Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1924 (1924)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1924

(1924)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

Bijlage VII. Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.

In het afgeloopen jaar kwam de Commissie zeven maal, in goed bezochte vergaderingen, bijeen, en wel op 27 September, 25 October, 29 November, 31 Januari, 20 Februari, 27 Maart en 8 Mei.

Het voorzitterschap werd waargenomen door den heer Eekhof, het secretariaat door den heer van Kan.

De samenstelling der Commissie onderging geenerlei wijziging.

De Commissie had als gast in haar midden prof. Bruno Becker, uit Petrograd, die geheel de Januari-zitting vulde met een voordracht over Coornhert.

Mededeelingen werden gedaan:

door den heer Blok over de stemming van de Hollandsche en Zeeuwsche steden tegenover den Bourgondischen landsheer; over de Apologie van Robert Gordon en de aanleiding tot het schrijven van het boekje;

door den heer Overvoorde over het fort te Malakka en zijne zoogenaamde verkleining; over handschriften en brieven van ds. D.F. van Giffen;

door den heer Knappert over in zijne handen gestelde brieven van dr. Chr. Sepp; over Aegidius de Monte, bisschop van Deventer; over eeuw- en halve-eeuwfeesten van de Leidsche Academie; over beraamde plannen voor een nieuw Academiegebouw uit de vorige eeuw;

door den heer Huizinga, over de kennis van den Islam in de Middeleeuwen; over den Engelschen dichter George Gascoigne, die in 1572 voor de zaak der Staten heeft gestreden;

door den heer Molhuysen over het gebruik van den meesterstitel aan de Leidsche Hoogeschool in vroegere eeuwen;

door den heer Bijleveld over een genealogisch handschrift uit de omgeving van Frederik Hendrik, hetwelk hem in handen is gekomen; over een Latijnsch bruiloftsgedicht uit de dagen van het beleg van Groningen; over het Klooster der Elf Duizend Maagden te Warmond; over Gerard van Swieten;

door den heer Eekhof over de beschrijving van de Indianen door den Amerikaanschen predikant Johannes Megapolensis; over plagiaat, gepleegd door twee moderne schrijvers tegenover Robert Fruin;

[pagina 69]
[p. 69]

door den heer de Blécourt over juridische examens te Leiden in de XVIIIe eeuw;

door den heer Colenbrander over de statistiek der promoties aan de Leidsche Universiteit in vroegere dagen;

door den heer Meyers over de door hem onlangs bezochte archieven der Zwitsersche Vallei;

door den heer van Blom over den brand van Westerschelling; over de handschriften van de familie von Richthofen, onlangs aangekocht voor de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden; over de archieven van Bolsward en van het St. Jorisgasthuis te Delft;

door den heer Kleijntjens over het fort te Valkenburg; over een Middeleeuwsch spel van letterschikking; over eene door hem gevonden beschrijving in handschrift van het beleg van Bommel;

door den heer van Kan over vredepenningen, geslagen in de IIIe eeuw door de opstandige keizers van het Noorden.

Aanhangsel.

Zooals gewoonlijk had aan den vooravond der jaarvergadering, den 10den Juni 1924, eene voor alle leden der Maatschappij toegankelijke bijeenkomst der Commissie in het Nutsgebouw plaats.

Dr. F.K.H. Kossmann, uit Rotterdam, sprak er over: ‘Het wonder van Loosduinen’.

Daarmede wordt naar spreker opmerkte, bedoeld de geschiedenis van gravin Margaretha van Hennenberg, dochter van Graaf Floris IV van Holland, die kort voor haar overlijden op Goeden Vrijdag 1276 zooveel kinderen zou hebben ter wereld gebracht als er dagen zijn in een jaar.

In de meeste kronieken en oudheid- en geschiedboeken van de 15de tot de 18de eeuw vindt men deze gebeurtenis verhaald en besproken. In de 18de eeuw komt men tot de verklaring, die ook thans nog wel gangbaar is, dat de gravin een tweeling zou hebben gekregen, en aangezien in Holland de Paaschstijl gold, en men dus met Paschen een nieuw jaar rekende te beginnen, dit tweetal op den Goeden Vrijdag gelijk was aan het aantal dagen, dat het jaar nog telde.

De wetenschap der 19de eeuw heeft zich in ons land met dergelijke onderwerpen weinig bezig gehouden; een hernieuwde kennisneming van de bronnen in de oude literatuur kan thans nog wel nieuwe belangstelling wekken en nieuwe inzichten openen; in elk geval moet zij leeren, dat met het terugbrengen van een wonderverhaal als dit tot een soort aardigheid, niet het laatste woord is gezegd.

Reeds in de eerste helft der 15de eeuw begint het verhaal een

[pagina 70]
[p. 70]

vaste plaats te krijgen in de geschiedenis der Hollandsche graven. Wij weten, volgens spreker ook uit goede oude bronnen, dat de bewuste gravin inderdaad op den Goeden Vrijdag 1276 is gestorven en dat zij in de door haar moeder gestichte vrouwenabdij te Loosduinen werd begraven. Ook haar oorspronkelijk grafschrift, waarop natuurlijk van de 365 kinderen geen sprake is, is overgeleverd.

Na uitvoerig de verschillende overleveringen, die er omtrent deze legende bestaan, te hebben meegedeeld en enkele voorwerpen, die in de kerk van Loosduinen zich hebben bevonden en betrekking zouden hebben gehad op deze gebeurtenis, te hebben genoemd, deed spreker uitkomen, dat men voor de verklaring van het ontstaan van een dergelijk verhaal in de eerste plaats moet nagaan in hoeverre het overeenkomt met andere volksvertellingen. En dan komt men in dit geval tot talrijke verhalen, met deels dezelfde motieven, hetzij ten opzichte van de geboorte van een ongewoon aantal kinderen, hetzij tevens tot het ongeloof aan de mogelijkheid van zulke geboorten zonder schending der huwelijkstrouw; hetzij ook tot verhalen, waarbij de verwensching eener beschimpte de aanleiding is tot een of andere wonderlijke geboorte. In dit geval zou de gravin een moeder, die van een tweeling was bevallen, hetgeen de gravin zonder echtbreuk onmogelijk achtte, hebben beschimpt, waarop deze moeder haar zou hebben verwenscht.

Hierover bestaat een belangrijke studie van Dr. Boekenoogen naar aanleiding van een bekende Nederlandsche Volksprent. Het Loosduinsche verhaal staat dus niet op zich zelf en behoeft niet uit een toevallige groep te worden verklaard. Integendeel moet het zijn ontstaan uit overal in omloop zijnde motieven, die zich hier tot een leerzame geschiedenis hebben gevormd in verband met een der oude vorstelijke grafsteden in het abdijkerkje, dat ook bij andere dier graven sprookjes zal hebben gekend.

De tweede spreker in deze bijeenkomst was Dr. E. Slijper, uit Utrecht, die een verhandeling hield over: ‘De benoeming van J.G. Huschke tot hoogleeraar te Leiden.’

Spreker ving aan met er op te wijzen, dat Jean Luzac in 1796 bij zijn aftreden als rector-magnificus te Leiden een rede had gehouden over ‘Socrates als burger’, waarin hij zijn opvatting uiteenzette over wat hem ware gelijkheid en juiste regeeringsvorm toeleek. Kort daarop verscheen een vertaling van deze rede met een bijvoegsel over het Atheensche Staatsbestuur. De reactionaire beginselen, daarin neergelegd, wekten ergernis en ten gevolge daarvan werd Luzac ontheven van zijn professie in de Vad. Geschiedenis. Hij bedankte nu echter ook voor die in de Grieksche taal. Wie zou hem opvolgen? Wyttenbach stelde, omdat hij niet ronduit wilde weigeren, bovenmatige eischen. Wolf, de Homerus-criticus, bedankte. Toen dreef een der Curatoren, Van Santen, de benoeming door van F.G. Huschke, die

[pagina 71]
[p. 71]

tot dusverre gouverneur geweest was bij aanzienlijke Amsterdammers.

Luzac had intusschen den curatoren een proces aangedaan; 20 Maart 1797 gelastten de Heeren van het Prov. Bestuur van Holland den Leidschen Curatoren het volledig herstel van Prof. Luzac.

Huschke, van geboorte Duitscher, keerde naar zijn vaderland terug; het was hem hier te lande niet gelukt een Rectoraat, waarmee hij zich tevreden zou gesteld hebben, in afwachting van beter, te verwerven. Hij was juist professor in Rostock geworden, toen hij hoorde, dat Luzac bij de ramp van Leiden, 12 Januari 1807, was omgekomen. Er werden toen, met name door Hieronymus de Bosch, pogingen gedaan, om Huschke opnieuw benoemd te krijgen in deze vacature, welke pogingen eindelijk met succes werden bekroond. Een halfjaar later bedankte Huschke evenwel kort en bondig, zonder opgave van redenen. Eerst in 1815 werd de vacante leerstoel door prof. Bake bezet.

De lotgevallen van Huschke geven, zooals spreker ten slotte nog nader aantoonde, een eigenaardigen kijk in het wereldje der philologen aan het einde der 18de en in het begin der 19de eeuw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken