Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1933 (1933)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1933

(1933)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 128]
[p. 128]

Bijlage VII
Verslag van de commissie voor geschied- en oudheidkunde

Commissie vergaderde zes maal. Voorzitter en Secretaris zijn herkozen, bij afwezigheid van den laatste vervangt hem de heer Fockema Andreae.

De Commissie betreurt het verlies van haar getrowen medewerker prof. Eekhof, die ons door den dood ontviel.

De volgende leden deden mededeelingen over de achter hun naam vermelde onderwerpen:

Barge: Over het verval na den opbloei van het klinisch onderwijs te Leiden onder Boerhave.

De Blécourt: Hoe de stad Groningen aan het gezag over het Oldambt is gekomen.

Van Blom: Over eenige duistere plaatsen in Ubbo Emmius; Over het denkbeeld van Snellen om gronden, in de drooggelegde Zuiderzee, in erfpacht te geven.

Bijleveld: Hoe het huis Windesheim bij Zwolle aan zijn kostbare inwendige versieringen is gekomen; Over de identificatie van een familieportret van Jan van Scorel.

Byvanck: Over een heilige en bisschoppen in een handschrift der Pierpont Morgan Library en over een Nederlandsch verlucht handschrift uit dezelfde verzameling; Over de te Utrecht opgegraven zoogenaamde Albiobola steenen; Over een Evangelarium uit Reims te New-York; Over eenige miniaturen in een Evangelistarium uit Trier.

De Gelder: Over portretten van Prins Willem van Oranje.

Fockema Andreae: Mededeelingen over oude landmaten, in 't bijzonder over den Rijnlandschen voet; Over de vraag, in hoeverre een oorspronkelijke oude Nederlandsche cartografie bestaat.

Kleyntjens: Over de afkondiging der besluiten van het concilie van Trente in de Nederlanden, en de publicatie door Willox.

Krom: Over de Aziatische curiositeiten-verzameling van den Grooten Keurvorst; Over eenige oudheidkundige vondsten in Nederlandsch-Indië.

Meyers: Over een ongeloofwaardige politieke onderhandeling, beschreven in de acte van een Haagsch notaris in 1672.

[pagina 129]
[p. 129]

In de op Dinsdagavond 13 Juni 1933 gehouden bijeenkomst, waartoe waren uitgenoodigd alle leden van de Maatschappij, leverde Jhr Dr E. van Nispen tot Sevenaer een ‘Bijdrage tot de studie van den kasteelenbouw in Nederland tot omtrent het jaar 1300.’

Als bronnen voor de burchtkunde noemde spr. bouwwerken, afbeeldingen en archivalische bronnen.

Maar naar de thans aangetroffen bouwwerken kan omtrent hun oorspronkelijken staat niet veel worden geoordeeld. De tand des tijds, oorlogen, belegeringen, moderniseeringen en vaak zonder piëteit verrichte restauraties, - door al zulke invloeden spreken de bouwwerken die over zijn, niet meer de taal van eeuwen her, doch meestal een gekunsteld dialect vol uitheemsche accenten.

Afbeeldingen leeren ons veel omtrent vroegere stadia maar niet nopens den oorspronkelijken staat.

En archivalische bronnen, daaruit valt niet dan moeilijk en ten koste van veel tijd te putten, en dan vindt men niet steeds wat men zou wenschen.

Zoo is de kennis omtrent onze Nederlandsche kasteelen dan nog maar zeer gering. Staat soms de genealogie der bewoners ongeveer vast, - nopens den tijd der stichting en den persoon van den stichter tasten wij dan nog gemeenlijk in het duister.

In de vroegste middeleeuwen vielen er reeds twee bouwtypen te onderscheiden: de residentie: 't hof, de zaal; en 't fort: de burcht.

Het eerste type werd ook in Nederland aangetroffen. De zaal, sala, bestaat voort in den geografischen naam Netersel vermoedelijk (Nederzaale), en in meer andere namen.

Ook de Hunnenschans bij Uddel heeft een sale gehad.

In den na-Karolingischen tijd deed vrees voor de Noormannen heel kasteelen bouwen: forten, torens, vermoedelijk nog naar Romeinsch voorbeeld. De afmetingen waren normaal 10 bij 10, en zij werden gebouwd aanvankelijk van hout, later van steen, in ons vlakke land op kunstmatige heuvels, verkregen van de bij het graven van een ringgracht opgeworpen aarde.

Van de geschiedenis van den burchtheuvel Wijnantsrade is vrij wat bekend. In 1342 werd Her Winant van Rode, Ritter, beleend met het ‘goyt zu Nuwenberch’: de ‘fortreche’ lag dus op een heuvel. In de latere stukken ziet men dan geleidelijk de naam Winantsrode-Wynantsrade worden.

Het ‘berg’ in die namen beteekent soms heuvel, soms burcht, en soms was 't zoo het een als 't ander, wat spr. demonstreert aan den naam Weerdenberch - Waardenburg.

Uit een kroniek van de heeren van Weerdenburg blijkt, dat omstreeks 1265 werd opgericht een houten sterkte, een toren; dat de toren in 1283 werd uitgebreid met een hoofdgebouw en een ronden toren, waarschijnlijk van steen, waarna in 1355 Johan de Koc bouwde een grooten vierkanten toren met ringmuur. De houten sterkte zal toen wel buiten gebruik zijn geraakt.

[pagina 130]
[p. 130]

Maar elders hielden houten versterkingen nog lange jaren stand. Dat blijkt uit de geschiedenis van Eerde, dat in 1380 werd belegerd, en steenen van 1300 pond die er naartoe werden geslingerd ‘scaden den houten huse niet, waist die stenen steijten daer weder of, oft ballen geweest hadden, want die stilen ende balken waren so dicke alse molenstanders, ende stonden bij dichte, die een bij den anderen, mer dat steenwerc worpen sij alle te stucken’. Eerde bezweek eerst na een beleg van 5 weken en aanvallen dag en nacht. De toren werd in brand gestoken, ‘en 't bernde een gantse maent lang’.

Zoo weten we: de toren, 't eigenlijke fort, was in hout opgetrokken, de ringmuur was in steen, had vervangen een houten palissadeering, en die steen werd verpulverd terwijl 't hout de projectielen die er op werden afgeschoten weerstond en eerst door het vuur kon worden vernietigd.

Ook Maastricht had houten palissadeeringen, die in 1284 een fel beleg bleken te kunnen weerstaan.

Spr. besprak voorts de beteekenis van castrum, domus, municio en huis, waartusschen men niet veel verschil scheen te maken.

Eenige lichtbeelden werden vertoond ter verduidelijking van het besprokene.

Met eenige opmerkingen over de benamingen donjon, bergvrede enz. eindigde spr. zijn met belangstelling aangehoorde voordracht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken