Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1962 (1962)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.36 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1962

(1962)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

August Aloysius Gerardus van Erven Dorens
(Amsterdam, 14 februari 1872 - Oosterbeek, 27 februari 1960)

Van Erven Dorens was van Amsterdamsen huize; zijn voorvaders hadden er op het Rokin een zaak in ornamenten, spiegels en lijsten gedreven en de overgang naar de kunst moet van hieruit gemakkelijk zijn geweest. Te Amsterdam in de kunsthandel werkzaam had ons oud-medelid, met zo velen, deze stad metterwoon verlaten om zich in Zandvoort te vestigen. Tot de Amsterdammer samenleving in ruimere zin bleef hij behoren ook door zijn nauwe aansluiting bij tijdgenoten, die niet slechts in de kunst en kunstgeschiedenis, doch ook in de monumentenzorg en het museumwezen hun weg vonden, zoals Dr Jan Kalf, Prof. Vogelsang en Prof. Schrijnen.

Het toeval van een liefhebberij heeft ook hier een leven gericht. De kunsthandelaar/antiquair had smaak gekregen in oude volkskunst, die destijds nog slechts moeizaam in de mode begon te komen; invloed van een William Morris drong hier te lande niet zo gemakkelijk door, zeker niet in het Katholieke milieu van de overledene, waar men eerder de invloeden van Cuypers en van Alberdingk Thym kon blijven verwachten. Zo kan men zich denken, dat zich enige bewustheid van een taak, een roeping ging aftekenen. En hierbij kwam, dat Kalf zo enthousiast vertelde van de eerste volkskunde-musea in de noordelijke landen (‘Skansen’ te Stockholm 1891, Lingby bij Kopenhagen 1901). Ook het echtpaar Van Erven Dorens - Bonnike ging er eens kijken, om van die tijd af te behoren tot de kring van hen, die in Nederland iets dergelijks tot stand zouden zoeken te brengen.

Dit ging niet zo vanzelf. Het groepje initiatiefnemers heeft eerst tevergeefs een terrein gezocht in het westen des lands. Maar via Generaal Hoefer en Mevrouw Hoefer - Van Heemstra werd de belangstelling van burgemeester Van Heemstra te Arnhem gewekt en deze zag in, dat zijn sterk gegroeide stad een tekort aan culturele media en aan cultureel-toeristieke attrakties vertoonde; een nieuw museum zou een aanwinst kunnen zijn. Hij wist zijn Raad mee te krijgen met het voorstel, van het overvloedige bezit der gemeente een geschikt terrein af te staan. Zo kon in de oprichtingsvergadering van de Vereeniging ‘Het Nederlandsche Openluchtmuseum’, 1912, dadelijk een basis aanvaard worden, èn kon men ook al dadelijk denken aan Van Erven Dorens als directeur-

[pagina 75]
[p. 75]

secretaris, de enige man die, hiervoor enigszins gekwalificeerd, zich er ook voor beschikbaar wilde stellen.

De nieuwe directeur heeft zich hiertoe dus, in 1913, te Arnhem gevestigd en is er, naar we menen, met zijn gezin gelukkig geweest. Ook doordat hij in de Arnhemmer samenleving op onderscheiden wijzen aanvaard werd en, zonder dat hij zich ooit opdrong, geroepen werd tot dat soort funkties die voor de bewoner van de provinciestad welhaast een statussymbool vormen. Maar hij ging in de vervulling van zulke funkties niet onder, zijn hoofdwerk bleef zijn volle toewijding behouden.

Dit werk was verre van gemakkelijk. Men begon met een terrein, een directeur, enkele kleine subsidies en inkomsten uit contributies, en verder zo ongeveer niets. Van enkele losse giften laat zich geen museum opbouwen. Bovendien kon er na de zomer van 1914 helemaal niet gebouwd worden; de oorlog overschaduwde alles. In 1918 eerst kon het museum worden geopend, en toen was er nog maar weinig te zien; dit weinige was bovendien op het grote terrein verspreid opgesteld, waar men de mogelijkheid van systematische aanvulling moest openhouden. Belangstelling moest worden gewekt ook door een ander soort benadering van de volkskunde, zoals volksspelen, volksdansen (Vaderlandsch Historisch Volksfeest, 1919). Al spoedig volgde datgene wat wij nu niet meer crisis, doch recessie noemen; aan vergroting van de middelen viel niet te denken en de inschakeling van werkloze vakarbeiders voor museumarbeid was een schrale genoegdoening. Bij dit alles moest de directeur niet slechts leidende en propagandistische werkzaamheid ontwikkelen, maar ook door artikelen in bladen en tijdschriften de ‘materiële’ volkskunde wetenschappelijk helpen opbouwen. Zijn gezin stond hem hierin krachtig bij; vrouw en dochters waren het ook, die het onderhoud van de oude klederdrachten e.d.m. verzorgden. Een gelukkig moment was de Volkskunde-dag 1937, tevens het 25-jarige bestaan van de Vereeniging; Van Erven Dorens werd bij deze gelegenheid benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. De internationale contacten werden ook niet verzuimd, getuige het congres voor volkskunst te Praag, 1928.

Van Erven Dorens had er nog een taak bij gekregen die al even moeizaam zou blijken te zijn. Arnhem had een onbetekenende Oudheidkamer boven de Waag, ver achterstaande bij lokale musea in andere provinciehoofdsteden (maar voor een provinciaal museum is in Gelderland met zijn kwartierindeling nu eenmaal geen plaats). Arnhem had

[pagina 76]
[p. 76]

ook het legaat van Alexander VerHuell (overleden 1897), bestaande uit een kunstverzameling en een kapitaal voor de stichting van een museum. Hiermede had de gemeente zich niet gehaast, maar nu deed zich de kans voor, de Buitensociëteit daartoe aan te kopen, èn Van Erven Dorens (die geen vol salaris zou behoeven) als directeur te krijgen. Zo is geschied (1915); het gebouw is heel bescheidentjes heringericht en opengesteld (1920), maar het lange wachten was gestraft, het mooie legaat van 1897 had in 1920 lang niet meer dezelfde reële waarde.

We weten allen hoe moeilijk het is, twee taken die eigenlijk volledige aandacht vereisen te verenigen. Daarenboven had Van Erven Dorens nauwelijks enige hulp; mettertijd werden het volontairs die hem als secretaris of secretaresse dienden, of soms een beginneling, en anderzijds wachtgelders of gepensioneerden als assistenten van andere aard. Hij heeft hieronder niet gewanhoopt en heeft aan de uitbouw van zijn beide verzamelingen gestaag verder gewerkt, maar deze omstandigheden hebben hem, menen wij, wel geremd in de wetenschappelijke aktiviteit en in het voeren van de propaganda voor het Openluchtmuseum op het niveau dat hem ruimere steun had kunnen verzekeren. Want in de lijst der bestuursleden komt men, naast enige enthousiaste Arnhemmers (vooral Mr W.P.A. Smit), telkens dezelfde obligate namen van provinciale historici tegen. Dat Van Erven Dorens zich in de richting van de Gelderse en de Arnhemse geschiedenis niet heeft ontwikkeld, waartoe zijn funktie hem anders wel aanleiding had kunnen geven, menen we aan een ongunstig klimaat in het toenmaals zeer kleine kringetje van Arnhemmer historici te moeten toeschrijven.

Onze Maatschappij had zich al eerder aktief met aspekten van volkskunde ingelaten en het sprak vanzelf, dat zij Van Erven Dorens onder haar leden wilde tellen. Hij werd een ijverig lid, die de vergaderingen bezocht en op wie men, zo nodig, een beroep kon doen. Maar deze bemoeiing van de Maatschappij bleek niet tot blijvend succes bestemd te zijn.

Want intussen was er een belangstelling voor de volkskunde gegroeid van heel andere aard, van politieke signatuur. De bezetting van ons land in 1940 gaf aan deze richting ineens de wind in de zeilen. Dat de gedachte rees, het verenigings-museum om te zetten in een Rijksmuseum voor Volkskunde, was te begrijpen; maar de wijze waarop de weigering van de verdere erkenning der vereniging aan het bestuur en de directeursecretaris werd meegedeeld was uitermate pijnlijk. Boven de pensioen-

[pagina 77]
[p. 77]

gerechtigde leeftijd heeft Van Erven Dorens het directoraat van het gemeente-museum nog aangehouden tot 1945; de Battle of Arnhem had hem van huis verdreven, maar hij had in de nabijheid kunnen blijven. Een rustige levensavond is hem hierna gegund geweest.

 

S.J. FOCKEMA ANDREAE

Bibliografie

Artikelen in de Bijdragen en Mededeelingen van de Vereeniging Het Nederlandsch Openluchtmuseum (sedert 1924), in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en in onderscheiden periodieken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over August Aloysius Gerardus van Erven Dorens

  • S.J. Fockema Andreae