Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1969
(1969)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000][p. 144] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. J.A.N. Knuttel1 Neerlandicus en communist
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 145] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiteenzettingen van zijn geschiedenisleraar over Spartacus en de artikelen van Frank van der Goes in ‘De Nieuwe Gids’.3 De jonge Knuttel voelde zich al socialist lang voor hij het gymnasium afgelopen had. Na aanvankelijk over astronomie gedacht te hebben, studeerde Knuttel van 1896 tot 1901, nederlandse letteren in Leiden. Zijn hoogleraren waren P.J. Blok, opvolger van Fruin en, orangistisch-nationaal historicus bij uitstek, C.C. Uhlenbeck, de vermaarde linguist die toen nog aan het begin van zijn loopbaan stond, J. Verdam, auteur van het Middelnederlands Woordenboek en de al bejaarde oriëntalist J.H.C. Kern. Met zijn studiegenoot C.G.N. de Vooys raakte Knuttel bevriend. De studiejaren van Knuttel vallen binnen het decennium dat zich kenmerkt door een ontwakend sociaal besef onder studenten en kunstenaars. Een even heftige als kortstondige belangstelling voor het socialisme leidde tot de eerste socialistische studentenvereniging. Het eerste jaar van zijn studie was Knuttel spoorstudent samen met W.v. Ravesteyn en R. Jacobsen, die later van zich zou doen spreken als cultuurhistoricus en schrijver van schaarse, fijnzinnige essays. De kennismaking en omgang in de trein groeiden uit tot langdurige vriendschappen. Knuttel was in Leiden lid van het corps. Hij had verder omgang met studenten als A.W. Stellwagen, W.H. de Graaf en C.H. Ketner, de latere SDAP-filosoof die chemie studeerde. Samen propageerden zij, als eersten in Leiden, het socialisme in de kringen der aankomende intellectuelen. Knuttel vormde met enkele literaire vrienden de linkervleugel in het literaire dispuut ‘Literis Sacrum’.4 Dit kleine groepje socialistische studenten droeg ook het zijne bij tot de stichting van de leidse afdeling der SDAP. Deze partij was zelf trouwens pas in 1894 opgericht. In die eerste jaren telde de leidse afdeling nog geen enkele arbeider, schrijft W.v. Ravesteyn, en bestond louter uit ‘bourgeoiselementen’.5 Na zijn studietijd, van 1902 tot 1905, was Knuttel tijdelijk leraar op het gymnasium in Rotterdam en in deze kwetsbare positie kon hij zich niet openlijk met politiek inlaten. Hij kreeg hier contact met de dichter Leopold en maakte vele vriendinnen. Hij zou zijn leven lang behoefte hebben aan vrouwen om zich heen, meer om de sfeer dan om de erotiek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 146] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1906 promoveerde Knuttel te Leiden op de dissertatie ‘Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de kerkhervorming’. Zijn dissertatie had een uitstekende pers en geldt nog altijd als een belangrijke studie. In hetzelfde jaar werd hij benoemd tot redacteur van het ‘Woordenboek der Nederlandse Taal’, toen nog een particuliere instelling waar de medewerkers geen recht op pensioen konden doen gelden, zodat anderen deze betrekking geweigerd hadden. Knuttel oefende deze functie uit tot 1945. Zijn redacteurschap is volgens hen die tot oordelen bevoegd zijn, geen succes geweest. Men meent dat hij de zwakste redacteur uit zijn tijd was en de door hem bewerkte delen de minste zijn. Uit de waardering die zijn literair-historische arbeid oogste, zou men kunnen opmaken dat hij meer letterkundige dan taalkundige kwaliteiten had. Knuttel's in 1910 in ‘De Gids’ verschenen studie ‘Rederijkers eerherstel’ gold destijds als baanbrekend. Dat de socialist en vooral marxist Knuttel een bijzondere belangstelling voor de rederijkers aan de dag legde is niet zo verwonderlijk. Naar zijn mening ontwikkelt de burgerij in de rederijkersliteratuur tegenover geestelijkheid en adel een eigen kunstvorm die nauw verbonden blijft met het totale maatschappelijke leven. Enerzijds luidt voor hem de rederijkerij de nieuwe tijd in, hoezeer zij zelf nog aan de vormen van het verleden gebonden blijft, anderzijds was zij in bepaalde stukken, die veelal verboden werden, de kampioen van de kleine luiden en ‘een van de wegen waarlangs de gilden hun grieven tot uiting brachten’.6 Nu hoeft men niet te denken dat Knuttel zijn hoofdaandacht op dit laatste aspect richt. Al verwaarloost hij de maatschappelijke context van het kunstwerk als goed marxist terecht niet, zijn uiteindelijke oordeel is niet minder terecht aesthetisch gefundeerd. In het leven van Knuttel nam de kunst een belangrijke plaats in. Hij was zelfs wel van mening dat men via de kunst tot het socialisme moest komen. Zijn hele leven is hij zowel politiek als literair-historisch en literair-kritisch actief geweest en vooral in zijn polemieken ging het niet zelden samen zoals nog zal blijken. Soms bemoeilijkte zijn maatschappelijk engagement een billijk literair-aesthetisch oordeel enigszins vooral ten aanzien van zijn tijdgenoten. Toch neemt bij hem niet op goedkope wijze de politiek de plaats van de aesthetiek in. Zich verzettend tegen het oordeel van zijn partijgenoten onder wie Van Ravesteyn, wijst Knuttel in zijn communistische periode de sociaal-democratische dichter Adama | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 147] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Scheltema radikaal af. Op de vraag wat een waar dichter is, antwoordt Knuttel met de wedervraag: ‘Uit hij bijzonder diepe gevoelens of anders meer gewone gevoelens op zeer zuivere en treffende wijze? Heeft zijn taal een gevoelige ritmische bewogenheid?’.7 En dan volgt er een meesterlijke tekstanalyse die onvermijdelijk met een negatief oordeel moet eindigen. Maar bij alle diepgaande bezwaren tegen de politiek en wereldbeschouwelijk oneindig ver van hem afstaande schrijver Couperus, al stamden zij wel uit een verwant milieu, noemt Knuttel deze auteur toch ‘de enige hollandse auteur die ook voor het buitenland genietbaar is’.8 En dat terwijl toch de toenmalige socialistische beweging Couperus vierkant afwees. Voor Boutens had Knuttel geen goed woord over maar Leopold heet bij hem wel een beperkte maar toch de zuiverste figuur onder de nederlandse dichters. Dit oordeel vloeide zeker niet alleen uit zijn persoonlijke relatie met Leopold voort. Eerder is deze relatie het gevolg van zijn waardering. Toen Israël Querido nog talloze lezers in zijn ban gevangen hield en algemeen doorging voor een geniaal schrijver, rafelde Knuttel zijn werk meedogenloos uiteen. Zelfs J. de Kadt die uiteraard geen goed woord over heeft voor de communist Knuttel en ook verder niet overloopt van lof voor de prestaties van zijn medemensen, zegt naar aanleiding van deze beschouwing over Querido: ‘Het is werkelijk jammer dat zo'n meesterlijk essay dat ‘close reading’ (avant la lettre), verenigt met begrip voor de grote lijnen van persoon en werk, begraven ligt in de jaargangen van een marxistisch tijdschrift, en dat het niet samen bijv. met zijn zeer goede studie over E.T.A. Hoffmann en enkele andere stukken, in een bundeltje is uitgegeven, dat dan werkelijk een verrijking zou zijn van de voor ieder toegankelijke nederlandse essay-kunst’.9 Jarenlang is Knuttel lid geweest van de ‘Commissie voor Taal- en Letterkunde (tegelijk redactie van het ‘Tijdschrift voor Taal- en Letterkunde’) van de Maatschappij den Nederlandse Letterkunde’. Voor dit laatstgenoemde tijdschrift evenals voor ‘De Gids’, ‘Groot Nederland’, ‘De Nieuwe Tijd’, ‘De Communistische Gids’, ‘Klassenstrijd’, ‘De Communist’, ‘De Tribune’ en ‘Politiek en Cultuur’, leverde hij een aantal literair-kritische beschouwingen. Lange tijd heeft Knuttel gehoopt op een hoogleraarschap. W.v. Rave- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 148] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steyn meent in 1921 wat dit betreft: ‘Indien Knuttel niet sinds zijn studietijd als militant socialist ... en later als communist gebrandmerkt ware, zou hem zonder enige twijfel reeds sinds vele jaren een hoogleraarschap zijn ten deel gevallen, dat anderen, zijn tijdgenoten maar zijn minderen in smaak en kennis, nu reeds lang hebben verkregen’.10 Knuttel zelf is op dit punt aarzelender. Hij oordeelt mild over de entreerede van Prinsen want zegt