Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1839

III.

Daar de vier voorgestelde vragen uit de vereenigde vakken van Dichtkunst en Welsprekendheid genomen waren, stelt de Voorzitter voor, om uit elk dezer verschillende vakken ééne Prijsvraag te stemmen; waarop, bij groote meerderheid, gekozen worden de tweede en de derde; beide om beantwoord te worden vóór of op den laatsten December 1840^*.

* De andere twee voorgestelde waren de volgende:
I. Zijn er, ondanks de erkende meerderheid der Ouden, in de werken der Nieuwere Dichters schoonheden van eenen bijzonderen aard, die men bij de Ouden niet vindt, of waarin zij de Ouden overtroffen hebben? En zoo ja, welke?
II. Eene Lofrede op den Raadpensionaris Mr. R.J. Schimmelpenninck.

[p. 67]

Dezelve luiden als volgt:

Uit de klasse der Nederlandsche Dichtkunst:

I. Eene oordeelkundige geschiedenis van het Nederlandsche Blij- en Kluchtspel.

Uit die der Welsprekendheid:

II. Welken voor- of nadeeligen invloed heeft de beoefening van vreemde, zoo oudere als nieuwere Letterkunde, op de vorming van den Nederlandschen prozastijl gehad?^†.

† De Prijsvragen, waarop de Maatschappij antwoord verwacht vóór of op den laatsten December 1839, zijn de beide volgende, uitgeschreven in den jare 1838:
I. Eene oordeelkundige beschouwing^* van de schriften dier Nederlandsche Schrijvers, die zich door hunnen Taalkundigen arbeid hebben verdienstelijk gemaakt.
II. Welke verschillende Hoofd-dialekten der Nederduitsche Spraak zijn in de Noordelijke Provinciën der Nederlanden in gebruik? Waar en hoe gaan zij in elkander over? Welke zijn, zoo in woordgebruik en woordbuiging, als in klankvorming en uitspraak, derzelver meest onderscheidende kenmerken? Welke veranderingen hebben zij tot heden toe ondergaan?
Alsmede vóór of op den laatsten December 1840, op de in den jare 1837 uitgeschrevene:
Eene naauwkeurige nasporing en oordeelkundige opgave van hetgeen, door overleveringen, volksverhalen, gebruiken, spreekwijzen enz. in de verschillende gewesten van Noord-Nederland, uit den Heidenschen toestand van deszelfs bewoners nog in later tijd overig was, en een, met behulp van andere geschiedkundige berigten en gedenkteekenen, hierop gegrond onderzoek naar den aard der Godenleer en Godsdienstige gebruiken en plegtigheden, welke bij de verschillende volksstammen, die Nederland bewoond hebben, vóór de vestiging van het Christendom in zwang geweest zijn.

* Door eene drukfout in het Programma in den Konst- en Letterbode van dit jaar, te laat door ons ontdekt, hebben de Nieuwsbladen hier het woord beschrijving.

* Door eene drukfout in het Programma in den Konst- en Letterbode van dit jaar, te laat door ons ontdekt, hebben de Nieuwsbladen hier het woord beschrijving.