaat gecompenseerd door uitbundig zijn bewondering voor Valentyn te betuigen in zijn Nederlands roem in Oost-Indië, in acht zangen (1831). Valentyn, die hij ‘te roemrijk voor mijn veder’ noemt, bekleedt daarin de meest prominente plaats in zijn huldebetoon aan geleerden die zich voor de bestudering van Indië verdienstelijk hadden gemaakt.Ga naar eindnoot70

[pagina 30]
[p. 30]


illustratie
P.J. Veth. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.


[pagina 31]
[p. 31]

Een verdere indicatie voor de populariteit van Valentyn in de negentiende eeuw is dat de spelling van zijn achternaam werd aangepast aan de door Siegenbeek in 1804 geïntroduceerde spelling. In plaats van met een Griekse ‘y’, werd zijn naam nu met een Nederlandse lange ‘ij’ geschreven. Ik zie dit als een indicatie dat zijn naam dermate gangbaar was dat deze in zekere zin deel van de Nederlandse woordenschat was geworden en daardoor onderworpen was aan dezelfde spellingconventies als andere woorden. Iets dergelijks is bijvoorbeeld niet gebeurd met de achternaam van de dichter Constantijn Huygens, wiens werk aan het begin van de negentiende eeuw alleen een beperkte populariteit genoot.

Doordat Valentyns werk zowel in Nederland als in Indië gebruikt werd, zorgde het voor een gedeeld referentiekader. Daarmee droeg het ertoe bij om de kennis over Indië te standaardiseren. De rol van Valentyns boek in de ambtelijke debatten over het Molukse specerijmonopolie laat bijvoorbeeld zien dat alle hoofdrolspelers Valentyns werk tot hun beschikking hadden en het gezag ervan erkenden. Zowel de twee ambtenaren in Batavia, de minister van Marine en Koloniën Elout, als koning Willem I in Nederland beschikten over Valentyns boek. Zodoende functioneerde het boek als een papieren interface van Indië. Wat Indië was, was voor de betrokkenen in een belangrijke mate door Valentyn gedefinieerd, vooral wanneer ze, zoals koning Willem I, zelf nooit in Indië geweest waren. Dit Indië wordt door Valentyn trouwens ook al ‘Nederlands Indië’ genoemd.

Valentyns werk verloor ongeveer in het midden van de negentiende eeuw zijn gezag, nadat er tussen 1856 en 1858 nog wel een gedeeltelijke herdruk was verschenen, die was samengesteld door de docent aan de Delftse opleiding voor bestuursambtenaren Salomon Keyzer.Ga naar eindnoot71 De uitgave had een kleiner formaat en was bedoeld om door bestuursambtenaren gebruikt te worden als een ‘legger’, dat wil zeggen als een standaardtekst die de basis moest vormen voor nieuwe waarnemingen die moesten leiden tot een meer volledige beschrijving van Indië. Keyzer had alleen de stukken uit Valentyns werk overgenomen die in het midden van de negentiende eeuw nog relevant waren, maar was dermate slordig met de tekst omgegaan dat zijn editie het oorspronkelijke werk niet kon vervangen. Intussen was er trouwens meer recente kennis verzameld, die niet alleen circuleerde in de ambtelijke kanalen maar ook gepubliceerd werd, onder meer in Indische vaktijdschriften. Er ontstonden bovendien steeds meer voorbehouden tegenover Valentyns werk. Kenmerkend is de houding van de Leidse hoogleraar P.J. Veth (1814-1895), die de belangrijkste autoriteit was aangaande Indië in de tweede helft van de negentiende eeuw.

Veth, die nooit in Indië is geweest, was evenals Valentyn een compilator. De vernieuwing die Veth bracht, in wat men de ‘Indische taal-, land- en volkenkunde’ was gaan noemen, was gelegen in de stijl van het wetenschappelijk schrijven en in een nieuw wetenschappelijk ethos, geïnspireerd door negentiende-eeuwse filologie.Ga naar eindnoot72 Hierbij werd een angstvallige zorgvuldigheid in de omgang met bronnen nagestreefd. Veth verantwoordde zijn informatie niet alleen nauwkeurig, maar benadrukte ook graag de beperkingen van zijn eigen kennis. In een van zijn werken wees Veth zijn lezers er bijvoorbeeld op dat dit werk bij de verschijning

[pagina 32]
[p. 32]



illustratie

Een Bouginees en een Ambonees in traditionele dracht. Afbeelding uit: François Valentyn, Beschryving van Amboina 1 (1724). Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.


[pagina 33]
[p. 33]

ervan al verouderd was.Ga naar eindnoot73 Daarbij formuleerde hij zijn proza zorgvuldig en distantieerde hij zich daarom in 1867 van ‘den wa[u]welenden toon en de platheden van Valentyn.Ga naar eindnoot74 Bovendien verklaarde Veth in zijn Leidse inaugurele rede dat hij bij het ‘doorbladeren’ van Valentyns geschriften moeite had zijn ‘verontwaardiging te onderdrukken’ omdat ‘een dienaar van het Evangelie de menschenwaarde zoo weinig in den inboorling wist te eeren’.Ga naar eindnoot75



illustratie
François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indiën. 5 dln. Dordrecht & Amsterdam, 1724-1726. Particuliere collectie.


Valentyns werk bleek nu stilistisch, ideologisch en als bron van informatie verouderd en niet langer bruikbaar als handboek. Na 1900 raakte het bovendien verder in diskrediet door verwijten van plagiaat. Toch bleef het in gebruik als historische bron voor de VOC-tijd, en Busken Huet zorgde ervoor dat het op grond van Valentyns anekdotes een plaatsje kreeg in de Indische bellettrie. Na een lang gebruiksleven kreeg Valentyn nog een literair Nachleben.

[pagina 34]
[p. 34]

