Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1930 (1930)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

XML (0.71 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1930

(1930)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Bijlage VII. Verslag der commissie voor geschied- en oudheidkunde.

De commissie vergaderde bij de leidsche en oestgeestsche leden aan huis op 25 September, 31 October en 28 November 1929, 30 Januari, 27 Februari, 27 Maart en 1 Mei 1930.

Voorzitter en secretaris bleven de heeren Bijleveld en Van Blom.

De commissie leed gevoelige verliezen: het lid Molhuysen bedankte en de leden Blok en Overvoorde ontvielen haar door den dood. Overigens wijzigde zich haar samenstelling niet.

De volgende leden bespraken de achter hunne namen volgende onderwerpen:

De heer Blok: prins Maurits' aanrakingen met Lutherdom en Calvinisme;

de heer Knappert: slavenhandel en zending-onder-de-slaven op de Bovenwindsche Eilanden, het huwelijk van Susanna Philips met Alexander Wilson, een Odet Coligny op St Eustatius in de achttiende eeuw, ds Gargon in de Berbiesjes eind achttiende eeuw, grafopschriften te Madras, verzuimd Sint Maarten;

de heer Huizinga: Zeeland en de Leidsche universiteit, een achttiende-eeuwsche italiaansche huwelijksprent, de legende der dertig zilverlingen;

de heer Eekhof: een conjectuur van Cobet over de uitdrukking ‘deus christianorum ονοκοιτης’, Jonas Michaelius en zijn zoon Johannes, het honderdjarig bestaan van het Archief voor Kerkgeschiedenis;

de heer Bijleveld: het ruiterstandbeeld, vermoedelijk van den Roomsch-Koning Willem II, in den Dom te Bamberg;

de heer De Blécourt: Grotius' optreden in 1614 inzake ‘mare liberum’, de grafelijke baljuwen in Vlaanderen;

de heer Meyers: een brief van Philips Ruygrok van de Werven uit 1479; Suriname in 1789 naar een fransche bron;

de heer Colenbrander: de oorsprong van nederlandsche familienamen (in verband met plaatsnamen);

de heer Van Blom: onzijdigheidsverklaringen van Ameland;

de heer Krom: beweerde egyptische invloeden in de oud-indische cultuur, prae-neolithische vondsten op Java, zestiende-eeuwsche petroleumvondsten in Perlak;

de heer Barge: de wederopbouw van de abdij te Egmond.

Den vooravond der jaarvergadering handelde prof. dr H.T. Colenbrander in een door 29 leden der Maatschappij bijgewoonde vergadering der Commissie over: de Boerenoorlog van 1899 naar aanleiding van het boek van dr W.J. Leyds.

[pagina 74]
[p. 74]

Hij besprak naar aanleiding van de verschijning van dr Leyds' Tweede Verzameling (correspondentie 1899-1900) den Boerenoorlog van 1899 in het ruimer verband der geheele geschiedenis van Zuid-Afrika, die in Nederland meer in enkele détails dan in haar geheele beloop goed gekend en begrepen wordt. Het Boerenelement, door de Engelsche koloniale politiek van den Cobdentijd losgelaten, is, eer het zich in zijn afzonderlijke staatkundige organisaties zeer breed of gelukkig ontwikkeld had, door het jongere Britsche imperialisme ingehaald en tot een strijd gedwongen, waarin het in schijn de nederlaag moest lijden, en toch in wezen een groote overwinning heeft behaald. Om in Zuid-Afrika als Unie te zegevieren, moet het eerst als particularisme ondergaan. Geen andere afloop van den Boerenoorlog van 1899-1902 laat zich denken die voor de toekomst van het Afrikaanderdom gunstiger voorwaarden zou hebben geschapen dan de afloop zooals die geweest is, en aanvankelijk door Nederland diep betreurd werd. Herstel van den status van vóór 1899 zou het samengroeien der republikeinsche en koloniale Afrikaanders tot eene actieve politieke eenheid verhinderd hebben, en de invloed van een Botha of Hertzog op Zuid -Afrika als geheel zou nooit boven dien van een Kruger of Steyn zijn uitgekomen, immers in het beste geval tot een deel van het subcontinent beperkt zijn gebleven. Hebben daarom Kruger en Steyn voor een verkeerde zaak gestreden? Neen. Zij hebben in ongelooflijk moeilijke omstandigheden het geestelijk zelfbewustzijn eener wordende natie gered; zij hebben eene natie gevormd, die respect afdwong, niet het minst in den zelfstrijd, die aan den vrede van Vereeniging vooraf ging. Boeren die eerder en uit andere motieven den strijd zouden hebben opgegeven dan in 1902 geschiedde, zou men nimmer als de staatkundige leiders der Afrikaansche natie van 1910 en later hebben teruggezien. Zuid-Afrika als geheel zal hen onder zijn stichters blijven eeren, en met hen eenige Nederlanders blijven gedenken die hun met raad en daad ter zijde hebben gestaan, en aan wier bedrijf de publicatie van dr Leyds te rechter tijd de herinnering heeft opgewekt. Het is met zelfbewustzijn dat Leyds opening mag doen van zijn beleid in de meest critieke dagen van Zuid-Afrika's geschiedenis, een beleid dat gekenmerkt is geweest door een ruimer uitzicht op Zuid-Afrika's behoeften dan één der strijdende partijen van 1899 destijds kan hebben vermoed. De Engelsche openbare meening uit den tijd der lastercampagne heeft van hem slechts eene karikatuur weten te maken; heeft de Nederlandsche openbare meening van dien tijd steeds ten volle de moeilijkheden van zijn positie beseft? Hij is de kloeke maar beraden dienaar van de zaak der Z.A.R. geweest, niet de felle drijver dien de Engelschen van dien tijd in hem hebben gevloekt en dien anderen ook onder ons, zouden hebben willen toejuichen. Tot den oorlog heeft hij niet gedreven, en de schijn van groot succes, in den

[pagina 75]
[p. 75]

aanvang der vijandelijkheden door de Boerencommando's behaald, heeft hem minder dan anderen verblind. In Holland, constateert hij in een brief van 16 Dec. 1899, is de stemming oorlogszuchtiger dan waar ook; men wordt er verontwaardigd reeds op den klank van het woord vrede door overleg; waarom niet volhouden en de Engelschen in zee smijten? ‘Dat is’, schrijft hij, ‘in Holland de algemeene gemoedsstemming’. In Holland, dat het smijten aan anderen zou moeten overlaten. De geest die dit toen afkeuren en tegen de gevolgen waarschuwen kon, is een onafhankelijke geest geweest. Met onbekrompenheid verschaft hier een staatsman aan het nageslacht de middelen, hem te oordeelen. Zulk een handelwijze is zeldzaam in onze binnenlandsche politiek; des te meer is het te prijzen, dat zij gevolgd wordt door een der weinige Nederlanders die op een heeten post hebben gestaan in de wereldpolitiek. Tot het juist begrip van het meest critieke tijdstip uit de geschiedenis van een subcontinent heeft Leyds een kostbaar hulpmiddel toegankelijk gemaakt. Zijn eigen reputatie, maar wat hem meer waard zal zijn, de omvattendheid en bezonkenheid van ons oordeel over Zuid-Afrikaansche zaken zullen er bij winnen.

Bij de rondvraag maakte prof. dr J.W. Muller gebruik van de gelegenheid om, naar aanleiding van het, wegens ziekte der spreekster, opgegeven voornemen eener vereenigde vergadering van deze Commissie met die voor Taal- en Letterkunde - welke laatste, naar hij in herinnering bracht, indertijd, van 1897 tot 1902, eveneens op den avond voor de Jaarlijksche Vergadering eene voor alle leden der Maatschappij toegankelijke vergadering placht te houden - in deze bijeenkomst mededeeling te doen van een boekgeschenk van Mej. J.J. Heydanus uit Weesp aan de Maatschappij. Daarvan is vooral van belang een exemplaar van den bekenden, door den dichter zelf bezorgden druk in 1650 van Vondel's Poëzy, die tot dusverre in onze Boekerij ontbrak, en evenmin in de Universiteits-Bibliotheek of in de Bibliotheca Thysiana te vinden is. De waarde van dit geschenk wordt bovendien nog verhoogd door een eigenhandig inschrift van Vondel, van wien onze Boekerij tot dusverre geen enkel autograaf bezat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken