Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1914 (1914)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1914

(1914)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]

III. Landgenooten. - Bondgenooten.

In de dagen van feestviering ter herinnering aan de vrijmaking van Nederland in 1813 is aan het licht gekomen, dat in de verschillende bekendmakingen van het tweede in het nieuwe rijk verschenen staatsstuk één woord, voorkomende in de 2e alinea, verschillend geschreven is. In den volzin, weergegeven in de Buitengewone 's-Gravenhaagsche Courant van 22 November 1813 als: ‘Wy voldeden aan den wensch van alle onze Landgenooten, wanneer wy in afwagting van de komst van ZYNE HOOGHEID, den Heere Prince van ORANJE en in zynen naam, dezen dag ons stelden aan het hoofd der Regeering:’ leest men in de reproductie in het eerste nummer van het Staatsblad der Vereenigde Nederlanden van het jaar 1813 in plaats van het woord ‘Landgenooten’ het woord ‘bondgenooten.’ Eene zelfde verwisseling van dit woord kan men opmerken in de ter aanplakking bestemde exemplaren van die proclamatie; in sommige leest men het eerste, in andere het tweede woord.

Dit onderscheid in de verschillende reproductiën is voor het eerst opgemerkt, nadat Hare Majesteit de Koningin den 21sten November 1913 in eene kernachtige proclamatie tot haar volk gesproken had, en daarin o.a. bovenstaanden volzin uit de proclamatie van het Algemeen

[pagina 167]
[p. 167]

Bestuur van 1813 had in herinnering gebracht. In die aanhaling was evenwel niet het woord ‘Landgenooten’ maar ‘bondgenooten’ opgenomen.

Wanneer uit hetgeen volgt zal blijken, dat naar mijne meening, evenals naar die van Dr. H.T. Colenbrander, zeer zeker eerstgenoemd woord als het eenig juiste moet worden beschouwd, dan zij vooropgesteld, dat hierbij niet de minste bedoeling voorzit, om op eene fout der Regeering te wijzen. Integendeel komt het mij voor, dat de raadslieden der Kroon, door aan Hare Majesteit den in dit opzicht zóó geredigeerden tekst voor te leggen, niet anders hebben kunnen handelen. Aan hen was, evenmin als aan iemand anders bekend, dat er in verschillende afdrukken der bedoelde proclamatie eene verwisseling van een woord had plaats gehad, en klaarblijkelijk hebben zij aan Hare Majesteit den tekst uit het Staatsblad voorgelegd, hetwelk als officieel orgaan voor de afkondiging van alle staatsstukken bestemd is. In deze uitgave nu staat het bewuste woord geschreven als: ‘bondgenooten.’

Met Dr. Colenbrander houd ik evenwel vol, dat in het oorspronkelijke stuk, zooals het door van Hogendorp, mede namens van der Duyn, is geteekend, moet gestaan hebben: ‘Landgenooten.’

Als bekend, heeft deze quaestie aanleiding gegeven tot eene uitgebreide polemiek in de couranten. Couranten zijn evenwel niet de juiste plaatsen, om zoo te betoogen, dat het publiek zich een eigen oordeel kan vormen. Niet onaardig vatte Charivarius in de Groene van 21 December 1913 den door hem verkregen indruk aldus samen:

 
Bondgenooten (Proclamatie),
 
Landgenooten (Colenbrander),
[pagina 168]
[p. 168]
 
Daarna, voor de variatie:
 
Bondgenooten, zei een ander.
 
‘Ik,’ schrijft Blok, ‘weet hoe 't geschied is.’
 
(Merk je, dat 't geen kinderspel is?)
 
Colenbrander schrijft: ‘'t Is niet-is!’
 
Maar Professor Blok schrijft: ‘Wel-is!’
 
En het einde van het lied is:
 
(Hoe geleerd en knap ook 't stel is)
 
‘Wel-is!’ ‘Niet-is,’ ‘Wel-is,’ ‘Niet-is!’
 
'k Heb het niet precies begrepen, enz.

Wil men over de aangehaalde gronden kunnen oordeelen, dan moet men het stuk in zijn geheel vóór zich hebben, en zelfs meerdere stukken.

Twee officieele (het eerste misschien semi-officieel) stukken zijn aan de te bespreken proclamatie voorafgegaan: 1. het Oranje-Boven-biljet, dat op den 17en November als strooibiljet was verspreidGa naar voetnoot1; 2. de publicatie der Bestuurs-aanvaarding in den morgen van den 21en November, gedagteekend 20 November 1813Ga naar voetnoot2.

Wij hebben deze beide alleen noodig ter gedeeltelijke vergelijking van den inhoud.

1. Oranje Boven!
Holland is vrij.
De Bondgenooten trekken op Utrecht.
De Engelschen worden geroepen.
De Franschen vlugten aan alle kanten.
De zee is open.
De koophandel herleeft.
Alle partijschap heeft opgehouden,
[pagina 169]
[p. 169]
Al het geledene is vergeeten
En vergeeven.
Alle de aanzienlijken komen in de regeering.
De regeering roept den Prins uit
Tot hooge Overheid.
Wij voegen ons bij de Bondgenooten
En dwingen den vijand tot vrede.
Het volk krijgt een vrolijken dag
Op gemeene kosten
Zonder plundering noch mishandeling.
Elk dankt GOD.
De ouden tijden komen wederom.
Oranje Boven!

2. Alzoo de regeeringloosheid veel is voorgekomen in de meeste steden door wijze voorzieningen van de notabelste ingezetenen, maar het Algemeen Bestuur geheel verwaarloosd en in niemands handen is, terwijl het geroep van alle zijden om zulk een Bestuur tot redding van het Vaderland onze harten diep getroffen heeft, zoo is het, dat wij besloten hebben hetzelve op te vatten tot de komst van Zijne Hoogheid toe, - bezweerende alle brave Nederlanders om zich te vereenigen tot ondersteuning van dit ons cordaat besluit. God helpt degenen, die zich zelven helpen.

's Hage den 20sten November 1813.

(get.) F. van der Duyn van Maasdam.

G.K. van Hogendorp.

 

Het Algemeen Bestuur was er, wat moest nu verder gebeuren? en hoe is dit in zijn werk gegaan? Laat ons eerst Gijsbert Karel zelf hooren:Ga naar voetnoot1

[pagina 170]
[p. 170]

‘De Graaf van Stirum kwam op zijnen tijd, den 21sten, nog eenigszins gemelijk en bedugt voor verder uitstel. Ik verklaarde hem in korte woorden, dat ik gereed was, als hij en zijne officieren mij wilden oproepen. Hij ging aanstonds de noodige schikkingen maken. Inmiddels ontving ik den Heer Canneman, die mij eene Memorie gezonden had, betogende de noodzakelijkheid van eene Regering en wapening en de middelen daartoe aanwijzende. Onderwijl ik mijne goedkeuring aan hem mededeelde, werd de Graaf van Stirum aangemeld, en ik verzocht den Heer Canneman te blijven. Toen hij mij hoorde tot antwoord geven de bekende Publicatie, eindigende met de woorden, ‘God helpt degenen die zig zelve helpen’, en mij zag rondgaan om met elk de handen te schudden, geraakte hij in eene groote geestdrift, verzogt ook om mijne hand, en ging aanstonds aan het werk, namelijk de Publicatie van afzwering van Buonaparte, eenen brief aan Gogel, om zijnen dienst te eischen onder straf van hoogverraad; en eene aanstelling van Falck tot Secretaris Generaal, stukken die ik denzelfden avond tekende’.

In zijn schrijven in den winter van 1814 aan den Souvereinen Vorst zeide van Hogendorp hierover nogGa naar voetnoot1: ‘Wij zetteden ons gesprek voortGa naar voetnoot2; ik verzogt hem (Canneman) uit zijne Memorie af te zonderen hetgeen tot eene proclamatie en hetgeen tot bijzondere missives behoorde; bevangen met de koorts kwam hij dienzelfden avond bij mij, las mij alle de gestelde stukken voor, die ik zonder eenige verandering tekende, en

[pagina 171]
[p. 171]

inzonderheid die merkwaardige proclamatie van den 21 November tot verbreeking van het Fransche juk’.

Hoe laat het was, toen de beide heeren uiteengingen, meldt de geschiedenis niet, maar 't was Zondag-avond. Of Vosmaer en Gosse, de stadsdrukkers, er reeds een dag- en een nachtploeg op na hielden, mag betwijfeld worden. Het was pas de eerste dag van het nieuwe bewind. Wel was de 's-Gravenhaagsche Courant No. 3 ook op dien Zondag uitgekomen. Er was echter nog niet veel te melden. Twee publicatiën van Jan Slicher, één van van Stirum en één van Tullingh hadden er in gestaan. Op het centraal bureau (de kamer van van Hogendorp) waren er voor de courant van den volgenden dag weder drie gereed gemaakt: die van de bestuurs-aanvaarding, geteekend door van der Duyn en van Hogendorp (ofschoon de eerste er niet was), en de twee, volgens welke Sweerts de Landas, en C.F. de Jonge tot generaals van de legers(?) van Gorcum en Utrecht waren aangesteld, geteekend door van Hogendorp en gecontrasigneerd door Changuion. Maar dien avond was er voor het publiceeren van die nieuwe, die groote, die belangrijke publicatie niets meer te doen. Canneman had alleen de minute, geteekend door van Hogendorp. Die kon hij toch niet naar den drukker brengen. Zij moest nog worden overgeschreven, vermoedelijk in tweevoud, één exemplaar voor de 's-Gravenhaagsche Courant, en één voor de proclamatie in plano. Dat zullen de heeren nog besproken hebben. Of er omtrent het aantal der in plano te drukken exemplaren iets werd bepaald, weten we niet.

Canneman neemt afscheid. Misschien zal hij reeds dadelijk besloten hebben, een gedeelte van zijn nachtrust er aan te geven, om de beide copieën van het

[pagina 172]
[p. 172]

stuk, dat zijn werk was, dat onveranderd door den hoofdman was goedgekeurd, zelf af te schrijven, en zal hij getracht hebben, Scheurleer, den uitgever der courant, in de Veenestraat nog even te spreken, om hem uit te leggen, hoe hij het hebben wilde, en hem te verzoeken, morgen vroeg een jongen te willen zenden, om de copieën te halen. Misschien - en dit komt mij waarschijnlijker voor - zal van Hogendorp hem gezegd hebben: ‘Mijnheer Canneman! U hebt nu vandaag genoeg gedaan; aan die publicatie is op dit oogenblik toch niets meer te doen; U hebt de koorts, ga nu naar bed, dan kunt U morgen-ochtend vroeg die zaak verder behandelen; maar .... morgen moet het én aangeplakt worden, én in de courant, zij 't, als er geen tijd meer is, om het in de gewone uitgave op te nemen, in een buitengewoon nummer’.

Dit zijn details, maar die in elk geval in aanmerking moeten gebracht worden, om het tijdstip te kunnen vastleggen, waarop het stuk kan gereed geweest zijn. En wanneer wij dan in gedachten Canneman den volgenden morgen vroeg zijn copieën zien schrijven, dan komt nog eene andere vraag bij ons op: zou hij van dat belangrijke staatsstuk de correctie van de drukproef aan den gewonen corrector ter zetterij hebben overgelaten? of zou hij niet zelf de correctie en de revisie ervan op zich hebben willen, ja moeten nemen? Het komt mij voor, dat dit laatste hier noodzakelijk was, en met het oog op den gewenschten spoed laten wij hem dan den 22en 's morgens vroeg persoonlijk zijn beide copieën naar Scheurleer brengen, die hem verzoekt, zelf mede naar de drukkerij te gaan en daar het zetten van de proef en de revisie af te wachten. Aldaar aangekomen, vernemen ze, dat het te laat is, om de publicatie nog in de gewone

[pagina 173]
[p. 173]

courant te doen verschijnen, waarom besloten wordt een buitengewoon nummer uit te geven, en met de planoexemplaren te beginnenGa naar voetnoot1.

Alvorens hier nu den volledigen tekst in te lasschen, zij het navolgende opgemerkt. Het stuk, door Canneman opgesteld, en - naar ik meen te moeten aannemen - door hem geheel voor den druk gereed gemaakt, verschijnt voor het eerst in het licht op den 22en November in de Buitengewone 's-Gravenhaagsche Courant van dien datum en in in-plano gedrukte exemplaren van die proclamatie .... en in die beide staat op de plaats van het bestreden woord: ‘Landgenooten’. Dat die beide ‘landgenooten’-exemplaren der proclamatie door eenzelfden persoon moeten gecorrigeerd zijn, blijkt uit de zeer geringe verschillen in punctuatie, gebruik van hoofdletters enz., zoowel als uit eigenaardigheden in de schrijfwijze van woorden en letters. De ij wordt in

[pagina 174]
[p. 174]

beide bijna overal als y geschreven. In de courant (voortaan met I aan te geven) vindt men de ij slechts tweemaal in ‘wij’ en in de 15e alinea in de woorden: ‘bij ontstentenis’ en ‘voortvloeijen’; in de plano-landgenooten-proclamatie (voortaan met II aan te geven) ziet men die letter slechts in ‘zij zijn’ (9e alinea) en ook in ‘voortvloeijen’ (15e alinea). In de leesteekens is maar verschil op ééne enkele plaats. In I staat in de 2e alinea: ‘Regeering:’, in II terzelfder plaatse: ‘Regeering;’. Als bijzondere schrijfwijzen vallen de navolgende op; in beide vindt men in de 1e alinea: ‘waar op wy ons’, en in de 13e alinea: ‘en tot dat daar in’. De grootere verschillen in spelling, hoewel weinig in aantal, moeten wij ook hier aangeven, omdat ze zoo straks als bewijs voor iets anders moeten gebezigd worden.

  I.II.
2ealinea:torschen,torsschen,
4ealinea:Hooge RegeringHooge Regeering
7ealinea:hachelykstehachelyksten
9ealinea:legerbendelegerbenden
10ealinea:ontbreeke;ontbreekt;
13ealinea:provisieproviesie
15ealinea:qualificeerenqualificeren

Het zijn alle over het hoofd geziene zetfouten, te weinig in aantal in het betrekkelijk groote stuk (althans in vergelijking met hetgeen straks zal worden te berde gebracht), om afbreuk te doen aan de bewering, dat die beide stukken door eenzelfden persoon (Canneman) voor den druk gecorrigeerd zijn.

Volledigheidshalve zij hier nog bijgevoegd, dat in I in de 4e alinea is afgedrukt ‘ondergeschlktheid’, en twee regels verder ‘af’ voor ‘of’, terwijl in de 6e alinea de

[pagina 175]
[p. 175]

tweede ‘r’ in het woord Nederlanders omgekeerd staat. In II vindt men die zetfouten niet, doch wel in de laatste alinea ‘Sedelijke’ voor ‘Stedelijke’.

In de buitengewone 's-Gravenhaagsche courant van 22 November 1813 is de afzwerings-proclamatie als volgt opgenomen.

Buitengewone 's Gravenhaagsche Courant
Maandag, den 22 November 1813.

's Gravenhage den 22 November.

Wij haasten ons, aan onze lezers de volgende Publicatie van het Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden bekend te maken:

Uit naam van Zyne Hoogheid den
Heere Prince van Oranje,
Het Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden,

Nederlanders!


Het oogenblik is gebooren, waar op wy ons Nationaal bestaan hernemen; de zegepraal der bondgenooten heeft de hoogmoed van onzen onderdrukker vernederd, heeft zyne Reuzenmagt vergruisd.

Moede van het Juk te torschen, waar onder men ons zoo schandelyk deed bukken, gevoelt elk Nederlander zynen moed ontvlammen in dit plechtig oogenblik. Nationale Vryheid en Onafhankelykheid is aller leus, ORANJE het punt der algemeene vereeniging van al wat trotsch is op den naam van NEDERLANDER. Wy voldeden aan den wensch van alle onze Landgenooten, wanneer wy in afwagting van de komst van ZYNE HOOGHEID, den Heere Prince van ORANJE en in zynen naam, dezen dag ons stelden aan het hoofd der Regeering: wij namen dien taak op ons met vertrouwen op de hulp der Goddelyke
[pagina 176]
[p. 176]
Voorzienigheid wiens hand de aanstaande verlossing van ons verguisde Vaderland, zoo zichtbaar bestierd; maar wy deeden het ook met vertrouwen op den bystand, op de hulp van elk Nederlander, die zonder herinnering aan al het voorleedene, zonder onderscheid van rang of staat of van Godsdienstige Gezindheid met ons de behoefte gevoeld van nog eenmaal te herwinnen dat Vaderland, dat op de Elementen, Philips en Alba veroverd, van den moed onzer Voorvaderen zo heerlyk getuigde, doch met smaad en schande te lange bezoedeld werd.

Van dit oogenblik af zyn onze Keetenen afgeworpen; geene vreemdelingen zullen U meer beheerschen; alle verbintenis van dwang en slaafsche onderwerping aan den gemeenen Vyand van Europa, aan den verstoorder der rust, der welvaart en der onafhankelykheid der volken, zeggen wy onherroepelyk en voor altoos op.

In naam van ZYN HOOGHEID den Heere PRINCE VAN ORANJE, als de Hooge Regering der Nederlanden aanvaarende, ontslaan wy alle onze landgenooten in welke betrekking ook in het geheele voormalige gebied der vereenigde Provincien van den eed van trouw en gehoorzaamheid aan den Keizer der Franschen gedaan, en van de afkondiging dezes of aan, verklaren wy als verraders van hun Vaderland en rebellen tegens de wettige Nationale Regeering te zullen beschouwen en doen straffen dezulken die uit krachte van hunne verbintenis met de Fransche Regeering of hunne ondergeschlktheid aan deszelfs Administratien, aan eenige orders of beveelen van dezen mogten defereren, af aan die Regeering of derzelve Ambtenaren of gedelegueerden, eenige gehoorzaamheid betoonen of korrespondentien met dezelve voeren mogten.

Alle betrekkingen met onze onderdrukkers wier verachting en smaad elks aangezicht en hart in vuurgloed ontsteekt, zijn dus van heden af vernietigd; doch dit is niet genoeg!

Nederlanders! wy roepen u op om u eendragtig om den standaard te scharen die wy geplant hebben, wy roepen u op om de wapens als mannen op te vatten en den vyand die nog op onzen bodem ons schynt te trotseren, doch reeds sidderd voor onze verééniging van onze grenzen te verdryven.
[pagina 177]
[p. 177]
Elk onzer zy gedachtig van het geen onze brave Voorvaderen deeden, toen de onsterfelyke Eerste Willem Hollandsch moed in laaie vlam ontstak, en laat het edele voorbeeld van Spanjes Volkeren, die na den hachelykste stryd met opzetting van goed en bloed, het gehaatte juk verbryzeld hebben, en thans den heerlyksten dageraad van Verlossing en Zegen, zien aanbreken, laat dit voorbeeld ons leeren dat de uitkomst niet faalen kan.

Wij hebben overal mannen van beproefd krygsbeleid met de zorg eener Wapening belast; zij zullen u voorgaan in het gevaar dat slechts kortstondig zyn kan, by het aanrukken der Bondgenooten tot onze bevryding.

Orde en krygstucht zullen onze legerbende kenmerken, zy zyn onafscheidelyk aan den waren moed.

Wy zullen zorgen dat het onze stryderen aan niets ontbreeke; dat hun vertrouwen niet wankele, de GOD van Nederland stryd voor ons!

Maar zullen wy onze toerustingen tot wapening en verweering van onzen vryen grond rustig kunnen voortzetten, zullen de dagelyksche uitgaven van het Binnenlandsch Bestuur worden gaande gehouden, dan moet ook de opbrengst der lasten geregeld haren gang gaan, wy behoeven de Nederlanders niet te herinneren aan hunne dure verpligting; hun te zeggen dat wy 's Lands Schattingen tot 's Lands welzyn vorderen, is genoeg om ons van aller welwillendheid in dit beslissend tydsgewricht te verzekeren.

Een ieder beyvere zich dan van heden af om zyn verschuldigde aantebetalen en de Schatkist te styven.

Alle de belastingen moeten by provisie en tot dat daar in, door de hooge Regeering wettiglyk zal zyn voorzien op den eigen voet als tot dus verre worden geheeven. - Een ieder die aan de ophef der belastingen stoornis zoude willen toebrengen of die zoude willen verkorten, zoude den blaam op zich laaden van het Vaderland vyandig te zyn; en zeker zullen wy dit niet straffeloos gedogen.

Wy bevelen dat alle Hollandsche Ambtenaren op hunne posten
[pagina 178]
[p. 178]
zullen blyven en wy stellen hun in de uitoeffening hunner ambtsverrigtingen onder de bescherming van alle rechtschapen Nederlanders.

Wij ontbieden en qualificeeren zoodanige ambtenaren welke door het vertrek hunner superieuren de zaken hunner administratie op dit oogenblik zonder beheering zien, om den eersten in rang van het departement, arrondissement, of plaats hunner residentie als hun hoofd te gehoorzamen, en stellen wy tevens den laatsten verantwoordelyk voor alle nadeelen, welke, door zyn dralen of verzuimen, bij ontstentenis van voorziening uit langere stilstand der Administratie en opschorting der Perceptie zouden kunnen voortvloeten.

Wy vertrouwen voorts op den geest van orde, welke den Nederlander kenschetst, wy maken staat, dat in alle vakken van Bestuur, speciaal ook dat der Justitie, een ieder zal voortgaan in de getrouwe en onafgebrokene vervulling zyner pligten, overeenkomstig de Wetten, thans in vigueur.

Wy ontbieden en gelasten alle Departements, Stedelyke en Plaatselyke Autoriteiten, om deze aftekondigen en te affigeren, alomme waar zulks te geschieden gebruikelyk is.
Gedaan in den Haag, den 21 November 1813
(Was geteekend,)
van der Duin van Maasdam. Gysbert Karel van Hogendorp.

De redactie gaf hierbij nog een onderschrift.

Gedrukt in s' Gravenhage by G. Vosmaer en P.F. Gosse, Stads-Drukkers, en wordt uitgegeven by B. Scheurleer Jr. in de Venestraat.

Voor mij is het bovenstaande voldoende, om bij ontstentenis van de minute, die verloren is geraakt, tegen iedereen vol te houden, dat de hier afgedrukte tekst de officieele tekst is van het stuk, hetwelk den 21en November 1813 door Canneman thuis is opgesteld, door Gijsbert Karel des avonds geteekend (krachtens vol-

[pagina 179]
[p. 179]

macht ook voor van der Duyn), en nagenoeg zeker door Canneman voor den druk gecorrigeerd. Daarin staat te bewuster plaatse: ‘Landgenooten’; dus de tekst met ‘Landgenooten’ is de eenig juiste. Een dubbelganger van I is II, waarvan o.a. één exemplaar aanwezig is onder de pamfletten van de koninklijke bibliotheek (No. 23521), en één onder de papieren van van Maanen in het rijksarchief. II is niet afgedrukt van hetzelfde zetsel als I, ofschoon de lettertype van den tekst dezelfde is. De letters der onder elkander volgende regels aan het hoofd zijn echter van een ander type; en hoewel in beide de proclamatie is opgesteld in twee naast elkander staande kolommen, zijn de regels in II ± 1 cM. langer dan in I, zoodat de woorden in die regels niet op dezelfde plaats staan. Het kan misschien zijn beteekenis hebben, met het oog op hetgeen volgt, op te merken, dat in I het woord ‘Landgenooten’ in het midden van een regel staat, in II dit woord in twee regels voorkomt, aan het einde van den eenen: ‘Land-’, aan het begin van den tweeden: ‘genooten’. Als boven reeds gezegd, acht ik deze reproductie II (als door dezelfde hand - hoogstwaarschijnlijk Canneman - gecorrigeerd) even officieel als I.

 

Ik zou het hierbij kunnen laten, want eene meer officieele lezing dan de officieele bestaat niet, en met de aanwijzing van de officieele (in elk geval stellig de eerste) uitgave is de zaak (voor mij althans) uitgemaakt. Maar ik hoor de vraag: waar komt dan de ‘bondgenooten’-proclamatie van daan?

Met een weinig voorstellingsvermogen is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. Nadat Canneman ter drukkerij zijn ‘imprimatur’ gegeven heeft, blijft hij

[pagina 180]
[p. 180]

nog wachten op de eerst afgedrukte vellen (van II - de buitengewone courant komt later), steekt er een paar bij zich, en spoedt zich er mede naar den Kneuterdijk, naar de woning van van Hogendorp. Misschien moet hij er eenigen tijd antichambreerenGa naar voetnoot1; want: ‘Het optreden van een Algemeen Bestuur wekte den moed op vele plaatsen, en al wie iets goeds wilde uitvoeren kwam bij mij. Ik had geen rust bij dag of nagt. Hoe ik dit uitgehouden heb begrijp ik nog niet’Ga naar voetnoot2 - maar als een van de eerste medewerkers zal dit toch wel niet lang geweest zijn. Het stuk wordt nog eens gelezen, en bij de bespreking, aan wie de afdrukken zullen worden toegezonden, blijkt, dat er geen 1000Ga naar voetnoot3, op welk aantal de eerste oplaag bepaald was, maar wel 5 of 10000Ga naar voetnoot4 zouden noodig zijn. Geen bezwaar natuur-

[pagina 181]
[p. 181]

lijk - Canneman zal dit aan Scheurleer doen weten. Het onderhoud heeft misschien nog eenigen tijd geduurd, waarna Canneman een briefje aan den uitgever zal geschreven hebben, om meerdere exemplaren te doen afdrukken. Scheurleer moet dit bericht naar den drukker zenden, en als dit daar aankomt, is het aangegeven aantal exemplaren afgedrukt, en .... ligt het zetsel in pastei!

‘Als de bliksem nieuw zetten’ - zal Vosmaer hebben gecommandeerd! Veel zetters worden aan den arbeid gesteld, ieder krijgt een stuk van een exemplaar II, de drukproef en revisie worden ter zetterij nagezien, en zonder dat zelfs Canneman er iets van geweten heeft, worden met de oude de nieuwe exemplaren (maar met de fout er in) de wereld in gestuurd. Ik kan niet bewijzen, dat het zoo geschied is, maar het kan zoo

[pagina 182]
[p. 182]

geschied zijn, en het navolgende strekt ten betooge van de waarschijnlijkheid daarvan.

De ‘Bondgenooten’-proclamatie in plano (die ik in het vervolg III zal noemen) en II zien er bij eersten aanblik gelijk en gelijkvormig uit; de lettertypen (ook die van het hoofd) zijn dezelfde, de regels zijn even lang; in beide worden de alinea's gescheiden door een regel wit. Maar vergelijkt men ze wat nauwkeuriger, dan ontwaart men al spoedig aan de vele verschillen, dat zij niet van hetzelfde zetsel kunnen zijn afgedrukt. De letter ‘y’ (in II) komt in III in verreweg de meeste gevallen als ‘ij’ voor, de regels zijn wel even lang, maar bij de herzetting (III) heeft de zetter hier en daar eene betere verdeeling der woorden over de regels aangebracht. In II b.v. eindigen de eerste en de tweede regel der eerste alinea op ‘be-’ en ‘hoog’, in III op ‘bestaan’ en ‘hoogmoed’, waardoor de woorden van den derden regel in III ruimer uit elkaar staan dan in II; aan het slot van op twee na de laatste alinea is in III abusievelijk blijven staan: ‘voortvlooeijen’, waar in II staat ‘voortvloeijen’; de voorlaatste alinea eindigt in III met: ‘overeenkomstig der Wetten, thans in vigeur’, waar in II staat: ‘overeenkomstig de Wetten, thans in vigueur’, enz. Toch schijnt deze vergelijking tot het besluit te kunnen leiden, dat III gezet is, niet naar I, maar naar II, omdat op één naGa naar voetnoot1 alle verschillen, die hierboven (bl. 174) tusschen I en II zijn aangegeven, in III teruggevonden worden volgens de schrijfwijze in II; vooral zij te dezen opzichte gewezen op het woord torsschen (met dubbele s). Deze opmerking heeft hare

[pagina 183]
[p. 183]

beteekenis, omdat daaruit de gevolgtrekking te maken is, dat III van en dus na II is afgedrukt.

Dat niet dezelfde corrector van I en II (als boven betoogd, hoogstwaarschijnlijk Canneman) zijn oog over de correctie van III heeft laten gaan, blijkt behalve uit de reeds genoemde vele omzettingen van y in ij, uit vele verschillen in leesteekens, in hoofdletters, in spelling van woorden met een of met twee ‘e’'s; in de 2e alinea vindt men vóór de woorden Philips en Alba eene herhaling van het voorzetsel ‘op’, hetwelk in I en II gemist wordt; terwijl b.v. de 1e alinea van I en II (drie regels en één woord) in alles volkomen gelijk zijn, leveren die van II en III 7 kleine verschillen op, en zoo pro rata in alle volgende alinea's. Zelfs heeft de corrector op enkele punten gemeend, taalkundig iets beter te kunnen uitdrukken. Zoo heeft hij de woorden: ‘is aller leus’ in den 4en regel der 2e alinea omgezet in: ‘is ieders leus’, en het woord ‘verzuimen’ in de 15e alinea veranderd in ‘verzuim’.

Maar het grootste verschil in de beide afdrukken II en III, omdat dit een verschil in beteekenis aanbrengt, geeft het uiteinde van den 6en regel in de 2e alinea, waar ‘Land-’ veranderd is in ‘Bond-’. Hoe dit zoo gekomen is, zal wel niemand met zekerheid kunnen aangeven. Wij zijn hier uitsluitend op raden aangewezen. Neemt men de voorstelling van het ontstaan van III aan, zooals die hierboven gegeven is, dan moet men alleen aan toeval denken, als b.v. dat er in de eerste drukproef ‘Londgenooten’ gestaan heeft, en de de corrector dit, zonder te vergelijken, veranderd heeft in ‘Bondgenooten’, of dat de ‘La’ in die drukproef onleesbaar zijn geweest, en de corrector, de eindletters

[pagina 184]
[p. 184]

‘nd-’ en in den volgenden regel ‘genooten’ lezende, als correctie, ook zonder nazien, ‘Bo’ in margine heeft aangeteekend. Ieders phantasie kan eene andere oplossing aangeven. Doch bekend is nu, zooals in de noot op bl. 181 is medegedeeld, dat een exemplaar III reeds voorkomt in de ingekomen stukken bij het Provisioneel Bestuur van 's-Gravenhage op 22 November.

Nu volgt chronologisch eene nieuwe bekendmaking der proclamatie, waarop nog niet de aandacht gevestigd is. In de noot op bl. 180 en 181 is de der proclamatie begeleidende missive opgenomen, in welke wordt aangeraden om ‘daaraan door eene algemeene Distributie door middel der Dagbladen de meeste publiciteit te geeven’. Hetzij nu dat het provisioneel bestuur van den Haag zulks heeft bevolen, hetzij dat de uitgever het uit zich zelven gedaan heeft, in de 's-Gravenhaagsche Courant van Woensdag 24 November, die aanvangt met de publicatie van het Algemeen Bestuur: ‘Wij hebben goedgevonden, tot meerder spoed in deeze oogenblikken, dat onze openbaare Besluiten ter kennis van den Volke en van alle Ambtenaaren zullen worden gebragt door middel van de Haagsche Courant’ ...... in diezelfde courant vindt men lager de publicatie van 21 November nogmaals in haar geheel afgedrukt (in ‘Bondgenooten’-uitgave) met bovenschrift:

‘'s-Gravenhage den 23 November.

‘Schoon wij door de Extraordinaire Courant van gisteren reeds het volgende gewigtig stuk bekend gemaakt hebben, oordeelen wij het van belang hetzelve nogmaals hier te laten volgen’.

Men bedoelde dus een herdruk te geven van hetgeen in de Buitengewone Courant van 22 November had

[pagina 185]
[p. 185]

gestaan (I), maar men gaf een herdruk van III. De afwijkingen van I en II, hierboven ten aanzien van III aangegeven, vindt men in die 4e uitgave (IV) alle terug, terwijl deze tevens opheldering geeft omtrent den dwazen datum 23 November, dien men boven de uitgave der proclamatie in de Staatscourant geplaatst heeft.

Wij zijn nu toch genaderd tot de beide laatste reproducties, die in de Staatscourant, welke wij met V, en die in het Staatsblad, welke wij met VI zullen aanduiden. Er is namelijk een Staatscourant, voor de maanden November en December 1813 als Bijvoegsels uitgegeven bij de nummers dier courant van 1, 3, 4, 5, 7 en 11 Januari 1814, en er is een Staatsblad van 1813 omvattende 19 nummers, besluiten van het A.B. en van den S.V. Die beide bladen zijn ingesteld bij twee afzonderlijke besluiten, beide gedagteekend 18 December 1813, en beide in art. 1 aangevende, dat zij zullen worden uitgegeven, TE BEGINNEN MET DEN 1en JANUARI 1814. De commissaris-generaal voor binnenlandsche zaken werd belast ‘met de superintendentie over de uitgave van de Staatscourant en met de zorg voor alles, wat deszelfs inrigting en organisatie betreft’; terwijl ‘de superintendentie over de uitgave van het Staatsblad, en de zorg voor alles, wat deszelfs inrigting en organisatie betreft, zal worden gedemandeerd en opgedragen aan onze Algemeene Staats-Secretary’.

De Staatscourant en het Staatsblad van 1813, bevattende stukken, vóór 1 Jan. 1814 uitgegeven, zijn dus niet officieel. In de eerste Staatscourant van Nov. en Dec. 1813 werd dit ook eenigszins erkend. Het eerst is daarin afgedrukt het besluit van instelling van het blad van 18 Dec. 1813, waarop onmiddellijk de navolgende bekendmaking volgt:

[pagina 186]
[p. 186]

‘Den 1 Januari 1814.

‘Ingevolge voorschreven besluit, zal de Staatscourant eene verzameling bevatten van zeer belangrijke bijdragen tot de geschiedenis van Nederland sedert het gelukkig tijdstip, waarop het deszelfs rang onder de natien hernomen heeft. Ten einde deze verzameling de vereischte volledigheid te geven, heeft men noodig geoordeeld, behalve de gewone Staats-Courant, waarvan op heden het eerste nommer in het licht verschijntGa naar voetnoot1, ook tevens dit en eenige volgende nommers, onder den titel van Nederlandsche Staats-Courant voor de maanden November en December 1813, afzonderlijk te bestemmen tot het plaatsen dier vroegere stukken, welke op de vestiging van het nieuw Gouvernement betrekking hebben’.

Onmiddellijk daarop volgt dan wêer de afzwerings-proclamatie (V), in ‘bondgenooten’-editie en, als reeds gezegd, met het vreemde opschrift:

‘'s Gravenhage den 23 November 1813’.

Vanwaar komt dit? Ik kan dit niet anders verklaren, dan door aan te nemen, dat zij is overgenomen uit IV, waarboven dezelfde datum staat (zie bl. 184), als hoofd van het bovenschrift. Dáár had die datum evenwel zijne beteekenis; het stuk is op dien datum ingezonden, en den volgenden dag ten tweeden male in de 's-Gravenhaagsche Courant opgenomen. In de Staatscourant van 1 Januari 1814 mist die datum echter alle beteekenis; hij geeft aldaar alleen eene aanwijzing, dat V overgenomen is van IV zonder het bovenschrift.

Wat het Staatsblad van 1813 betreft, uit vorm en inhoud is uiterlijk niet te zien, dat het de officieele tint mist. Geene toelichting is er bij gegeven en de besluiten

[pagina 187]
[p. 187]

staan er evenzoo afgedrukt als in de latere Staatsbladen. Maar behalve dat art. 1 van het besluit der instelling den aanvang ervan op 1 Januari 1814 stelde, bepaalde art. 5 van dit besluit: ‘Geen der voorz. stukkenGa naar voetnoot1 zal in eenig nieuwspapier opgenomen of publiek gemaakt mogen worden, vóór dat hetzelve in het Staatsblad is geïnsereerd geweest’.

Dit kon natuurlijk geen betrekking hebben op alle besluiten van het Algemeen Bestuur of van den Souvereinen Vorst, in November en December 1813 uitgevaardigd. Toen was er geen Staatsblad en het Algemeen Bestuur had 23 November 1813 bepaald (zie hierboven bl. 184), dat zijn besluiten in de Haagsche Courant zouden gepubliceerd worden, zooals van den aanvang af reeds geschied was. Voor de afzwerings-proclamatie is dus de publicatie in het Staatsblad niet de officieele. Zij was reeds, lang vóórdat er een Staatsblad bestond, gepubliceerd in een buitengewoon nummer van de 's-Gravenhaagsche Courant van 22 Nov., die den volgenden dag door het Algemeen Bestuur als zijn orgaan werd aangewezen.

Art. 7 van het besluit der instelling van het Staatsblad ving aan met: ‘Onze Commissaris-Generaal voor de Binnenlandsche Zaken (die de superintendentie had over de uitgave van de Staatscourant) zal zich met Onze Algemeene Staats-Secretary conserteren nopens de uitvoering van dit besluit’. Van dit concert is misschien een spoor te ontdekken in de omstandigheid, dat in de beide publicatiën (in Staatscourant en Staatsblad) de aanvangswoorden van het hoofd zijn: ‘In naam van

[pagina 188]
[p. 188]

enz.’, terwijl alle vorige afdrukken doen lezen: ‘Uit naam van enz.’ Overigens zijn er tusschen die beide reproductiën ook vele verschillen. In V zijn b.v. nagenoeg alle in vorige afdrukken kwistig voorkomende hoofdletters in gewone letters omgezet; in VI weder niet.

De onbegrijpelijke en nietsbeteekenende datum van 23 November, die boven V troont, is in VI weggelaten, waaruit misschien de gevolgtrekking te maken is, dat men deze (met die verbetering) als de laatste dier beide openbare publicatiën beschouwen moet. Deze laatste nu, die al heel wat afwijkingen heeft van de eerste, schijnt aan Hare Majesteit de Koningin voorgelegd te zijn.

 

Weer zou ik na dit betoog, dat de ‘Bondgenooten’-exemplaren aan de officieelheid van I niet de minste afbreuk kunnen doen, de pen kunnen neerleggen, ware het niet, dat anderen, die naar het ontstaan der opvolgende drukken geen onderzoek hebben ingesteld (althans daarvan niet deden blijken), tot de slotsom zijn gekomen, of vragenderwijs als hunne meening te kennen hebben gegeven, dat het woord ‘bondgenooten’ zeer goed als juist kan worden aangemerkt, indien men daaraan de beteekenis hecht niet van buitenlandsche, maar van binnenlandsche bondgenooten (bentgenooten, medestanders van Gijsbert Karel).

Als hun meest overtuigde woordvoerder is Prof. Blok opgetreden, die voor zijne meening een vijftal gronden opgaf in het Ochtendblad B van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 December 1913. Ik mag deze niet voorbijzien.

1e Toen men in het Staatsblad het woord ‘Bondgenooten’ in plaats van ‘Landgenooten’ schreef, deed men eene bewuste keuze, want men kende toch beide lezingen.

[pagina 189]
[p. 189]

Opmerking van mij. Wanneer dit beweren kon bewezen worden, dan was het van zeer groote waarde; dan was de zaak uitgemaakt. Maar die ‘men’ moest dan zijn G.K. van Hogendorp, die de minute van Canneman onderteekende. Niemand anders had het recht eene wijziging in dit stuk aan te brengen. Ik heb nog al veel geschriften over 1813 onder mijn oogen gehad; maar ik heb geene enkele syllabe gelezen, die dit beweren eenigszins aannemelijk maakte. Het verschil in de beide lezingen is eerst bekend geworden na de jammerklacht van Dr. Colenbrander - honderd jaren na dato.

2e Landgenooten past noch in den zin, noch in den toestand van het oogenblik. De beide heeren konden dit woord op dien dag en in die omstandigheden niet gebruiken, ook niet ‘bij anticipatie’: zij herinneren aan het gebeurde van den vorigen dag, toen niet hunne ‘land-’ maar hunne ‘bondgenooten’ hen tot het optreden hadden bewogen. Het ‘geroep van alle zijden’ in de proclamatie van 20 Nov.Ga naar voetnoot1 is eene algemeene uitdrukking, die niet gelijkstaat met ‘den wensch van alle onze landgenooten’.

Opm. Prof. Blok heeft volkomen gelijk in zijn beweren, dat Gijsbert Karel niet in de harten van alle zijne landgenooten gelezen had, en, naar de letter, dus niet kon spreken, alsof hij aller wensch kende; maar zou het dan in zijne omstandigheden beter geweest zijn, indien hij naar waarheid geschreven had: ‘wij hebben

[pagina 190]
[p. 190]

een vijftigtal oud-regenten opgeroepen, maar die hebben ons in den steek gelaten, doch nu een paar door ons van kapitein tot generaal gepromoveerde oud-militairen, en een twintigtal schutter-officieren ons (nog wel op onze eigen instigatie) zijn komen vragen, om het Algemeen Bestuur te aanvaarden, .... nu hebben wij het maar gedaan’?

Komen er niet in de proclamatiën van alle staatslieden en veldheeren, wanneer zij in kritieke oogenblikken op de massa indruk willen maken, uitdrukkingen voor, die den toets der nuchtere critiek niet kunnen doorstaan? Sprak Napoleon altijd waarheid in zijne bulletins?Ga naar voetnoot1

Maar mijns inziens behoeven we hier niet eens zoover te zoeken, is het volstrekt niet noodzakelijk, hierbij aan opzettelijke onwaarheid of zelfs aan overdreven uitingen te denken. Men leze slechts hoe Gijsbert Karel zich den geest van het volk voorstelde na de April-oproeren in Noord- en ZuidhollandGa naar voetnoot2: ‘Toen dit alles over was, gevoelde ik in mijn hart, dat de goede zaak er veel bij gewonnen had. Nu was het klaar, dat er kragt in de Natie zat om op te staan tegen de overheersching, en dat er gebruik van een gelukkig oogenblik zou kunnen gemaakt worden. Lieden van aanzien hadden zich daarin niet gemengd, maar ik had het genoegen en de hoop van vele in hunne oogen gelezen .... De geheele op-

[pagina 191]
[p. 191]

stand was onder het geroep van Oranje boven, en met Oranje linten aangeheven, zoodat geen mensch twijfelen kon aan het bestaan der oude liefde tot dat Huis, enz.’

In zijne voorstelling dus kon geen mensch er aan twijfelen, of men wilde Oranje terug hebben. Mag hij dan niet zeggen: ‘Wij voldeden aan den wensch van al onze Landgenooten, met voorloopig het bestuur uit naam van Oranje op ons te nemen’?

Er is meer. Met Dr. Colenbrander kan ik geen verschil zien in de uitdrukking der proclamatie ter bestuursaanvaarding (zie boven bl. 189 noot): ‘het geroep van alle zijden’, en die in I: ‘den wensch van alle onze Landgenooten’. Canneman heeft in dit tweede stuk eenvoudig andere woorden gebruikt voor dezelfde zaak; en dat Gijsbert Karel, indien hij het stuk zelf gesteld had, dezelfde woorden had kunnen gebruiken, ja ze reeds op papier had gebracht, kan men lezen in zijne onuitgesproken rede, die hij voor de Staten-vergadering had opgesteldGa naar voetnoot1: ‘Voorzeker aan Ons, wettige Regenten van het Land, die aan de Natie, aan het Nageslagt, aan God, moeten verantwoorden voor het algemeen welzijn; aan Ons, op welke de oogen van onze Landgenooten zijn gerigt, met een reikhalzend verlangen, dat wij de teugels van het Bestuur tog spoedig in handen neemen’. Is dit niet geheel dezelfde uitdrukking?Ga naar voetnoot2.

Gijsbert Karel had dit reikhalzend verlangen niet kunnen lezen in de oogen zijner landgenooten in Huisduinen, Bommenede of Uithuizen. Een staatsman maakt van zulke algemeene uitdrukkingen gebruik, wanneer dit, zooals Napoleon het schreef, kan ‘servir ses projets’.

[pagina 192]
[p. 192]

3e Met ‘bondgenooten’ - zoo gaat Prof. Blok voort - worden natuurlijk niet zij bedoeld, die Hogendorp en van der Duyn op 20 en 21 Nov. in den steek lieten, maar de kloekhartigen, die den moed niet opgaven. Van een bij allen ‘bekende groep’Ga naar voetnoot1 is geen sprake. De heeren willen alleen zeggen: wij hebben ons niet zelf opgeworpen, maar ‘wij voldeden aan den wensch’ van gelijkgezinden.

Opm. Deze nadere verklaring van het woord ‘bondgenooten’ kan ik laten rusten. Indien het woord er oorspronkelijk gestaan had, konden de hier aangewezen personen er misschien mede bedoeld zijn.

4e Merk ik nog op, dat mij thans gebleken is, dat reeds 25 Nov. l.l. in het Nieuws van den Dag een lid der Redactie dezelfde oplossing heeft voorgeslagen, die ik aan de hand deed, en dat, naar mij bleek, ook anderen dadelijk aan iets dergelijks hebben gedacht.

Opm. Het eenige in dit stukje gebezigde argument is, dat v.H. toch moeilijk heeft kunnen zeggen, dat de vorming der voorloopige regeering op verlangen van ‘al zijne landgenooten’ geschied was. Dienaangaande zij verwezen naar mijne opmerking op bovenstaand punt 2.

5e Herinnerd mag worden, dat Tullingh in zijn Gedenkschrift (Colenbrander, Gedenkstukken, VI 3, bl. 1678) handelend over de gebeurtenissen van deze dagen, spreekt van Hogendorp en van de zijnen als ‘de Verbondenen’, zoodat de term voor die dagen niet ongewoon te achten is.

Opm. Daargelaten dat, zooals Dr. Colenbrander reeds in zijn dupliek heeft gezegd, met dit woord ‘Verbondenen’ t.a.p. juist het zestal wordt bedoeld, waarvan

[pagina 193]
[p. 193]

er vier de beide leden van het Algemeen Bestuur in den steek lieten (de bekende groep), zoodat zeker niet kon gezegd worden, dat op hun aller verzoek de regeering aanvaard werd, kan ik, zelfs wanneer dit niet het geval ware, wanneer Tullingh er ‘de kloekhartigen, die den moed niet opgaven’, mede had willen aanduiden, in dit substitueerende woord geen bewijs zien, dat met het woord ‘bondgenooten’ in III-VI binnenlandsche bondgenooten (bendgenooten) zouden bedoeld zijn.

