Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1813 (1813)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1813

(1813)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

I.

Van de Maandelijksche Vergaderingen, sedert de laatste Jaarlijksche Bijeenkomst gehouden, werd door den Secretaris het volgende Verslag gedaan.

 

Mijne heeren !

 

Met bijzonder genoegen volbrenge ik thans de taak, mij door de Wet opgelegd, om U van de voornaamste handelingen der Maandelijksche Vergaderingen, sedert de laatste jaarlijksche bijeenkomst gehouden, kortelijk verslag te doen. Immers mag ik mij vleijen, dat hetzelve meer nog dan de berigten van vroegere jaren bijzonderheden behelzen zal, welke U, om uwe belangstelling in de welvaart dezer Maatschappij en de handhaving van haren ouden roem, grootelijks verheugen zullen. Ik begin met dat gene, 't welk ons allen natuurlijk het meest ter harte gaat, de voortzetting namelijk van de uitgave der Verhandelingen van deze Maatschappij. Gij herinnert U, mijne Heeren, dat het beramen der daartoe dienstige maatregelen, met vrijheid om tot dat einde over de kas der Maatschappij te beschikken, door besluit der Jaarlijksche Vergadering

[pagina 23]
[p. 23]

aan de Maandelijksche werd opgedragen. Ten gevolge hiervan zijn de Leydsche leden met den drukker dezer Maatschappij, den Boekhandelaar Hazenberg, in onderhandeling getreden over het voortzetten der sedert lang geschorste uitgave, niet gelijk dezelve begonnen is bij een deel van aanmerkelijke grootte, maar bij stukken van tien tot twaalf bladen, van welke ieder jaar een zonde in het licht verschijnen. De uitkomst der onderhandeling is geweest, dat gemelde Boekhandelaar zich tot die voortzetting bereid heeft verklaard onder voorwaarde, dat de Maatschappij ten minste honderd exemplaren tegen betaling van twee stuivers per blad zou overnemen. De Maandelijksche Vergadering heeft geoordeeld deze voorwaarde, welke eene buitengewone jaarlijksche uitgave van omstreeks honderd twintig Guldens zou vorderen, te kunnen en moeten aannemen, te meer daar de Maatschappij zich hierdoor in aangename gelegenheid gesteld zou zien, van ten minste aan diegenen van hare leden, die door de wet tot het betalen eener jaarlijksche toelage verpligt zijn, een exemplaar van hare werken ten geschenke aan te bieden. De Maandelijksche Vergadering durft zich vleijen, dat hetgeen in dezen door haar verrigt werd, de goedkeuring der Jaarlijksche zal wegdragen; en in dit vertrouwen is zij, om geen' tijd te verliezen, reeds een stap verder gegaan, en heeft niet alleen uit den voorraad bij de Maatschappij voorhanden die stukken uitgekozen, welke het haar noodigst en nuttigst toescheen dat in het eerstvolgende deeltje gedrukt werden, maar ook die stukken dadelijk aan haar geacht medelid, den Heer M. Tydeman , tot Opziener over de uitgave van de Werken der Maatschappij benoemd, ter hand gesteld, met verzoek om het noodige te bezorgen, ten einde dezelve, zoo dra mogelijk, ter persse mogen gelegd worden. Wij zien ons derhalve hierdoor het aangename vooruitzigt geopend, dat, zoo al niet nog in den loop van dit jaar, dan ten minste voor de aanstaande algemeene bijeenkomst een vervolg op de Verhandelingen van deze Maatschappij zal in het licht verschijnen, en daarin een openbaar bewijs gegeven worden, dat zij nog bij annhoudendheid werkzaam is; een bewijs, dat, naar wij hopen, strekken zal, om geletterde mannen uit te lokken tot het beantwoorden van de vragen, door de Maatschappij uitgeschreven, en mij de onaangename noodzakelijkheid besparen, om te berigten, dat op de voorgestelde vraag geene antwoorden zijn ingekomen.

Het tweede, waarvan ik U eenig verslag moet geven, zijn de

[pagina 24]
[p. 24]

openbare Vergaderingen, in dit Maatschappelijk jaar weder ten getale van drie gehouden. In de eerste las de Heer J. van Geuns eene Verhandeling voor over het leven, karakter en schristen van Boëthius en bijzonder over zijn werkje over de vertroostinge der wijsbegeerte; met welke ééne voorlezing de openbare vergadering voor deze reize afliep, daar de dood ons den tweeden benoemden spreker, den Heer Kluit van Rhijnzaterwoude , ontrukt had. De tweede openbare Vergadering werd door den Hoogleeraar J.H. van der Palm geopend met het voorlezen eener Verhandeling over de welsprekendheid van Cicero, opgehelderd door eene ontleding en gedeeltelijke vertaling van zijne redevoering voor Q. Ligarius , waarna de steller van dit verslag eene dichterlijke navolging voorlas van de Episode van Olinthes en Sophronia, uit het II Boek van het verloste Jerusalem van Tasso , voorafgegaan door een kort verslag omtrent dit dichtstuk en deszelfs maker. Eene Wijsgeerige ontvouwing eindelijk van de Homerische fabel der Sirenen, en van de Godenleer van Homerus, maakten den inhoud uit der Verhandelingen, met welker voordragt de Heeren J. Teissedre l'Ange en E.A. Borger hunne toehoorders in de derde of laatste openbare bijeenkomst bezig hielden.