hij ‘ik wil niet de schijn hebben van enige wrok of afgunst’,11 maar meent ook dat deze veel belezener is dan hij. En De Vooys acht hij wel zijn mindere in smaak maar niet in kennis: ‘parate kennis is mijn zwakke zijde’.12 Op 1 september 1907 vestigt Knuttel zich in Leiden en betrekt een huis aan de Witte Singel waar hij tot zijn dood blijft wonen. Hij maakte de indruk zeer honkvast te zijn en had de naam er zelden toe te brengen te zijn buiten zijn woonplaats een spreekbeurt te vervullen. Aan het politieke leven van de plaatselijke afdeling der SDAP en later der SDP en CPN nam hij actief deel. Van de geringe weerklank die zijn propaganda voor het revolutionaire marxisme vond, tekent Knuttel zelf in 1949 terugblikkend, het volgende beeld: ‘Ik herinner mij hoe ik week aan week stond aan het hek van een der twee grootste bedrijven: Grofsmederij en Van Wijks Textiel om de krant (slaat waarschijnlijk op de later te noemen Tribune - G.H.) te verkopen, ook ons onschuldige linkse blaadje ‘De Sociaaldemokraat’. Het resultaat? Aan de Grofsmederij 3 of 4 kranten, bij Van Wijk geen een. Verder strakke en afgewende gezichten en veel spot. Twee vrij geregelde kopers kreeg ik tot het tekenen van een candidaatstelling, alle verdere stappen stuitten op godsdienstige bezwaren. Bij huisbezoek kwam je niet veel verder. Men zag er niets in of men durfde niet. Onze leden waren voornamelijk bouwvakarbeiders, een paar typografen, sigarenmakers, schoen- en kleermakers, bakkers, losse arbeiders, maar een fabrieksarbeider was een zeldzaamheid. Sommigen hadden enige persoonlijke aanhang, een stroming vertegenwoordigden zij geen van allen. Bij de meesten ging het meer om een nieuw geloof dan om een revolutionaire activiteit, als passanten waren er ook warhoofden en intriganten’.13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 149] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zodra zich aan het begin van de twintigste eeuw binnen de sociaal-democratie twee stromingen nl. het marxisme en het revisionisme, aftekenden, koos Knuttel voor de eerste. Bij de grote spoorwegstaking van 1903 stond hij naast Gorter en tegenover Troelstra. Knuttel had wijsgerige belangstelling en schreef over de fundamentele problemen van het marxisme. Voorzover deze schrifturen gedrukt zijn, betreft het uitsluitend polemieken. De eigen opvattingen gaan hierbij schuil achter de bestrijding van de tegenstander. Zo in een vroege aanval op het ‘professorale duimarchief’ van zijn oude leermeester P.J. Blok.14 Zijn eigen opvattingen komen alleen duidelijk en afgerond naar voren uit de vele ongedrukt gebleven theoretische bespiegelingen. Voorzover ik kan zien, overschrijdt Knuttel daarbij het raam van de kautskiaanse Marxinterpretatie niet. Trouwens ook zelf zegt hij Marx via Kautsky te hebben leren kennen en zich door de aard van zijn belangstelling meer tot Engels dan tot Marx aangetrokken te hebben gevoeld. En al was zijn kennis van de geschriften van Marx en Engels te groot om in vulgair marxisme te vervallen, over het algemeen genomen was Knuttel niet bijzonder belezen. Politiek volgde hij niet zonder meer de lijn van Karl Kautsky. Althans zegt Knuttel in zijn terugblik van 1949: ‘reeds op het internationaal congres te Amsterdam in 1904 waren niet Bebel en Kautsky onze mensen, maar Karsky, Luxemburg en Clara Zetkin’.13 Toen de marxistische oppositie binnen de SDAP zich in 1907 onder leiding van David Wijnkoop rond het weekblad ‘De Tribune’ begon te organiseren, was Knuttel hier van het begin af bij betrokken. In Leiden behoorde hij met A. Pannekoek en W.H. de Graaff tot de eerste honderd landelijke inschrijvers op en contribuanten van ‘De Tribune’. Onder het pseudoniem Van Schie werkt hij aan dit blad mee. Tot het eerste nummer draagt hij een artikel bij: ‘Het historisch materialisme (Een dogma?)’. Uit zijn artikel in het januari-nummer van 1908 ‘Vrijzinnigdemocratische reactie’ blijkt hoezeer hij in de lijn van het tribunisme niet alleen de conservatieven maar ook de linkse liberalen tot de reactie rekende. In het nummer van maart 1908 ter herdenking van Marx ontbreekt evenmin een bijdrage van zijn hand. Reeds voor het buitengewoon SDAP-congres te Deventer in 1909 waar de Tribune-redacteuren uitgestoten zullen worden, heeft zich onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 150] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leiding van Wijnkoop een permanente commissie gevormd van dertien leden die ingeval van royement, maatregelen moet nemen. Knuttel maakt hier deel van uit. Na Deventer roept deze commissie de vergadering in Amsterdam bijeen waar de SDP opgericht wordt die zichzelf later herdoopt tot CPN. Met betrekking tot het nederlandse communisme kan Knuttel dus met recht een pionier en man van het eerste uur genoemd worden. Ondertussen maakt Knuttel kennis met Maartje (Geertruida, Margaretha, Elizabeth) Visser (geboren 20 augustus 1882 te Zwolle) die in 1906 getrouwd was met Henk Sneevliet. Knuttel weet haar te winnen. Na haar scheiding die op 24 januari 1908 wordt uitgesproken verlaat zij Zwolle en trekt tijdelijk bij de ouders van Knuttel te Delft in. In februari 1908 verloven zij zich en na de huwelijkssluiting op 20 november 1908 te Delft vestigt het paar zich in de leidse woning van Knuttel. In de arbeidersbeweging circuleren allerlei romantische verhalen over deze affaire15 die iedere grond missen en ook de door Knuttel tussen maart 1905 en juni 1907 geschreven roman ‘Liefdes Kronkelpaden’ houdt hier slechts een zeer verwijderd verband mee. Na het vertrek in 1906 van Anton Pannekoek, later vermaard als astronoom, naar Duitsland om les te gaan geven aan de partijschool van de duitse sociaaldemocratie, draait de leidse afdeling geheel om Knuttel. Eerst was het een pannekoek en toen een flensje, spotte het SDAP-kamerlid J. Schaper. En bij dit grapje aanknopend zegt J. de Kadt dat er wel iets in zat want dat Knuttel een kleine tengere man, vol zenuwtrekken en altijd in friemelende beweging, meer deed denken aan een opkrullend flensje. Na de oprichting van de SDP behoorde Knuttel direct tot degenen die een onverzoenlijke houding aannamen tegenover de SDAP. Reeds in de eerste week van het bestaan van de nieuwe partij, toen C. Huysmans, de secretaris van de Tweede Internationale, een verzoeningspoging deed, viel Knuttel Wijnkoop en Ceton bij die tegen iedere compromispoging waren, terwijl Gorter op dit punt nog wel aarzelde. Later is Knuttel op zijn toenmalige standpunt teruggekomen en meende dat deze scheuring | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 151] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel door rechts en uiterst links gewild werd maar niet door Troelstra en niet voor 1914 had mogen plaatsvinden. De Russische Revolutie van 1917 wekte ook bij Knuttel grote verwachtingen en de burgerlijke kunst van zijn eigen tijd kwalificeerde hij als decadent en stervend. Binnen de CPN raakt Knuttel in conflict met de dichter A. van Collem als deze begrip wil wekken voor het waardevolle in de eigentijdse burgerlijke kunst. Van Collem is een enthousiast mens die in iedere waarachtige kunstenaar een revolutionair ziet. Goede kunst kan in zijn ogen niet anders dan vooruitstrevend en levensbevestigend zijn. Knuttel aanvallend en hem tegelijk portretterend zegt van Collem: ‘Knuttel dunkt mij te zijn, een volkomen eerlijk communist, een zakelijke, een koele beschouwer, een geletterde, een zeer van zich overtuigde... Waar is nu bij Knuttel de bewondering, die hij over te gieten heeft in zijn lezers? Verontwaardigd is Knuttel altijd... Wilt gij den arbeiders kunst schenken... moet gij hen leren bewonderen. Bewonderen en critiseren, maar eerst bewonderen. Maakt Knuttel in zijn stukken den arbeider willig voor kunst? Hij leert hem wrevelig zijn, zelfgenoegzaamheid, een betweter worden. Hij kweekt een groep mensen, die omdat zij communisten zijn, nu ook maar alles beter kunnen weten, beter dan andere beoordelen...’16 Jan Ceton treedt namens het partijbestuur bemiddelend op. Voorlopig bestaat er volgens hem nog geen communistische kunst en de arbeider moet leren van de kunst te genieten die er nu is: ‘Voor ons geldt niet het axioma, dat kunst niet deugt, omdat ze burgerlijk is’. Nu had Knuttel dat ook niet beweerd. Hij wilde de burgerlijke kunst van zijn tijd typeren en wijzen op de komende socialistische cultuur. En al viel hij Van Collem als criticus aan hij had wel degelijk waardering voor diens dichtkunst zoals bij verschillende andere gelegenheden bleek. In 1919 belast Knuttel zich op verzoek van Wijnkoop met het verzorgen van de kunstrubriek in ‘De Tribune’. Hij doet dit met graagte want ‘De Nieuwe Tijd’ onder leiding van H. Roland-Holst is naar zijn mening door het binnenhalen van tijdelijk sterk naar links opschuivende schrijvers op de verkeerde weg. Zo staan de sluizen open voor burgerlijke invloeden. In ‘De Tribune’ neemt Knuttel ‘de bestrijding van de burgerlijke kunst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 152] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
systematisch ter hand’.17 Wat de beeldende kunst betreft laat Knuttel uitsluitend kunstenaars van ‘De Stijl’ zoals Chris Beekman en Robert van 't Hoff aan het woord. De artistieke opvattingen van Knuttel in die jaren leren we nog iets nader kennen door wat hij te berde brengt op een algemeen kunstcongres in oktober 1920 te Den Haag. In een gedachtenwisseling met de katholiek en symbolist Derkinderen, klinkt bij Knuttel een bewondering voor de middeleeuwse kunst door welke merkwaardigerwijs niet onderdoet voor die van zijn gelovige opponent. In Knuttel's uiteenzettingen komen zinssneden voor als: ‘dat wanneer de grondslagen, die in Rusland gelegd zijn, ook in West-Europa over een betrekkelijk klein aantal jaren zullen zijn doorgevoerd, de mogelijkheid zal zijn tot standgekomen, om tot die eenheid van levensbeschouwing, die gelijkheid van opvatting te geraken, welke de Middeleeuwen kenden.’ De idealisering van de Middeleeuwen valt hierbij niet minder op dan de hooggespannen eschatologische verwachting. En over het opgaan van de kunstenaar in de collectiviteit en anonimiteit uit Knuttel zich zelfs nog extremer: ‘Het woord kunst zal in de komende maatschappij verdwijnen. Want het is zeer terecht gezegd: in den bloeitijd van de kunst kende men geen kunst. Men had geen kunst apart. Alles wat gemaakt werd droeg de kern van kunst in zich. Als dat weer wil komen moeten wij streven naar eenheid in de maatschappij waarbij de eenheid van levensbeschouwing, de eenheid van inzichten en de gelijkheid van morele opvattingen mogelijk is’. In de jaren twintig ontwikkelt Knuttel zowel op politiek als op literairhistorisch terrein voor zijn doen een grote activiteit. Zijn literaire liefde geldt nu Gerbrand Adriaensz Bredero. Knuttel's visie op maatschappij en literatuur zijn in deze liefde diep verweven en krijgen in en door Bredero de gelegenheid zich te uiten. Ook ‘de intellectueel uit de regentenklasse Hooft en de niet onbeduidende zakenman Vondel’ rekent Knuttel tot de grote dichters maar in de kunstschilder Bredero treedt ook een dichter op, die zijn inspiratie grotendeels vindt in het leven van de volksklassen’.18 Het volkse realisme en de vrijmoedig behandelde erotiek trekken Knuttel eerder aan dan dat zij hem afschrikken. Vanaf 1918 neemt hij het in studies en polemieken voor Bredero op en verzorgt een volledige uitgave van zijn werken, in 3 delen verschenen tussen 1921 en 1929, die hij van een inleiding en aantekeningen voorziet. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 153] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kritiek heeft deze uitgave overigens niet gespaard. In 1949 verschijnt van zijn hand een aan Bredero gewijde monografie. Ook de politieke activiteit van Knuttel culmineert in de jaren twintig. Als het conflict tussen Gorter als latere woordvoerder van de radencommunisten en de CPH-leiding in 1920 tot een breuk leidt, prijst Knuttel in opgeschroefde bewoordingen Wijnkoop en de zijnen als ‘de mannen die door hun ijzeren volharding, hun klare zin voor werkelijkheid, hun warsheid van alle demagogie in jaren, moeilijker dan de jongeren in ons midden ooit kunnen beseffen, de bedding hebben gegraven, waarin de revolutionaire beweging van Holland zich slechts had te storten’.19 Hij verwijt Gorter meer vervuld te zijn van zichzelf dan van de partij en de strijd voor het socialisme, te abstracte redeneringen zonder grondig