Mijne gevolgtrekking zoude in dit geval zijn: ten aanzien van dezulken gebruikt men juist niet het woord ‘bondgenooten’, maar het woord ‘verbondenen’.

 

Intusschen naast deze poging tee weerlegging der aangevoerde gronden van hen, die de ‘bondgenooten’-lezing in bescherming genomen hebben, geeft het stuk zelf een krachtig bewijs aan de hand, dat die lezing niet de ware is, hierbij vooropstellende, dat niet ééne stem zich heeft doen hooren tot verdediging van de meening, dat ‘bondgenooten’ moet of kan worden opgevat in den zin van buitenlandsche bondgenooten (les alliés). Hogendorp had, toen hij optrad, geen buitenlandsche bondgenooten - daarover zijn allen het eens.

Ziet men nu de hiervóór staande proclamatie in ‘landgenooten’-editie (I) aandachtig door, dan zal men opmerken, dat daarin tweemaal het woord ‘landgenooten’ voorkomt, beide keeren voorafgegaan door de woordjes ‘alle onze’, en dat daarin tweemaal het woord ‘bondgenooten’ te vinden is, eenvoudig voorafgegaan door het (verbogen) lidwoord ‘de’, in den zin van buitenlandsche bondgenooten, zooals het ook tweemaal voorkomt in het Oranje-Boven-biljet (zie bl. 168 en 169). Wanneer men nu in de 2e alinea ‘alle onze landgenooten’

[pagina 194]
[p. 194]

gaat lezen als ‘alle onze bondgenooten’, dan brengt men laatstgenoemd woord er voor de derde maal in - wat natuurlijk op zich zelf geen bezwaar zou zijn, maar - in eene geheel andere beteekenis dan waarin het reeds tweemaal voorkomt. Is dit aannemelijk? Canneman, die het stuk gesteld heeft, was in Nov. 1813 bijna 37 jaar oud, was opgeleid voor het notaris-ambt, op 18-jarigen leeftijd adjunct-secretaris bij de generale beleenbank voor de provincie Holland, in 1798 chef de bureau, in 1805 secretaris-generaal bij het agentschap van finantiën, sinds 1811 directeur der directe belastingen in het departement der Monden van de Maas. Kan men aannemen, dat zulk een hoofdambtenaar, die zich later ook als een bekwaam staatsman deed kennen, zoo'n fout zou maken bij het ontwerpen van een staatsstuk, hetwelk den grondslag moest leggen voor een nieuwen staat, dat hij zulks niet bemerkt zou hebben bij het overlezen, bij het voorlezen aan van Hogendorp (aan wiens aandacht het dan ook ontglipt moet zijn), noch bij de correctie voor den druk?

Ik kan dit niet aannemen, vooral wanneer daartegenover de ‘landgenooten’-lezing niet het minste bezwaar met zich brengtGa naar voetnoot1, bovendien de beide voorstaande woordjes ‘alle onze’ ook het voor de 2e maal gebezigde woord ‘landgenooten’ voorafgaan, en hierbij het woord ‘alle’ veel beter past dan bij het aantal toen bekende medestanders, ten aanzien van wie van Hogendorp stellig verzekerd kon zijn, dat ook zij hem niet in den steek zouden laten, gelijk vier zijner ‘Verbondenen’ juist gedaan hadden. Alle moet slaan op de ‘Landgenooten’, ten aanzien van wie Gijsbert Karel overtuigd was, dat zij

[pagina 195]
[p. 195]

het Fransche juk moede waren, dat zij Oranje weder aan hun hoofd wenschten te zien. Het geloof in het volk, in het geheele volk, in ‘allen’ heeft hem mede de kracht gegeven, om te volharden, hoe weinig bemoedigend zich de omstandigheden in de eerste oogenblikken ook voordeden. In dit vertrouwen op ‘alle onze landgenooten’ heeft hij niet gefaald.

 

Deze quaestie is hier zoo uitgebreid behandeld:

1e als eene curieuse bijdrage, hoe de geschiedenis zich zelve vervalschen kan, en dit eerst na honderd jaren aan het licht wordt gebracht;

2e omdat het mij zeer belangrijk voorkomt, den juisten tekst te kennen van het staatsstuk, hetwelk den grondslag vormt van het koninkrijk der Nederlanden;

3e om met Dr. Colenbrander nogmaals te herhalen: ‘Hogendorp heeft niet kunnen verklaren wat de proclamatie hem in den mond legt; hij heeft het ook niet verklaard.... Zijn onsterfelijke verdienste is juist, dat hij niet op eene wenk van vreemdelingen heeft gewacht.’

Ten slotte om er op te wijzen, dat den 21en November 1913 voor het eerst in een officieel staatsstuk (want het Staatsblad van 1813 is niet officieel), in tegenstelling met hetgeen in de officieele Proclamatie van 21 November 1813 heeft gestaan, verbreid is, dat van Hogendorp zelf zoo verklaard hebben, dat zijn en van der Duyn's optreden in het Algemeen Bestuur mede is geschied ter voldoening aan den wensch van alle zijne bondgenootenGa naar voetnoot1. Hierdoor is hij noodwendig van het hooge

[pagina 196]
[p. 196]

voetstuk, waarop hij stond, verlaagd, terwijl juist de geschiedkundige bescheiden van den laatsten tijd hem hooger hadden gebracht dan het standpunt, waarop hij vóór vijftig jaren stond.

Ik herhaal intusschen ook, dat de Regeering niet heeft kunnen vermoeden, dat er in het Staatsblad van 1813 iets anders zou gestaan hebben dan in de buitengewone's-Gravenhaagsche Courant van 22 November 1813. Maar eene ‘herplaatsing wegens misstelling’ zou vermoedelijk ‘allen onzen landgenooten’ - zeer weinigen, zoo al één uitgezonderd - welkom zijn.

 

G.J.W. Koolemans Beijnen.

Naschrift.

Toen het bovenstaande reeds was afgedrukt, werd mij van bevriende zijde opgemerkt, dat wanneer een zetter naar een gedrukt stuk zet, in het zetsel over het algemeen zeer weinig afwijkingen van het oorspronkelijke voorkomen. Dit zou pleiten tegen het door mij betoogde, dat III van II zou zijn afgedrukt (bl. 182), omdat er door mijzelf op gewezen wordt (bl. 183), dat er toch vele verschillen tusschen II en III zijn aan te wijzen.

De waarde dezer opmerking kan niet gering geacht worden; maar ik geloof dat, wanneer men haar als onomstootelijke waarheid moet aannemen, toch op andere wijze met grond kan betoogd worden, dat II de prioriteit moet hebben op III.

Is toch III niet van II afgedrukt, dan is nog minder aan te nemen, dat I ten grondslag van III heeft gediend; dan moet de eerste copie der minute van Canneman

[pagina 197]
[p. 197]

den zetters als kopij zijn gegeven. I (de reproductie in de buitengewone 's-Gravenhaagsche Courant van 22 Nov. 1813) is en blijft echter de eerste officieele uitgave, II moet door dezelfde hand (Canneman) gecorrigeerd zijn (bl. 173 en 174). Gaat men hierin met mij mede, dan kan toch moeilijk worden aangenomen, dat een ander corrector van Canneman's copie reeds een proef zou hebben nagezien, en afdrukken daarvan hebben doen verspreiden, vóórdat Canneman zelf zulks zou gedaan hebben.

[pagina π1]
[p. π1]
UIT NAAM VAN ZYNE HOOGHEID DEN HEERE PRINCE VAN ORANJE,
Het Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden.
NEDERLANDERS!


Het oogenblik is gebooren, waar op wy ons Nationaal bestaan hernemen; de zegepraal der bondgenooten heeft de hoogmoed van onzen onderdrukker vernederd, heeft zyne Reuzenmagt vergruisd.

Moede van het Juk te torsschen, waar onder men ons zoo schandelyk deed bukken, gevoelt elk Nederlander zynen moed ontvlammen in dit plechtig oogenblik. Nationale Vryheid en Onafhankelykheid is aller leus, ORANJE het punt der algemeene vereeniging van al wat trotsch is op den naam van NEDERLANDER. Wy voldeden aan den wensch van alle onze Landgenooten, wanneer wy in afwagting van de komst van ZYNE HOOGHEID, den Heere Prince van ORANJE en in zynen naam, dezen dag ons stelden aan het hoofd der Regeering; wy namen dien taak op ons met vertrouwen op de hulp der Goddelyke Voorzienigheid wiens hand de aanstaande verlossing van ons verguisde Vaderland, zoo zichtbaar bestierd; maar wy deeden het ook met vertrouwen op den bystand, op de hulp van elk Nederlander, die zonder herinnering aan al het voorleedene, zonder onderscheid van rang of staat of van Godsdienstige Gezindheid met ons de behoefte gevoeld van nog eenmaal te herwinnen dat Vaderland, dat op de Elementen, Philips en Alba veroverd, van den moed onzer Voorvaderen zo heerlyk getuigde, doch met smaad en schande te lange bezoedeld werd.

Van dit oogenblik af zyn onze Keetenen afgeworpen; geene vreemdelingen zullen U meer beheerschen; alle verbintenis van dwang en slaafsche onderwerping aan den gemeenen Vyand van Europa, aan den verstoorder der rust, der welvaart en der onafhankelykheid der volken, zeggen wy onherroepelyk en voor altoos op.

In naam van ZYN HOOGHEID den Heere PRINCE VAN ORANJE, als de Hooge Regeering der Nederlanden aanvaarende, ontslaan wy alle onze landgenooten in welke betrekking ook in het geheele voormalige gebied der vereenigde Provincien van den eed van trouw en gehoorzaamheid aan den Keizer der Franschen gedaan, en van de afkondiging dezes af aan, verklaren wij als verraders van hun Vaderland en rebellen tegens de wettige Nationale Regeering te zullen beschouwen en doen straffen dezulken die uit krachte van hunne verbintenis met de Fransche Regeering of hunne ondergeschiktheid aan deszelfs Administratien, aan eenige orders of beveelen van dezen mogten defereren, of aan die Regeering of derzelve Ambtenaren of gedelegueerden, eenige gehoorzaamheid betoonen of korrespondentien met dezelve voeren mogten.

Alle betrekkingen met onze onderdrukkers wier verachting en smaad elks aangezicht en hart in vuurgloed ontsteekt, zyn dus van heden af vernietigd; doch dit is niet genoeg!

Nederlanders! wy roepen u op om u eendragtig om den standaard te scharen die wy geplant hebben, wy roepen u op om de wapens als mannen op te vatten en den vyand die nog op onzen bodem ons schynt te trotseren, doch reeds sidderd voor onze verééniging, van onze grenzen te verdryven.

Elk onzer zy gedachtig aan het geen onze brave Voorvaderen deeden, toen de onsterfelyke Eerste Willem Hollandsch moed in laaie vlam ontstak, en laat het edele voorbeeld van Spanjes Volkeren, die na den hachelyksten stryd met opzetting van goed en bloed, het gehaatte juk verbryzeld hebben, en thans den heerlyksten dageraad van Verlossing en Zegen, zien aanbreken, laat dit voorbeeld ons leeren dat de uitkomst niet faalen kan.
Wy hebben overal mannen van beproefd krygsbeleid met de zorg eener Wapening belast; zy zullen u voorgaan in het gevaar dat slechts kortstondig zyn kan, by het aanrukken der Bondgenooten tot onze bevryding.

Orde en krijgstucht zullen onze legerbenden kenmerken, zij zijn onafscheidelijk aan den waren moed.

Wy zullen zorgen dat het onze stryderen aan niets ontbreekt; dat hun vertrouwen niet wankele, de GOD van Nederland stryd voor ons!

Maar zullen wy onze toerustingen tot wapening en verweering van onzen vryen grond rustig kunnen voortzetten, zullen de dagelyksche uitgaven van het Binnenlandsch Bestuur worden gaande gehouden, dan moet ook de opbrengst der lasten geregeld haren gang gaan, wy behoeven de Nederlanders niet te herinneren aan hunne dure verpligting; hun te zeggen dat wy 's Lands Schattingen tot 's Lands welzyn vorderen, is genoeg om ons van aller welwillendheid in dit beslissend tydsgewricht te verzekeren.

Een ieder beyvere zich dan van heden af om zyn verschuldigde anntebetalen en de Schatkist te styven.

Alle de belastingen moeten by proviesie en tot dat daar in, door de hooge regeering wettiglyk zal zyn voorzien op den eigen voet als tot dus verre worden geheeven. - Een ieder die aan de ophef der belastingen stoornis zoude willen toebrengen of die zoude willen verkorten, zoude den blaam op zich laaden van het Vaderland vyandig te zyn; en zeker zullen wy dit niet straffeloos gedogen.

Wy bevelen dat alle Hollandsche ambtenaren op hunne posten zullen blyven en wy stellen hun in de uitoeffening hunner ambtsverrigtingen onder de bescherming van alle rechtschapen Nederlanders.

Wy ontbieden en qualificeren zoodanige ambtenaren welke door het vertrek hunner superieuren de zaken hunner administratie op dit oogenblik zonder beheering zien, om den eersten in rang van het departement, arrondissement, of plaats hunner residentie als hun hoofd te gehoorzamen, en stellen wy tevens den laatsten verantwoordelyk voor alle nadeelen, welke, door zyn dralen of verzuimen, by ontstentenis van voorziening uit langere stilstand der Administratie en opschorting der Perceptie zouden kunnen voortvloeijen.

Wv vertrouwen voorts op den geest van orde, welke den Nederlander kenschetst, wy maken staat, dat in alle vakken van Bestuur, speciaal ook dat der Justitie, een ieder zal voortgaan in de getrouwe en onafgebrokene vervulling zyner pligten, overeenkomstig de Wetten, thans in vigueur.

Wy ontbieden en gelasten alle Departements, Sedelyke en Plaatselyke Autoriteiten, om deze aftekondigen en te affigeren, alomme waar zulks te geschieden gebruikelyk is.

Gedaan in den Haag, den 21 November 1813

(Was geteekend,

van der Duin van Maasdam.

Gysbert Karel van Hogendorp.
[pagina π2]
[p. π2]
UIT NAAM VAN ZYNE HOOGHEID DEN HEERE PRINCE VAN ORANJE,
Het Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden.
NEDERLANDERS!


Het oogenblik is gebooren, waarop wij ons Nationaal bestaan herneemen; de zegepraal der Bondgenooten heeft de hoogmoed van onzen onderdrukker vernederd, heeft zijne reuzenmagt vergruist.

Moede van het Juk te torsschen, waaronder men ons zoo schandelijk deed bukken, gevoelt elk Nederlander zijnen moed ontvlammen in dit plechtig oogenblik. Nationale Vryheid en Onafhankelykheid is ieders leus, ORANJE, het punt der algemeene Vereeniging van al wat trotsch is op den naam van NEDERLANDER. Wij voldeden aan den wensch van alle onze Bondgenooten, wanneer wij, in afwachting van de komst van ZIJNE HOOGHEID, den Heere Prince van ORANJE, en in zijnen naam, dezen dag ons stelden aan het hoofd der Regering, wij namen dien taak op ons, met vertrouwen op de hulp der Goddelijke Voorzienigheid, wiens hand de aanstaande Verlossing van ons verguisde Vaderland zoo zichtbaar bestierd, maar wij deeden het ook met vertrouwen op den bijstand, op de hulp van elk Nederlander, die zonder herinnering aan al het voorleedene, zonder onderscheid van rang of staat of van Godsdienstige Gezindheid met ons de behoefte gevoeld van nog eenmaal te herwinnen dat Vaderland, dat op de Elementen, op Philips en Alba veroverd, van den moed onzer Voorvaderen zoo heerlijk getuigde, doch met smaad en schande te lange bezoedeld werd.

Van dit oogenblik af zijn onze Keetenen afgeworpen; geene vreemdelingen zullen U meer beheerschen; alle verbintenis van dwang en slaafsche onderwerping aan den gemeene Vijand van Europa, aan den verstoorder der rust, der welvaart en der onafhankelijkheid der Volken, zeggen Wij onherroepelijk en voor altoos op.

In naam van ZYN HOOGHEID den Heere PRINCE VAN ORANJE, als de Hooge Regeering der Nederlanden aanvaarende, ontslaan wij alle onze Landgenooten in welke betrekking ook in het geheele voormalige gebied der Vereenigde Provintien van den eed van trouw en gehoorzaamheid aan den Keizer der Franschen gedaan, en van de afkondiging dezes af aan, verklaren wij als verraders van hun Vaderland en rebellen tegens de wettige Nationale Regeering te zullen beschouwen en doen straffen dezulken die uit krachte van hunne verbintenis met de Fransche Regeering of hunne ondergeschiktheid aan deszelfs Administratien aan eenige orders of beveelen van deze mogten defereren, of aan die Regeering of derzelve Ambtenaren of gedelegueerden, eenige gehoorzaamheid betoonen of korrespondentien met dezelve voeren mogten.

Alle betrekkingen met onze onderdrukkers wier verachting en smaad elks aangezicht en hart in vuurgloed ontsteekt, zyn dus van heden af vernietigd; doch dit is niet genoeg!

Nederlanders! wij roepen u op om u eendragtig om den standaard te scharen die wij geplant hebben, wij roepen u op om de wapens als mannen op te vatten, en den vijand die nog op onzen bodem ons schijnt te trotseren, doch reeds sidderd voor onze verééniging, van onze grenzen te verdrijven.

Elk onzer zij gedachtig aan het geen onze brave Voorvaderen deeden, toen de onsterfelijke Eerste Willem Hollandsch moed in laaie vlam ontstak, en laat het edele voorbeeld van Spanjes Volkeren, die na den hachelijksten strijd met opzetting van goed en bloed, het gehaatte juk verbrijzeld hebben, en thans den heerlijksten dageraad van Verlossing en Zegen, zien aanbreken, laat dit voorbeeld ons leeren dat de uitkomst niet faalen kan.

Wij hebben overal mannen van beproefd krijgsbeleid met de zorg eener Wapening belast; zij zullen u voorgaan in het gevaar dat slechts kortstondig zijn kan, bij het aanrukken der Bondgenooten tot onze bevryding.

Orde en krijgstucht zullen onze legerbenden kenmerken, zij zijn onafscheidelijk aan den waren moed.

Wij zullen zorgen dat het onze strijderen aan niets ontbreekt; dat hun vertrouwen niet wankele, de GOD van Nederland strijd voor ons!

Maar zullen wij onze toerustingen tot wapening en verweering van onzen vrijen grond rustig kunnen voortzetten, zullen de dagelijksche uitgaven van het Binnenlandsch Bestuur worden gaande gehouden, dan moet ook de opbrengst der lasten geregeld haren gang gaan, wij behoeven de Nederlanders niet te herinneren aan hunne dure verpligting; hun te zeggen dat wij 's Lands Schattingen tot 's Lands welzyn vorderen, is genoeg om ons van aller welwillendheid in dit beslissend tijdsgewricht te verzekeren.

Een ieder beijvere zich dan van heden af om zijn verschuldigde ann te betalen en de Schatkist te stijven.

Alle de belastingen moeten bij proviesie en tot dat daar in, door de hooge regeering wettiglijk zal zijn voorzien op den eigen voet als tot dus verre worden geheeven. - Een ieder die aan de ophef der belastingen stoornis zoude willen toebrengen of die zoude willen verkorten, zoude den blaam op zich laaden van het Vaderland vijandig te zijn, en zeker zullen wij dit niet straffeloos gedogen.

Wij bevelen dat alle Hollandsche ambtenaren op hunne posten zullen blijven en wij stellen hun in de uitoeffening hunner ambtsverrigtingen onder de bescherming van alle rechtschapen Nederlanders.

Wij ontbieden en qualificeren zoodanige ambtenaren welke door het vertrek hunner superieuren de zaken hunner administratie op dit oogenblik zonder beheering zien, om den eersten in rang van het departement, arrondissement, of plaats hunner residentie als hun hoofd te gehoorzamen, en stellen wij tevens den laatsten verantwoordelijk voor alle nadeelen, welke, door zijn dralen of verzuim, bij ontstentenis van voorziening uit langere stilstand der Administratie en opschorting der Perceptie zouden kunnen voortvloeijen.

Wy vertrouwen voorts op den geest van orde, welke den Nederlander kenschetst, wy maken staat, dat in alle vakken van Bestuur, speciaal ook dat der Justitie, een ieder zal voortgaan in de getrouwe en onafgebrokene vervulling zyner pligten, overeenkomstig de Wetten, thans in vigueur.

Wy ontbieden en gelasten alle Departements, Stedelyke en Plaatselyke Autoriteiten, om deze aftekondigen en te affigeren, alomme waar zulks te geschieden gebruikelyk is.

Gedaan in den Haag, den 21 November 1813.

(Was geteekend,)

van der Duin van Maasdam.

Gysbert Karel van Hogendorp.

voetnoot1
Ongeteekend opgenomen in de Haagsche Courant No. 1 van 19 November 1813.
voetnoot2
Als eerste stuk opgenomen in de 's-Gravenhaagsche Courant No. 4 van 22 November 1813.
voetnoot1
Mr. H. graaf van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften van Gijsbert Karel van Hogendorp. IV, bl. 205.
voetnoot1
Brieven en Gedenkschriften, IV, bl. 397.
voetnoot2
d.i. nadat van Stirum en de officieren der schutterij vertrokken waren.
voetnoot1
Ik meen dit te mogen afleiden uit de navolgende zinsneden van den brief van van Maanen aan Röell van dien zelfden 22en Nov. 1813 (Colenbrander R.G.P. VI, bl. 1741): ‘Voorts hebben zich toen van der Duyn en G.K. van Hogendorp als provisioneel gouvernement geconstitueerd, gelijk gij uit de Haagsche Courant van heden zult zien (die courant had van Maanen, toen hij zijn brief schreef, dus reeds in handen gehad. Vgl. hierboven bl. 171 het gereed maken van de drie publicatiën op 21 Nov. voor de courant van den volgenden dag)...... Heden hebben de heeren van der Duyn en van Hogendorp een proclamatie gedaan, een zeer zonderling stuk (hij kent het dus al, en die kennis kan hij alleen opgedaan hebben uit de in-plano gedrukte proclamatie, die toen reeds aangeplakt was en waarvan men hem den inhoud had medegedeeld); ik heb er geen exemplaar van, anders sloot ik het in, maar gij zult het morgen wel in de Haagsche Courant zien (de buitengewone 's-Grav. courant van 22 Nov. was er dus toen nog niet en hij wist ook niet, dat die zou uitkomen; hij verwacht die proclamatie in de courant van morgen). Dat zijn de feiten, mijn waarde vriend, die mij ter kennisse zijn; ik zit aan 't podagra en ben geen moment zonder menschen, sedert alle die gebeurtenissen: daardoor hoor ik veel nieuws’.
voetnoot1
Ik onderstel dit alleen, omdat er wat tijd moet voorbijgaan.
voetnoot2
Brieven en Gedenkschriften, IV. bl. 207.
voetnoot3
Ik noem maar een getal.
voetnoot4
Dat er werkelijk vele exemplaren noodig zijn geweest, mag blijken uit de navolgende gedrukte begeleidende missive, aanwezig in het Haagsche gemeente-archief onder de ‘Bijlagen behorende tot het register van het Verhandelde van het Provisioneel Bestuur der Stad 's-Gravenhage van 17 Nov. tot 31 Dec. 1813’.
Exh. 22 Nov. 1813 (dit stond er op geschreven)

In Naam van ZYNE HOOGHEID. Het Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden.
Aan alle Autoriteiten in de Departementen.
Aan de Magistraten en Regeeringen der Steeden en van het platte Land.

Mijne Heeren!
Deze geleidt onze Proclamatie aan het Volk van Nederland, heden bij ons gearresteerd, Wij ontbieden en gelasten Ulieden, om dezelve op ontvangst dezes op de plegtigste wyze aftekondigen en te affigeren. - Voorts daaraan door eene algemeene Distributie door middel der Dagbladen de meeste publiciteit te geeven. (Elke gemeente ontving er dus stellig meer dan een, de groote steden vermoedelijk wel meerdere).
Terwyl wij tevens staat maken op het aanwenden van alle middelen onder uw bereik, van al uwen invloed, en vooral van uw ernsthaftig voorbeeld om onze pogingen volyverig behulpzaam te zyn, op dat elk met ons moge deelen in den roem van het Vaderland gered te hebben.
Waarmede Wy Ulieden Myne Heeren! beveelen in Godes heilige bescherming.
Geschreven in den Haag, den 21 November 1813.
(Was Geteekend,)
van der Duyn van Maasdam Gysbert Karel van Hogendorp.

Bij deze begeleidende liggen de publicatie der bestuurs-aanvaarding en de afzwerings-proclamatie, met de lezing: ‘Bondgenooten’, beide met exhibitum 22 November 1813, zoodat op dien datum het gemeente-bestuur van den Haag een ‘Bondgenooten’-proclamatie heeft ontvangen, terwijl in de Buitengewone 's-Gravenhaagsche Courant een ‘Landgenooten’-proclamatie was afgedrukt.
voetnoot1
Voor proviesie (13e alinea) in II staat in III weder (evenals in I) provisie. De corrector heeft die ‘e’ blijkbaar als eene zetfout aangemerkt.
voetnoot1
Ik cursiveer.
voetnoot1
Volgens art. 2 waren dit: alle wetten, proclamatiën, publicatiën, en voorts zoodanige besluiten van den Souverein, als waarvan de publiekmaking noodig of nuttig wordt geoordeeld.
voetnoot1
Zie hiervóór bl. 169. Dr. Colenbrander had aangevoerd, dat de uitdrukking: ‘terwijl het geroep van alle zijden om zulk een Bestuur tot redding van het Vaderland onze harten diep getroffen heeft, zoo is het dat wij besloten hebben hetzelve op te vatten enz.’ z.i. dezelfde beteekenis had als: ‘Wij voldeden aan den wensch van alle onze Landgenooten met ons aan het hoofd der Regeering te Stellen’.
voetnoot1
10 Oct. 1809 Napoleon aan Clarke, zijn minister van oorlog (Corr. de Nap. I. No 15983): ‘L'art des grands capitaines a toujours été de publier et faire apparaître à l'ennemi leurs troupes comme très nombreuses et à leur propre armée l'ennemi comme très inférieur.... Constamment dans mes campagnes en Italie, où j'avais une poignée de monde, j'ai exagéré ma force. Cela a servi mes projets et n'a pas diminué ma gloire’.
voetnoot2
Brieven en Gedenkschriften, IV. bl. 188 en 189.
voetnoot1
Brieven en Gedenkschriften, IV. bl. 243.
voetnoot2
Ik meen, niet te mogen verwachten, dat mij zal tegengeworpen worden, dat hierin het woordje ‘alle’ vóór ‘onze’ ontbreekt.
voetnoot1
Dr. Colenbrander had in het midden gebracht, dat met ‘bondgenooten’ toch niet kon bedoeld zijn de bekende groep, de vijf mannen, die met Gijsbert Karel de oude Staten hadden opgeroepen.
voetnoot1
Zie mijne opmerking ad 2 hierboven.
voetnoot1
Het ligt voor de hand, dat hierbij door het nageslacht eer aan buitenlandsche, dan aan de altijd toch eenigszins gewrongen verklaring van binnenlandsche bondgenooten (die m.i. ook niet juist is) zal worden gedacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • G.J.W. Koolemans Beijnen

  • over Gijsbert Karel graaf van Hogendorp

  • over A.F.J.A. van der Duyn van Maasdam