Ook de aanwinst, welke de Bibliotheek der Maatschappij in dit jaar wederom verkreeg, moet naar gewoonte hier vermeld worden. Verscheidene van hare Leden beijverden zich om door het toezenden van hunne geleerde werken aan de Maatschappij bewijzen van achting en genegenheid te geven. De Heer Mr. J.H. Hoeufft vereerde aan dezelve een exemplaar van zijne Taalkundige aanmerkingen op eenige oud-Friesche Spreekwoorden; van den Heer Mr. H. van Wijn ontving zij een nieuw blijk van welwillendheid en hoogachting in de toezending van het II Deels 1ste stuk van zijn Huiszittend Leven. Ook de Heer Prefekt van dit Departement, de Baron de Stassart , die volgens zijne bekende liefde tot de letteren de uitnoodiging dezer Maatschappij, om het hem in den verleden jare opgedragen lidmaatschap derzelve te aanvaarden, op eene hoogst vereerende wijze had aangenomen, gaf onder meer andere streelende proeven van zijne zucht, om hare belangen te bevorderen, daarvan een bewijs in de aanbieding van eenige exemplaren van het Programma der Societé d'encouragement te Parijs. De Groninger Hoogleeraar A. Ypey voegde bij zijne vroegere lettergeschenken ook de mededeeling van een exemplaar zijner Beknopte Geschie-

[pagina 25]
[p. 25]

denis der Nederlandsche Taal ; en de Heer M.J. de East vermeerderde insgelijks de verpligtingen, die de Maatschappij reeds aan hem heeft, door het toezenden van zijn Second supplément au recueil d'Antiquités Romaines et Gauloises, contenant la description de l'ancienne ville de Bavai et de Famars. Waren alle deze geschenken der Maandelijksche Vergadering hoogst aangenaam, dubbel aangenaam was haar dat van den Hoogleeraar Ypey , omdat zijn werk niet alleen in het openbaar op de meest vereerende wijze aan deze Maatschappij was opgedragen, maar ook, blijkens het vermelde in die opdragt, zijne geboorte te danken had aan eene vraag, door haar uitgeschreven, op welke de Schrijver hetzelve ten antwoord zou hebben ingezonden, ware het niet, dat eerst de onmogelijkheid, om het ten bepaalden tijde, in overeenkomst met de vorderingen van het Programma, in te leveren, en daarna de intrekking der vraag door de Maatschappij, hem de gelegenheid daartoe ontnomen had. De Maandelijksche Vergadering begreep, dat eene dergelijke opdragt en de naauwe betrekking van het werk tot deze Maatschappij iets meer dan een' enkelen brief van dankbetuiging van dezelve vorderden, en benoemde daarom eenigen uit haar midden, om het werk zelf in zijne waarde te onderzoeken en haar voorts te adviseren, of en op welk eene wijze de opdragt daarvan gevoegelijkst zoude erkend kunnen worden. Deze Commissie gaf niet alleen het gunstigst verslag omtrent de uitstekende verdiensten van het gemelde werk, met verklaring, dat hetzelve, naar hun oordeel, ingevalle van tijdige inzending, den gouden eereprijs had kunnen waardig gekeurd zijn, maar sloeg tevens der Maandelijksche Vergadering voor, om aan de Jaarlijksche het voorstel te doen, tot het ter hand stellen aan den Schrijver, en verder gemeen maken, eener openlijke verklaring, inhoudende eene goedkeuring van zijnen arbeid en eene aanprijzing van denzelven aan alle beminnaars der Vaderlandsche letterkunde. Deze voordragt der Commissie werd vervolgens door de Maandelijksche Vergadering in een besluit veranderd, en wordt dus het straksgenoemde voorstel bij dezen uit haren naam aan deze Jaarlijksche gedaan.

Behalve de genoemde boekgeschenken van bijzondere leden der Maatschappij, verkreeg hare boekerij ook nog in dit jaar eene aanzienlijke vermeerdering door het aankoopen van eenige belangrijke handschriften en werken uit de even zeldzame als kostbare verzameling van ons overleden waardig medelid, den Heer J. Steen -

[pagina 26]
[p. 26]

winkel ; tot welken aankoop de Maandelijksche Vergadering, na zorgvuldige overweging van den finantieelen staat der Maatschappij, vrijheid meende te hebben eene som van vijf en zeventig Guldens af te zonderen. De voor die som aangekochte werken zijn:

In Folio.
Boëthius over de vertroostinghe, enz.
Notables Histoires.
Roman van Otto van Limborch.

In Quarto.
Die Souter. MS.
Roman van Ferguut Beide door den Heer Steenwinkel keurig afgeschreven.
Roman van Blansefloir en Floris Beide door den Heer Steenwinkel keurig afgeschreven.
Leven van S. Franciscus.
Maechdenspieghel.

Ten besluite moet ik U nog melden, dat de Maandelijksche Vergadering, ten gevolge van de haar gegevene vrijheid tot het benoemen van leden binnen Leyden wonende, in dit jaar tot haar medelid verkoren heeft den Heer A. Blussé , de Jonge.

 

Het voorstel der Maandelijksche Vergadering, in het voorgelezene verslag begrepen, in omvrage gebragt zijnde, wordt met eenparige stemmen aangenomen, en overeenkomstig daarmede besloten, aan den Hoogleeraar Ypey , uit naam der Maatschappij, eene Verklaring op perkament ter hand te stellen, inhoudende hare goedkeuring van zijnen arbeid, althans wat den hoofdzakelijken inhoud aangaat, en tevens van dit besluit melding te maken in het door haar uittegeven Programma, ten einde op die wijze, zoo veel in haar is, het genoemde werk aan alle letter- en vaderlandminnende Hollanders ten ernstigste aan te bevelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken