Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1784

IV.

Op gelyke wyze werden de Heeren Tydeman en van Engelen benoemd, om nevens den Secretaris de stemmen op te nemen der Gecommitteerden tot het beöordeelen der ingekomene Verhandeling ter beantwoording der Vrage:

‘Dewyl de Hollandsche Steden, onder de Graaflyke Regeering, steeds in aanzien en vermogen zijn toegenomen, in zo verre, dat men in verscheide Charters, rakende zaken van veel gewicht, dezelve nevens de Edelen en Raden gemeld vindt, zo tot het beramen der zaken, als het bezegelen der brieven; is daar door eenige vermindering of bepaling van de Macht, welke de Graven eertijds geoeffend hebben, ontstaan’?

Gemelde Heeren, na eene korte afzondering wedergekomen, deeden der Vergaderinge verslag, dat, volgens de vijf geopende Stembriefjens, geene wettige uitspraak konde worden gedaan, en het ter beslissinge nodig zoude zijn, het advies interoepen der twee Gecommit-

[p. 7]

⁺teerden welke verzuimd hadden hun Stembriefjen, inteleveren. Op dit bericht werdt den Briefschryver verzocht, gemelden Heeren Gecommitteerden ten spoedigsten aanschryving te doen, en te verzoeken, om hem hunne Stembriefjens, uiterlijk binnen acht dagen te doen toekomen, terwijl de Maandelijksche Vergadering gevolmachtigd werd om de gemelde Briefjens te doen openen, naar derzelver inhoud uitsprake te doen, en zo de Eereprijs niet mochte verdiend zijn, de Vrage andermaal optegeven.

+ 1784.