Bibliografie

Arasaratnam, Sinnappah (red.), François Valentijn's Description of Ceylon. London 1978.
Baldwin, Martha, ‘The Snakestone Experiments. An Early Modern Medical Debate’, in: Isis 86 (1995), p. 394-418.
Balfe, Thomas & Joanna Woodall, ‘Introduction. From Living Presence to Lively Likeness - the Lives of ad vivum’, in: Thomas Balfe, Joanna Woodall & Claus Zittel (red.), Ad vivum? Visual Materials and the Vocabulary of Life-Likeness in Europe before 1800. Leiden 2019, p. 1-43.
Becherini, Marta, Staging the Foreign. Niccolò Manucci (1638-ca. 1720) and Early Modern European Collections of Indian Paintings. Proefschrift. Columbia University 2017.
Becherini, Marta, ‘Effigies in Transit. Deccan Portraits in Europe at the Turn of the 18th Century’, in: Albums 6 (2018). Geraadpleegd op 2 januari 2020 via http://www.journal18.org/2979.
Beekman, E.M., Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië 1600-1950. Amsterdam 1998.
Bel, Jacqueline, ‘Receptieonderzoek en literatuurgeschiedenis. De Indische roman als broeierige vrijplaats van de Nederlandse literatuur’, in: Indische Letteren 7 (1992), p. 95-203.
Bernier, François, Voyage dans les états du Grand Mogol. Paris 1671.
Bietenholtz, Peter G., Historia and Fabula. Myths in Historical Thought from Antiquity to the Modern Age. Leiden/Boston 1994.
Bloor, David, Knowledge and Social Imagery. London [etc.] 1976.
Boxer, C.R., The Dutch seaborne empire, 1600-1800. New York 1965.
Braginsky, Vladimir, ‘“Newly Found” Manuscripts That Were Never Lost. Three François Valentijn manuscripts in the collection of Muzium Seni Asia (MS UM 81.163)’, in: Indonesia and the Malay World 38 (2010), 112, p. 419-458.
Buijze, W., ‘Multatuli op Ambon’, in: Over Multatuli 38 (1997), p. 16-22.
Burke, Peter, A Social History of Knowledge. Vol. 1. From Gutenberg to Diderot. Cambridge 2000.
Burke, Peter, A Social History of Knowledge. Vol. 2. From the Encyclopédie to Wikipedia. Cambridge 2012.
Burke, Peter, What is the History of Knowledge? Cambridge 2016.
Busken Huet, Conrad, ‘François Valentyn’, in: Litterarische Fantasien en Kritieken (elfde deel). Haarlem z.j. [1884], p. 1-36.
Catalogus exquisitissimorum et excellentissimorum librorum [...] Viri reverendi Fr. Valentyn [...]. Den Haag 1728.
Catrou, François, Histoire générale de l'empire du Mogol, depuis sa fondation, sur les mémoires portugais de M. Manouchi. La Haye 1708.
Cook, Harold, Matters of Exchange. Commerce, Medicine, and Science in the Dutch Golden Age. New Haven 2007.
Damsté, H.T., ‘De slang in de steen en de twee Cornelia's Valentijn’, in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 109 (1953), 2, p. 164-179.
Edney, Matthew H., ‘The Rise of Systematic, Territorial Surveys’, in: Alexander Kent & Peter Vujakovic (red.), The Routledge Handbook of Mapping and Cartography. Londen/New York 2017, p. 159-172.
Efthymiou, N. S., De organisatie van regelgeving voor Nederlands Oost-Indië. Stelsels en opvattingen (1602-1942). Proefschrift Universiteit van Amsterdam 2005.
Esser, Raingard, The Politics of Memory. The Writing of Partition in the Seventeenth-Century Low Countries. Leiden/Boston 2012.
Fisch, Jörg, Hollands Ruhm in Asien. François Valentyns Vision des niederländischen Imperiums im 18. Jahrhundert. Stuttgart 1986.
[pagina 35]
[p. 35]
Felfe, Robert, ‘Naer het leven. Between Image-Generating Techniques and Aesthetic Mediation’, in: Thomas Balfe, Joanna Woodall & Claus Zittel (red.), Ad vivum? Visual Materials and the Vocabulary of Life-Likeness in Europe before 1800. Leiden/Boston 2019, p. 44-88.
Foucault, Michel. Power/Knowledge. Selected Interviews and Other Writings, 1972-1977. New York 1980.
Foucault, Michel, Les mots et les choses. Une archéologie des sciences humaines. Paris 1976.
Frijhoff W.T.M. e.a. (red.), Geschiedenis van Dordrecht van 1572 tot 1813. Hilversum/Dordrecht 1998.
Grove, Richard, ‘Indigenous Knowledge and the Significance of South-West India for Portuguese and Dutch Constructions of Tropical Nature’, in: Modern Asian Studies 30 (1996), p. 121-143.
Haan, F. de, ‘Rumphius en Valentijn als geschiedschrijvers van Ambon’, in: M. Greshoff (red.), Rumphius gedenkboek 1702-1902. Haarlem 1902, p. 17-26.
Habermas, Jürgen, Strukturwandel der öffentlichkeit. Untersuchungen zu einer Kategorie der bürgerlichen Gesellschaft. Neuwied/Berlin 1971.
Habiboe, R.R.F., Tot verheffing van mijne natie. Het leven en werk van François Valentijn (1666-1727). Franeker 2004.
Holenstein, André e.a. (red.), Scholars in Action. The Practice of Knowledge and the Figure of the Savant in the 18th Century. 2 dln. Leiden/Boston 2013.
Hooykaas, J.C., Repertorium op de koloniale litteratuur of Systematische inhoudsopgaaf van hetgeen voorkomt over de koloniën (beoosten de Kaap) in mengelwerken en tijdschriften van 1595 tot 1865 uitgegeven in Nederland en zijne overzeesche bezittingen. 2 dln. Amsterdam 1877-1880.
Huigen, Siegfried, De weg naar Monomotapa. Nederlandstalige representaties van geografische, historische en sociale werkelijkheden in Zuid-Afrika. Amsterdam 1996.
Huigen, Siegfried, ‘De zaak Valentyn. Plagiaat en wetenschappelijk decorum aan het begin van de achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 125 (2007), p. 22-40.
Huigen, Siegfried, Jan de Jongh & Elmer Kolfin (red.), The Dutch Trading Companies as Knowledge Networks. Leiden/Boston 2010.
Huigen, Siegfried, ‘Antiquarian Ambonese. François Valentyn's Comparative Ethnography (1724)’, in: Siegfried Huigen, Jan de Jongh & Elmer Kolfin (red.), The Dutch Trading Companies as Knowledge Networks. Leiden/Boston 2010, p. 171-200.
Huigen, Siegfried, ‘Paradijsvogels en zeemensen. De retoriek van waarschijnlijkheid in François Valentyns natuurhistorie van Ambon’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 125 (2012), p. 504-519.
Huigen, Siegfried, ‘François Valentyns verslag van de Javaanse veldtocht van 1706’, in: Indische Letteren 34 (2019a), 4, p. 202-215.
Huigen, Siegfried, ‘Repackaging East Indies Natural History in François Valentyn's Oud en Nieuw Oost-Indiën’, in: Early Modern Low Countries 3 (2019b), p. 234-264.
Huigen, Siegfried, ‘Het gebruik van Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn door bewindhebbers van de VOC in de achttiende eeuw’, in: Neerlandica Wratislaviensia 32 (2021) [te verschijnen].
Jeurgens, Charles, ‘Information on the Move. Colonial Archives: Pillars of Past Global Information Exchange’, in: Juergens, Charles, T. Kappelhof & M. Karabinos (red.), Colonial Legacy in South East Asia. The Dutch Archives. Den Haag 2012, p. 45-66.
Latour, Bruno, Science in Action. How to follow scientists and engineers through society. Cambridge MA 1987.
Latour, Bruno, ‘Drawing Things Together’, in: Michael Lynch & Steve Woolgar (red.), Representation in Scientific Practice. Cambridge (Mass.) 1990, p. 19-68.
Liebenberg, Louis, The Art of Tracking. The Origin of Science. Cape Town 1990.
Mitter, Partha, Much Maligned Monsters. A History of European Reactions to Indian Art. Chicago 1992.
[pagina 36]
[p. 36]
Mulsow, Martin & Lorraine Daston, ‘History of Knowledge’, in Marek Tamm & Peter Burke (red.), Debating New Approaches to History. London 2019, p. 159-188.
Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Ed. Annemarie Kets. Assen/Maastricht 1992.
Nieuwenhuys, Rob, Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. 3e druk. Amsterdam 1978.
Olivier, Johannes, Reizen in den molukschen archipel naar Makassa, enz. in het gevolg van den Gouverneur-Generaal van Nederland's Indië, in 1824 gedaan. Dl. 1. Amsterdam 1837.
Paasman, Bert, ‘De Indisch-Nederlandse literatuur uit de VOC-tijd’, in: Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. Dl 1. Amsterdam 2002, p. 31-97.
Paul, Herman, ‘Een Leids historisch ethos? De epistemische deugden van Fruin en Acquoy’, in: Leidschrift. Een goede historicus? Negentiende-eeuwse idealen en praktijken (2010), p. 95-114.
Pattynama, Pamela. ‘.. de baai... de binnenbaai...’ Indië herinnerd. Amsterdam 2007.
Pétis de La Croix, François, Histoire de Timur-Bec, connu sous le nom du grand Tamerlan, empereur des Mogols et Tartares. Ecrite en Persan par Cherefeddin Ali. A Delf, chez Renier Boitet, 1723.
Pietsch, Theodore W. (ed.), Fishes, Crayfishes, and Crabs. Louis Renard's Natural History of the Rarest Curiosities of the Seas of the Indies. Baltimore 1995.
Putten, Jan van der, ‘A Collection of Unstandardised Consistencies? The Use of Jawi Script in a few Early Malay Manuscripts from the Moluccas’, in: Dmitry Bondarev, Alessandro Gori & Lameen Souag (red.), Creating Standards. Interactions with Arabic script in 12 manuscript cultures. Berlin 2019, p. 217-236.
Raj, Kapil, Relocating Modern Science. Circulation and the Construction of Knowledge in South Asia and Europe, 1650-1900. Basingstoke 2007.
Raj, Kapil, ‘Introduction. Circulation and Locality in Early Modern Science’, in: British Journal for the History of Science 43 (2010), p. 513-517.
Ridjali, Historie van Hitu. Een Ambonse geschiedenis uit de zeventiende eeuw. Ed. Christiaan Frans van Fraassen, Hans Straver & Jan van der Putten. Utrecht 2004.
Roorda van Eysinga, Philippus Pieter, Nederlands roem in Oost-Indie. In acht zangen. Amsterdam 1831.
Roorda van Eysinga, Philippus Pieter, Handboek der land- en volkenkunde, geschied-, taal-, aardrijks- en staatkunde van Nederlandsch Indië. 4 dln. Amsterdam 1841-1850.
Said, Edward W., Culture and imperialism. New York 1994.
Sarasin, Philipp, ‘Was ist Wissensgeschichte?’, in: Internationales Archiv für Sozialgeschichte der deutschen Literatur 36 (2011), 1, p. 159-173.
Sarasin, Philipp & Andreas Kilcher, ‘Editorial’, in: Nach Feierabend. Züricher Jahrbuch für Wissensgeschichte 7 (2011), p. 7-11.
Schiebinger, Londa. ‘Forum Introduction. The European Colonial Science Complex’, in: Isis 96 (2005), 1, p. 52-55.
Schimmel, A., The Empire of the Great Mughals. History, Art and Culture. London 2004.
Secord, James A., ‘Knowledge in Transit’, in: Isis 95 (2004), p. 654-672.
Shapin, Steven, ‘The invisible technician’, in: American Scientist 77 (1989), p. 554-563.
Shapin, Steven, A Social History of Truth. Civility and Science in Seventeenth-century England. Chicago 1994.
Swan, Claudia, ‘Ad vivum, naer het leven, from the life. Defining a mode of representation’, in: Word & Image 11 (1995), p. 353-372.
Swellengrebel, J.L., In Leijdeckers voetspoor. Anderhalve eeuw bijbelvertaling en taalkunde in de Indonesische talen I, 1820-1900. 's-Gravenhage 1974.
[pagina 37]
[p. 37]
Stapel, F.W., ‘Een en ander over de Molukken-publicatie van 1824’, in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië 86 (1930), 1, p. 178-187.
Tavernier, Jean Baptiste, Les Six Voyages de Jean Baptiste Tavernier, Ecuyer, Baron d'Aubonne, en Turquie, en Perse, et aux Indes. Paris 1675.
Valentyn, François, Oud en Nieuw Oost-Indiën. Vervattende Een Naaukeurige En Uitvoerige Verhandelinge Van Nederlands Mogentheyd in Die Gewesten [...]. 5 dln. Dordrecht & Amsterdam, 1724-1726.
Valentijn [Valentyn], François, François Valentijn's Oud en Nieuw Oost-Indien. Ed. Salomon Keyzer. 3 dln. 's-Gravenhage, 1856-1858.
Valentyn, François, Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope met de zaaken daar toe behoorende. Description of the Cape of Good Hope with the matters concerning it. 2 dln. Ed. P. Serton e.a. Kaapstad 1971-1973.
Verbaan, Eddy, De woonplaats van de faam. Grondslagen van de stadsbeschrijving in de zeventiende-eeuwse Republiek. Hilversum 2013.
Veth, P.J., Over den aard en het doel van het onderwijs in de land- en volkenkunde van Ned. Indië voor toekomende ambtenaren. Leiden 1864.
Veth, P.J., ‘Philippus Baldaeus’, in: De Gids 31 (1867), p. 193-231.
Veth, P.J., ‘Aan den lezer’, in: P.J. Veth & H. van Alphen (red.), Aardrijkskundig en Statistisch Woordenboek van Nederlandsch-Indie. Dl. 1. Amsterdam 1861.
Vriend, Nico, ‘An Unbelievable Amount of Paper. The Information System and Network of the Dutch East India Company’, in: Charles Jeurgens, T. Kappelhof & M. Karabinos (red.), Colonial Legacy in South East Asia. The Dutch Archives. Den Haag 2012, p. 67-97.
Warf, Barney & Santa Arias (red.), The Spatial Turn. Interdisciplinary Perspectives. Oxford/New York 2008.
Wekker, Gloria, White Innocence. Paradoxes of Colonialism and Race. Durham/London 2016.
[pagina 39]
[p. 39]

