Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1932 (1932)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (1.03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1932

(1932)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Bijlage VII Verslag der commissie voor geschied- en oudheidkunde

De Commissie vergaderde bij de Leidsche en Oegstgeestsche leden aan huis op 24 September, 29 October, 26 November, 28 Januari, 25 Februari en 21 April. Voorzitter werd de heer van Blom in plaats van den heer Bijleveld; Secretaris bleef de heer de Gelder.

De volgende leden bespraken de achter hun namen volgende onderwerpen.

De Blécourt over een biographie van Talleyrand; over den drukker Jean Carpentier, te Leiden.

Van Blom over de kolonisatie uit Holland tusschen Hamburg en Staden a.d. Elbe in de twaalfde eeuw.

Bijleveld over Jhr von Siebold; over de geschiedenis van Oostfriesche geslachten.

Byvanck over inscripties op eenige steenen gevonden bij opgravingen op het Utrechtsche domplein; over miniaturen in missalen te Kuilenburg en te Parijs; over het Psalterium van Utrecht en zijn illustratie.

Colenbrander over een Arkelsche kroniek; over een gevelsteen te Saint-Germain; over een onderzoek naar de beteekenis der immigratie uit Zuid-Nederland, tijdens het Twaalfjarig Bestand, voor Amsterdam's welvaart.

Eekhof over eenige documenten betreffend Robinson.

Fockema Andreae over het oude baljuwschap Rijnland; over een handschrift met oorkonden betreffend het land van Stijn; over den invloed van het klooster Stijn op de ontwikkeling van het waterschap; over den tijd van ontstaan van Amsterdam.

Huizinga over de verhouding tusschen het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden en de Universiteit in de jaren 1818 en volgende; over de tegenwoordige verhouding van fransche en duitsche cultuur, weerspiegeld in eenige uitingen over Goethe in een fransch tijdschrift en een fransch dagblad.

Knappert over de conflicten op St Eustatius tusschen den Schout-bij-nacht van Bylandt en den Commandeur de Graeff.

Krom over een incident in een vergadering te Leiden in 1848.

Meyers over het wezen van het burggraafschap hier te lande en in Vlaanderen.

In de op Dinsdagavond 7 Februari 1932 gehouden bijeenkomst

[pagina 102]
[p. 102]

waartoe waren uitgenoodigd alle leden van de Maatschappij, heeft dr A.E. van Giffen, directeur van het biologisch-archaeologisch instituut der rijksuniversiteit te Groningen, gesproken over Vooren vroeghistorische schakels in Nederland tusschen Groot-Brittannië en Ierland en het Europeesche continent.

Aan deze rede, die met lichtbeelden werd verduidelijkt, is het volgende ontleend:

Naar den aard der snijdende werktuigen, verdeelt men nu de vóór- en vroeghistorische verschijnselen in een steen- en een metaaltijd. Daarvan wordt de zgn. steenperiode naar het al of niet geslepen zijn der daarvoor typische gidsvormen nog wederom onderverdeeld in een ouderen en jongeren steentijd, het zgn. palaeolithicum en het neolithicum. Beide door den midden-steentijd het zgn. mesolithicum gescheiden, of juister verbonden perioden zijn zeer ongelijk lang van duur en verleden. Ja, het palaeolithicum, tegelijk de periode der menschwording, behoort zelfs tot een vroegere, t.w. de voorlaatste aardperiode, d.w.z. die van het Diluvium, den algemeen bekenden, zgn. postplioceenen ijstijd. Zij rekent met tienduizenden jaren, haar duur wordt op ruim een half millioen jaren geschat. De oudste menschelijke skeletdeelen taxeert men op een tijd die 250.000 à 100.000 jaar achter ons ligt. De midden- en jongere-steentijd, die in Europa achtereenvolgens circa 10.000 resp. 5000 jaar v. Christus een aanvang nemen, worden ongeveer 2000 jaar v. Christus gevolgd door den zgn. metaaltijd. Deze perioden behooren in tegenstelling met de vorige tot die, waarin wij thans leven. Het is deze, die van het alluvium, tot of althans in welker, eerste helft de jongere steencultuur thuis behoort. Di- en Alluvium samen vormen het zgn. quaternaire tijdvak, dat t.o. van de andere aardperioden, verbazend klein is.

Zoo is derhalve de geschiedenis van den mensch in vergelijking met die van de aarde, alsook met de zich daarop ontwikkelende levensprocessen, van zeer recenten datum. De mensch treedt in verhouding al heel laat op, hij is in zooverre een echte homo novus, een parvenu.

Evenals den steentijd heeft men ook den metaaltijd in twee groote sub-perioden verdeeld, t.w. in een ouderen, den z.g. koperresp. brons- en een jongeren, den z.g. ijzertijd, twee hier te lande circa 1800 resp. 500 v. Chr. aanvangende perioden. Beide zijn elk op haar beurt getypeerd door de grondsubstantie koper resp. brons en ijzer waaruit de destijds gebruikelijke snijdende werktuigen achtereenvolgens vervaardigd werden. Terloops zij nog opgemerkt, dat het typische brons bestaat uit 90 pct. koper en 10 pct. tin.

Spr. wees er hier op, dat dit schema ook slechts als zoodanig is bedoeld.

Wanneer men nu de vroegste cultuurverschijnselen op Neder. landschen bodem in oogenschouw neemt, dan treffen ons daarbij

[pagina 103]
[p. 103]

al direct enkele hoofdbijzonderheden, die in toenemende mate de reeds beter bekende verbindingen met Engeland doen uitkomen.

In de eerste plaats is het in de laatste jaren speciaal in den allerjongsten tijd gelukt, eenigszins den sluier te lichten, die gespreid was over de tot voor kort geheel onbekende oudste en over de reeds beter bekend geworden daarna komende beschavingsoverblijfselen op Nederlandsch territoir. Spr. toonde dit met voorbeelden nader aan. Dank zij de vondsten is men gerechtigd, het tijdstip van het eerste optreden van den mensch op onzen bodem aanmerkelijk, wellicht eenige duizendtallen van jaren terug te schuiven, nl. tot in de laatste jongpalaeolithische subperiode van het Magdalénien, die men in ronde getallen 25 tot 10.000 jaar v. Chr. dateert. Ja zelfs nog enkele, tot nu toe op zichzelf staande typologisch veel oudere en als zoodanig tot de eerste ur-palaeolithische staande subperiode van het Chelléen behoorende cultuurproducten, zijn in ons land gevonden, t.w. bij Deventer.

Spr. gaf vervolgens een uitvoerig overzicht van de beter bekend geworden latere cultures, waarbij spr. onder meer aantoonde, dat de ook in lateren tijd zich nog handhavende kleisteenindustrie wel degelijk een verbindingsschakel tusschen de láát-diluviale en vol-alluviale cultuur vormt.

De beteekenis van de veranderingen in de menschelijke beschaving dezer nieuwe cultuurperiode kan nauwelijks worden overschat. In den huishoudelijken toestand van den mensch heeft de ingrijpendste wijziging plaats. Landbouw en veeteelt komen tot ontwikkeling, het trekken wordt meer en meer opgegeven, vaste woningen en woonplaatsen treden op den voorgrond.

Naast het slijpen van steenen werktuigen, komt ook de pottebakkerskunst tot bloei. Uitvoerig schilderde spr. de veranderingen, die zich op allerlei gebied hebben voorgedaan.

Groot is de sprong, dien de menschelijke cultuur nu in betrekkelijk korten tijd maakt. In enkele duizenden jaren, wij kunnen haast zeggen, wanneer wij denken aan het Nijldal, de landen aan Euphraat en Tigris en aan de Middellandsche eilandencultuur - in een paar millenia, ontwortelt de mensch zich aan zijne langdurige, misschien bij 10.000den jaren te berekenen kindsheid.

Afgezien van de verschijnselen, die betrekking hebben op den ouderen en midden-steentijd - meent spr. de volgende hoofdtrekken te mogen uitstippelen, en het zijn deze hoofdtrekken, aldus spr., welke ook de verbindingen met de vóór- en vroeghistorische cultures en het Britsche eilandengebied onthullen en begrenzen.

A. Wat aangaat de losse vondsten in het bijzonder, zooals Aberg heeft aangetoond de vuursteenbijlen, zoo vertoont ons land in het jongere steenen tijdperk twee uit een oogpunt van cultuur verschillende stijlrichtingen, eene Noord- en eene West-Europeesche. Daarvan verloopt de gemeenschappelijke grens,

[pagina 104]
[p. 104]

al dan niet samenvallend met een bevolkings- of zelfs domineerende rasgrens ongeveer over Overijsel.

B. Wat aangaat de gesloten vondsten (in hoofdzaak graven, doch voorts nederzettingen in industrieplaatsen), ook deze spiegelen iu het algemeen een ongeveer gelijke tweedeeling af als de losse. Bovendien wijzen zij echter nog op een tweeden grens langs de groote rivieren. Zij verdeelen het Nederlandsche territoir in drie regionaal meer of minder scherp gescheiden zones, 1) een tweeledige zuidelijke, 2) een drieledige noordelijke en 3) een daartusschen gelegen vierdeelige middelste.

Uitvoerig behandelde spr. deze gebieden en de vondsten, die in deze gebieden zijn gedaan.

Spreker besloot: Alle in het kort weergegeven verschijnselen doen het Nederlandsche territoir volgens spr. van den aanvang af kennen als een tusschen-, een rand- en een overgangsgebied. Het zijn de zeekusten en de groote rivieren en de daarmede samengaande veranderingen, welke hier blijkbaar van den beginne af aan en telkens wederom opnieuw en tot nu toe, richting hebben gegeven, al vermissen we daarin nog pijnlijk de rol van de Schelde. Als schakel tusschen Engeland en het Continent blijkt ons land voor en na een steeds duidelijker wordende rol te spelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken