van Hendrick Avercamp, aan Emanuel de Witte en aan het Hollandse Winterlandschap in de 17e eeuw. Om niet te spreken van talloze nieuwe publicaties op het gebied van kunst, die hij doorwerkte en kritisch analyseerde in zijn boekaankondigingen.
Dit alles werd gepresteerd zonder dat het crediet of de reputatie van de Nederlandse Bank er onder leed, maar toen zijn verantwoordelijke taak bij die intselling ten einde liep, vond hij de tijd om drie grotere verhandelingen over Bosboom (1940), Jongkind (1945) en Bauer (1947) persklaar te maken voor de Paletserie, uitgegeven door H.J.W. Becht. In het kader der 60 pagina's, die voor die nuttige uitgaven werden toegestaan, wist hij een levendige beschrijving te geven van deze persoonlijkheden en van hun prestaties, op een aangenaam leesbare en onderhoudende wijze, wat niet van alle kunsthistorische verhandelingen gezegd kan worden. De lezer raakt geboeid door de tegenstellingen en onzekerheden in Bosboom's natuur, zo verrassend bij iemand, die als schilder en tekenaar stevig in zijn schoenen blijkt te staan. Met een onverholen sympathie schrijft hij over de evenmin sterke Jongkind, die juist een voorbeeld voor tijdgenoten en volgelingen werd door zijn frisse kijk en zijn nooit weifelende weergave van licht, ruimte en kleurschakeringen. Jongkind's sprankelende toets weerkaatst zich als het ware in Hennus' tekst, vooral in de samenvatting op de laatste pagina's. Schrijver dezes, die in 1904, met jeugdige overmoed, het eerste geïllustreerde artikel in Nederland over Jongkind schreef (‘Onze Kunst’, pp. 129-136) benijdt hem de veel ruimere documentatie geput uit de boeken en artikelen, die sinds 1918 aan Jongkind werden gewijd. Daardoor ontstond een zo sprekend beeld van deze typische Hollander, die door zijn kunst een voorlichter werd voor talloze Franse vakbroeders.
Dat de onuitputtelijke verteller Marius Bauer voor Hennus aanleiding werd tot een vlot verhaal, ligt voor de hand. Zo werd dan ook zijn boek gewijd aan deze kunstenaar een sieraad van de Paletserie. Bauer, die in de omgang een vrij gesloten mens was, raakte met tekenstift, etsnaald of penseel nooit uitgepraat en Hennus maakt ons deelgenoot van zijn bewondering voor de weelde van Oosterse feeërieën, drukke straattaferelen, verlaten woestijnwijdten, fantastische architecturen, die deze visionaire kunstenaar op papier of doek toverde. Toch moet hij erkennen, dat ondanks de overeenstemming met Rembrandt in tekenwijze en techniek, Bauer niet diens ontroerende diepte heeft bereikt.
Hennus' aanstekelijke liefde voor de kunst bracht reeds omstreeks