Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1819

I.

Van de voornaamste handelingen der Maandelijksche Vergadering sedert de laatste algemeene bijeenkomst wordt door den Secretaris het volgende Verslag gedaan:

Mijne heeren !

Het Verslag van de voornaamste handelingen der maandelijksche Vergadering gedurende het afgeloopen jaar, 't welk ik, naar gewoonte, de eer heb u aan te bieden, zal u, naar ik vertrouw, wederom een aangenaam bewijs opleveren van den toenemenden bloei der Maatschappij. Gelijk te voren, mogt zij ook in het laatste jaar haren boekschat door belangrijke geschenken vermeerderd zien. De Heer Bilderdijk , die haar van zijne welwillendheid en ijver, gedurende eene reeks van jaren, de ondubbelzinnigste bewijzen gaf, verwierf zich op nieuw regtmatige aanspraak op hare erkentelijkheid, door het geschenk van eene nieuwe verzameling zijner Gedichten, en van die zijner Echtgenoote, onder den Titel van Wit en Rood, in II Deelen uitgegeven, van den tweeden veel vermeerderden druk zijner Verhandelinge over de geslachten der Zelfstandige Naamwoorden in de Nederduitsche Taal, en van twee Treurspelen van Mevrouw zijne Echtgenoote. Niet minder welkom was het aanzienlijk boekgeschenk, waarmede de Heer

[p. 59]

de Jong van Rodenburg haar vereerde, door het aanbod van een exemplaar van zijne Reize naar de Kaap, Ierland en Noorwegen, in III Deelen, van zijne eerste, tweede en derde Reize naar de Middellandsche Zee, in IV Deelen, van zijne Reize naar de Karibische Eilanden, en, eindelijk, van zijne Reize door het Kanaal. - Ook de Heer Reuvens maakte zich bij de Maatschappij verdienstelijk, door aan dezelve een exemplaar aan te bieden van zijne Collectanea literaria en van twee Latijnsche Redevoeringen, bij de aanvaarding van het Hoogleeraarambt te Harderwijk en te Leyden door hem uitgesproken. Door den Heer J. Koning werd zij insgelijks met een nieuw en hoogst aangenaam geschenk begiftigd in de toezending van zijne Bijdragen tot de Geschiedenis van de Boekdrukkunst.

Eindelijk deden ook de Heeren J. Grim , Mr. B.H. Lulofs en Mr. J.F. van der Meersch aan de Maatschappij belangrijke boekgeschenken toekomen. De eerste namelijk zond aan dezelve het I^ste D. van zijne Duitsche Grammatica, de tweede een Exemplaar van zijne Schets van een overzigt der Duitsche taal en van eenige kleine taalkundige stukken, in het Mengelwerk van den Recensent ook der Recensenten geplaatst, en de derde een afdruksel van het Pleidooi van Mr. Simon van Middelgeest voor Mr. Pieter de Groot.

Desgelijks mogt het haar gebeuren van buiten streelende bewijzen van genegenheid en achting te ontvangen. De Senaat der Hoogeschool te Groningen vereerde aan dezelve het in dit jaar uitgegeven Deel van hare Annales, en de Koninklijke Academie der Wetenschappen enz. te Brussel het nieuwste deel van hare werken, ten titel voerende: Mémoires sur les questions proposées par l' Academie Royale des sciences et belles lettres en 1813 & 1816. Ook werd de Boekerij door aankoop met eenige belangrijke werken vermeerderd, onder welke bovenal melding verdient een Handschrift van het zedekundig werkje van J. van Maerlant, getiteld Heymlicheyt der heymlicheyt of lessen van Aristoteles aan Alexander, waarbij nog een afschrift van de Destructie van Jherusalem en andere kleine stukken van denzelfden dichter gevoegd is.

Met geen minder genoegen zult gij voorts vernemen, dat ook de drie openbare Vergaderingen, in het afgeloopen jaar gehouden, der Maatschappij niet minder, dan vroegere, tot luister verstrekten. De eerste werd geopend met de voorlezing eener Beknopte Geschiedenis van de Middelburgsche Rhetorijkkamer, het Bloemken

[p. 60]

Jesse, door den Heer Mr. N.C. Lambrechtsen van Ritthem ; waarna de Hoogleeraar A. Simons dezelve besloot met eene verhandeling over het beroemde tijdvak van Frederik Hendrik, bijzonder met betrekking tot de Nederduitsche Poëzij.

In de tweede hield eerst de Heer Mr. J. Scheltema eene voorlezing over de strekking en waarde van het werkje, de lof der Zotheid, van Desiderius Erasmus; waarna de Hoogleeraar H.A. Hamaker eene Verhandeling voorlas over de dichterlijke waarde van Ossian, en bijzonderlijk over den laatsten zijner Zangen, getiteld Barrathon. - De derde eindelijk werd door den Hoogleeraar J. Bake geopend met eene voorlezing over de voordeelen van het Maatschappelijk leven voor het rijk der fraaije letteren, en door den Heer Mr. J.C. van de Kasteele besloten met eene Verhandeling over het krachtige en oorspronkelijke, het kenmerk der dichterlijke taal, opgehelderd door het voorbeeld van Ossian. Van de gemelde Verhandelingen werd die van den Heer Mr. N.C. Lambrechtsen van Ritthem door haren geëerden schrijver goedgunstig ter beschikkinge der Maatschappij gesteld; waarop de Maandelijksche Vergadering, na, overeenkomstig de wet, het oordeel van eenigen harer Medeleden gehoord te hebben, ten gevolge van hun advijs, het besluit nam, om dezelve, bij de eerste gelegenheid, onder de Verhandelingen van de Maatschappij te doen drukken. Een gelijk besluit nam zij ten aanzien der haar aangebodene Verhandeling van den Heer Mr. J.C. de Jonge , op het gunstig oordeel der Genagtigden, aan wie het onderzoek derzelve door de Jaarlijksche Vergadering van het voorgaande jaar, blijkens hare Handelingen, werd opgedragen. Het zal u verder aangenaam zijn te vernemen, dat door den ijver van een' onzer oudste en verdienstelijkste leden, den Hoogleeraar M. Tijdeman , de druk van het III^de Deels eerste stuk van de Verhandelingen dezer Maatschappij reeds merkelijk gevorderd is, zoodat, zonder gewigtige beletselen, de uitgave daarvan nog in den loop van dit jaar mag worden te gemoet gezien. Nog moet ik u een besluit der maandelijksche Vergadering mededeelen, strekkende, om ook hare gewone bijeenkomsteu door de geregelde verhandeling van eenig letterkundig onderwerp te veraangenamen en belangrijker te maken; een besluit, 't welk gij met des te grooter genoegen vernemen zult, omdat deszelfs uitvoering hoop geeft, dat daardoor de voorraad van stukken ter uitgave zal vermeerderd worden.

Ten besluite blijft mij nog overig, u te melden, dat, behalve de verdienstelijke Leden, welke der Maatschappij, dit jaar, door

[p. 61]

den dood ontrukt zijn, zij nog een Lid verloor door het bedanken van den Heer L.F. Serrurier te Haarlem. Daarentegen had de Maandelijksche Vergadering het genoegen, dat de Heer A. Doijer, Tz. Predikant der Doopsgezinden alhier, het hem opgedragen lidmaatschap op eene verpligtende wijze aannam.