Siegfried Huigen is hoogleraar Nederlandse letterkunde en is verbonden aan de universiteiten van Wrocław in Polen en Stellenbosch in Zuid-Afrika. Zijn publicaties handelen vooral over reisliteratuur en de geschiedenis van kennis van Nederlandse koloniale territoria. Hij heeft onder meer de volgende boeken gepubliceerd: De weg naar Monomotapa (1996), Verkenningen van Zuid-Afrika (2007) en Knowledge and Colonialism (2009). Daarnaast is hij mederedacteur van The Dutch Trading Companies as Knowledge Networks (2010), Reshaping Remembrance. Critical Essays on Afrikaans Places of Memory (2011) en East Central Europe Between the Colonial and Postcolonial (2022). Hij bereidt een boek voor over de productie van kennis in Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn.

eindnoot1
Met dat ‘Indische archief’ bedoel ik het omvangrijke tekstbestand dat ontstaan is ten tijde van het kolonialisme en betrekking heeft op het geografisch variabele Nederlands-Indië (zie hieronder) en niet een ‘cultural archive’, in de betekenis die Edward Said aan dit begrip heeft gegeven, als een door Europeanen gedeelde attitude van superioriteit tegenover overheerste niet-Europeanen, die ten tijde van het kolonialisme ook in de literatuur uitdrukking vond. Vergelijk Said 1994, p. xxi, 51-53. Zich beroepend op Said heeft Gloria Wekker dit begrip met het oog op de Nederlandse situatie chronologisch opgerekt en tegelijk conceptueel versmald tot een uit het kolonialisme voortgekomen attitude van raciale superioriteit die in de 21e eeuw zou voortbestaan. Zie Wekker 2016, p. 2-3. Het Indische archief is ook iets anders dan het ‘Indische reisarchief’. Pattynama bedoelt met dat laatste het ‘geheel van duizenden verhaalfragmenten die ontleend zijn aan allerlei tekstuele, visuele en materiële bronnen en die rondzwerven in het “geheugen van Nederland”’. Pattynama 2007, p. 7. De uitdrukking ‘Indische bellettrie’ zal in deze bijdrage steeds verwijzen naar een op grond van twintigste- en eenentwintigste-eeuwse esthetische voorkeuren samengestelde canon van de Indische literatuur.
eindnoot2
Burke 2000, 2012.
eindnoot3
Vergelijk Liebenberg 1990.
eindnoot4
Baldwin 1995.
eindnoot5
Foucault 1976.
eindnoot6
Bloor 1976; Mulsow & Daston 2019.
eindnoot7
Holenstein e.a. 2013.
eindnoot8
Secord 2004.
eindnoot9
Sarasin 2011, p. 166.
eindnoot10
Sarasin 2011; Sarasin & Kilcher 2011.
eindnoot11
Latour 1988, 1987, p. 219-247.
eindnoot12
Schiebinger 2005.
eindnoot13
Raj 2007, 2010.
eindnoot14
Grove 1996.
eindnoot15
Cook 2007; Huigen e.a. 2010.
eindnoot16
Boxer 1965. De Kaapkolonie behoorde in de VOC-tijd ook cultureel tot Oost-Indië. Tot in de negentiende eeuw werd in Kaapstad bijvoorbeeld Maleis gesproken en het Jawi-schrift bleef zelfs tot in de twintigste eeuw in gebruik voor islamitische catechetische teksten in het Afrikaans.
eindnoot17
Meer aandacht voor de relatie tussen de Indische literatuur en haar veranderlijke geografische referentiekader zou tot een genuanceerder beeld moeten leiden. Er zou een ‘spatial turn’ gemaakt moeten worden. Zie hierover onder meer Warf & Arias 2008.
eindnoot18
Voor 1848 bezat de koning alle bestuurlijke en regelgevende bevoegdheden ten aanzien van Nederlands-Indië. Na de introductie van de ministeriële verantwoordelijkheid traden de koning en de minister van Koloniën vanaf 1866 op als een twee-eenheid, samen aangeduid als ‘de kroon’. De kroon benoemde onder meer de gouverneur-generaal. De periode tussen 1848 en 1866 was een overgangsfase waarin de verdeling van de bevoegdheden nog niet helemaal duidelijk was. Zie Efthymiou 2005, p. 267-284.
eindnoot19
Jeurgens 2012; Vriend 2012.
eindnoot20
Foucault 1980.
eindnoot21
Efthymiou 2005, p. 260, 308.
eindnoot22
Hooykaas 1880, dl. 2, p. 589-617.
eindnoot23
Bel 1992.
eindnoot24
Paasman 2002, p. 81. Voor literair-historische besprekingen van Valentyns werk zie: Nieuwenhuys 1978, p. 48-55; Beekman 1998, p. 129-153; Paasman 2002, p. 79-81. Er bestaan twee moderne tekstedities van Valentyns werk, van de delen over Kaap de Goede Hoop (Valentyn 1971-1973) en Ceylon (Arasaratnam 1978).
eindnoot25
