Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1885

VI.

Na de pauze heropent de Voorzitter de vergadering en stelt de beschikking over de renten van het Fonds aan de orde. Het Bestuur heeft te dien aanzien twee voorstellen te doen. De Voorzitter herinnert, dat aan het tijdschrift ‘Onze Volkstaal’, onder redactie van den Heer T.H. De Beer, ten vorigen jare eene subsidie van ƒ 250.- voor één jaar is verleend geworden, ten einde dit tijdschrift in stand te houden. Daar de aanvraag om subsidie dit jaar

[p. 105]

door den Heer De Beer niet herhaald was, hebben de Bestuurders deze zaak in de Maandvergadering van Mei niet ter sprake gebracht. Later eerst heeft de Heer De Beer zich tot het Bestuur gewend met verzoek om hernieuwing der subsidie. Dientengevolge stellen Bestuurders nu voor, dat de Jaarvergadering, deze inlichtingen gehoord, de Maandvergadering alsnog machtige, om aan het tijdschrift ‘Onze Volkstaal’ weder voor één jaar eene tegemoetkoming van ƒ 50.- toe te staan, terwijl den Heer De Beer zal medegedeeld worden, dat de Maatschappij van verdere ondersteuning moet afzien. De vergadering vereenigt zich hiermede zonder stemming.

Het tweede voorstel des Bestuurs heeft de strekking, om voor de uitgave van het ‘Glossaire de termes de pratique flamands’ van het Belgisch Lid K. Stallaert, eene subsidie uit te trekken van ƒ 1200, te verdeelen over 4 à 5 jaren. De Heer Stallaert heeft dit werk geheel in ms. gereed, en is bereid, het in het Nederlandsch om te werken, alleen met vermelding bij ieder woord van den overeenkomenden franschen term. Voorts verbindt de Heer Stallaert zich, het handschrift van zijn werk aan de Maatschappij te vermaken, zoodat ook bij onverhoopt overlijden des schrijvers het werk niet zou behoeven gestaakt te worden. Na deze mededeeling geeft de Voorzitter het woord aan den Heer De Vries, tot nadere toelichting van het voorstel.

De Heer De Vries wijst op de groote verdienste van 's Heeren Stallaert arbeid, die een welkome en onmisbare aanvulling is van Verdam's Woordenboek, en waaraan de schrijver zijn geheele leven heeft besteed. Het zou zeer te betreuren zijn, zoo ten gevolge van gebrek aan belangstelling bij de Zuid-Nederlandsche taalgenooten een zoo belangrijk werk niet gedrukt kon worden. De Maatschappij zou de

[p. 106]

gelden van haar fonds niet beter kunnen besteden dan tot de uitgave van dit Glossarium, dat te zamen met het Middelnederlandsch Woordenboek een geheel zou vormen, waarop geene andere germaansche natie kan bogen. Wat den vermoedelijken omvang betreft, deelt de spreker nog mede, dat het geheel in het formaat van Verdam's Woordenboek ongeveer 800 blzn. zou beslaan. Hij beveelt ten slotte dit werk dringend in de belangstelling der Leden aan.

De Voorzitter zegt den Heer De Vries dank voor zijne toelichting en vermeldt nog, dat, zoo de Vergadering tot ondersteuning van deze uitgave mocht besluiten, de subsidie voor het Tijdschrift, die slechts tijdelijk uit het fonds betaald werd, van die rekening zou afgevoerd en op de algemeene rekening zou overgebracht worden.

Daarna vraagt het woord de Heer Griethuyzen, en oppert de vraag, of het Willemsfonds niet aangewezen is, om met de Maatschappij deze uitgave te ondersteunen, en of het misschien daartoe is aangezocht.

De Voorzitter twijfelt, of het Willemsfonds zulke wetenschappelijke werken uitgeeft.

De heer De Vries verzekert, dat dit niet het geval is, maar dat het Willemsfonds zich uitsluitend de verspreiding van populaire geschriften ten doel stelt. Overigens strookt ook het formaat zijner uitgaven geenszins met den aard van een woordenboek.

Daar verder niemand meer het woord vraagt, wordt het voorstel van het Bestuur zonder stemming aangenomen.