Habiboe 2004; Fisch 1986, p. 22.
eindnoot26
Frijhoff e.a. 1998.
eindnoot27
De geschiedenis van Maleise Bijbelvertalingen moet nog geschreven worden. De voornaamste, maar helaas verre van volmaakte studie, is die van Swellengrebel (1974).
eindnoot28
Multatuli 1992. Het is vergelijkbaar met het latere ‘Jim comes to Jo'burg’-subgenre uit de Zuid-Afrikaanse literatuur (genoemd naar een gelijknamige film uit 1949) dat blanke lezers inzicht moest bieden in de levens van hun zwarte landgenoten. Er bestaat ook een Nederlandstalig voorbeeld van zo'n verhaal uit het begin van de twintigste eeuw. Zie Huigen 1996, p. 125-136.
eindnoot29
Een curieus gegeven is dat Douwes Dekker meende dat hij in 1851 in Ambon Stad enkele maanden in hetzelfde huis heeft gewoond als Valentyn aan het begin van de achttiende eeuw. Maar dat staat geenszins vast. Het huis werd door een Amerikaans bombardement in 1944 verwoest. Zie Buijze 1997.
eindnoot30
Esser 2012; Verbaan 2013.
eindnoot31
Edney 2017.
eindnoot32
Huigen 2007.
eindnoot33
Shapin 1994.
eindnoot34
Valentyn 1726, III, 2, p. 289.
eindnoot35
Huigen 2019b, p. 256-258.
eindnoot36
Shapin 1989.
eindnoot37
Pietsch 1995.
eindnoot38
Valentyn 1726, V, 6, p. 159.
eindnoot39
Habiboe 2004, p. 40-46.
eindnoot40
Habiboe 2004, p. 86.
eindnoot41
Damsté 1953; Braginsky 2010.
eindnoot42
Ridjali 2004.
eindnoot43
Catalogus 1728.
eindnoot44
Valentyn 1724, II, 1, p. 342-345. Creools Portugees was gedurende de VOC-tijd een belangrijke communicatietaal in VOC-vestigingen, met name in Batavia, waar het aan het begin van de achttiende eeuw belangrijker was dan Maleis of Javaans.
eindnoot45
Universiteitsbibliotheek Leiden, Or. 1625. Zie hierover Damsté 1953. Met dank aan dr. Doris Jedamski voor het maken van een scan van de bladzijde.
eindnoot46
Huigen 2019a.
eindnoot47
Huigen 2019a.
eindnoot48
Valentyn 1726, IV, 1, p. 189.
eindnoot49
Ook de mythische voorgeschiedenis werd vaak zonder veel kritiek naverteld. Zie Bietenholtz 1994, p. 298; Esser 2012, p. 55-57.
eindnoot50
Valentyn 1726, V, 3, p. 59-365.
eindnoot51
Arasaratnam 1978, p. 34-35.
eindnoot52
Valentyn 1726, V, 3, p. 61.
eindnoot53
Huigen 2010, 2019a, p. 208-209.
eindnoot54
Valentyn 1726, IV, 2, p. 143-311.
eindnoot55
Valentyn 1726, III, ‘Voorbericht’.
eindnoot56
Mitter 1992, p. 72. Behalve bij Schijnvoet en Van Weert had Valentyn dit soort tekeningen volgens eigen zeggen ‘by verscheide liefhebbers’ gezien en hij geeft ook een beschrijving van een reeks portretten die hij niet in zijn boek had opgenomen (Valentyn 1726, IV, 2, p. 305-307).
eindnoot57
Vergelijk Becherini 2016, 2018.
eindnoot58
Valentyn 1726, IV, 2, p. 161-311.
eindnoot59
Vergelijk Swan 1995; Balfe e.a. 2019.
eindnoot60
Becherini 2017, p. 222-231.
eindnoot61
Becherini 2017, 2018.
eindnoot62
Schimmel 2004, p. 143-166.
eindnoot63
Valentyn 1726, IV, 2, p. 226.
eindnoot64
Valentyn 1726, IV, 2. p. 224.
eindnoot65
Rapport over de Molukken van H.J. van de Graaff en G.F. Meijlan aan gouverneur-generaal (Van der Capellen), Batavia, 5 juni 1821. Bronnen betreffende de Midden-Molukken in de 19e eeuw, ongepagineerd. Geraadpleegd op 8 augustus 2021 via http://resources.huygens.knaw.nl/midden-molukken1796-1902.
eindnoot66
Rapport over de Molukken van H.J. van de Graaff en G.F. Meijlan aan gouverneur-generaal (Van der Capellen), Batavia, 5 juni 1821.
eindnoot67
Vergelijk Stapel 1930.
eindnoot68
Staatsblad van Nederlandsch-Indië, no. 19a, 15 april 1824, en Bataviaasche Courant, 7 en 14 augustus 1824.
eindnoot69
Olivier 1837, II, p. 99-181.
eindnoot70
Roorda van Eysinga 1831, p. 147-151.
eindnoot71
Valentijn 1856-1858.
eindnoot72
Vergelijk Paul 2010.
eindnoot73
Veth 1861.
eindnoot74
Veth 1867, p. 228.
eindnoot75
Veth 1864, p. 16.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Indonesië


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Oud en Nieuw Oost-Indiën vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten


auteurs

  • Siegfried Huigen

  • over François Valentijn

  • beeld van François Valentijn

  • beeld van Sytse Frederik Willem Roorda van Eysinga

  • beeld van P.J. Veth