feitelijk onderzoek en tot slot gebrek aan ernst, d.w.z. een te vrijblijvende deelname aan de arbeidersbeweging. Knuttel die veel persoonlijke omgang met Gorter had gehad waar de vele dichtbundels met opdracht van getuigden, bleef hem waarderen als lyrisch dichter maar weigert diens poëzie als specifiek socialistisch of zelfs maar proletarisch te zien: ‘Gorters idealen waren tenslotte die van de revolutionaire intellectueel en liepen meer parallel met die der arbeiders, dan dat zij zich er mede versmolten’.20 In de leidse afdeling heeft Knuttel met de Gorter-aanhanger Jef Suys te doen die echter in november 1921 het veld ruimt onder protest tegen het zijns inziens ondemocratische optreden van Knuttel. Toch stelt Knuttel ook veel later nog vast geen reden te hebben aan de goede trouw van Suys te twijfelen en oordeelt dat deze ‘in Nederland een van de weinige geleerden is, die zich ernstig met het marxisme bezighouden’.21 Misschien is het juist door deze dichterlijke oppositie in de CPN dat Knuttel naar voren komt als verdediger van de partijlijn. Eind 1923 treedt H. Roland Holst uit de redactie van ‘De Communistische Gids’, het theoretische orgaan van de CPN, en Knuttel neemt haar plaats in. Maar dat niet alleen; hij treedt tegelijk als haar bestrijder op. Knuttel verwijt H. Roland Holst kritiekloos te staan ‘tegenover de grootste dwaasheden van de psychoanalyse’. Nog een uitspraak die in verband met de betekenis van deze vroege nederlandse confrontatie van marxisme en psychoanalyse voor de ideeëngeschiedenis van belang is: ‘Deze weten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 154] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap heeft ongetwijfeld grote verdienste ten aanzien van de erkenning van de geweldige betekenis van het sexuele element in het geestesleven, maar totaal gespeend van sociaal en historisch inzicht draven de psychoanalytici door op hun stokpaard en komen als echte monomanen tot de meest tastbare onzin’.22 Het boek van H. Roland Holst ‘De voorwaarden tot vernieuwing der dramatische kunst’ valt Knuttel fel aan en zegt naar aanleiding van een bepaalde passage: ‘Dit is een van die bliksemstralen, die af en toe scherp belichten, hoe ver het al met mevr. Holst gekomen is. Als de katholieke kerk maar niet zo koud-kapitalistisch en onsocialistisch was, dan zat dáár nog wel wat in. Alsof niet de katholieke kerk in de eerste plaats in haar geestelijke inhoud, in haar mystiek, haar religie de massa-verleugening bij uitstek is, alsof zij ooit iets anders aan de massa kan brengen dan vergif’.22 Deze uitspraak is kenmerkend voor Knuttel en tot het einde zijner dagen zal hij een militant atheïst blijven.23 Het verzet tegen de wijze waarop Wijnkoop de CPH leidt blijft ook na het uittreden van Gorter en de zijnen aanhouden en groeit in omvang. Dit gaat zowel uit van oudere syndicalistisch gezinde arbeiders die lid zijn van het NAS als van de na de eerste wereldoorlog toegestroomde jongeren. Een van deze laatste is J. de Kadt. Knuttel, die aanvankelijk veel in hem zag, komt nu tegenover hem te staan en weet het leidse terrein te behouden. Hij meent zelfs dat het pleit definitief beslecht is: ‘Met al die praatjes van een corrupte of onbekwame partijleiding, die de partij terroriseert, met Moskou wil breken en lonkjes toewerpt aan de sociaal-democratie - daarmee kan nu niemand meer aankomen’. En dan volgt de uitspraak die een merkwaardig licht werpt op de partijdemocratie: ‘Doch van niet minder belang is, dat de partijleiding thans weer tenvolle baas is in eigen huis’.24 Nooit zal Knuttel zich in een zo opgeschroefde en geforceerde taal meer uiten als we in zijn congresbeschouwing van 1924 aantreffen. R. Manuel spreekt in zijn kritiek op Knuttel's stellingname van een ‘hoera-artikel’. Op geen enkel punt geeft Knuttel ook maar blijk van een spoor van zelfkritiek; daarvoor acht hij zich tezeer in het bezit van ‘het juiste inzicht’ maar ‘dit laatste interesseert de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 155] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
massa, die op ons wacht, maar waarop wij niet minder wachten, zo bitter weinig’, aldus Manuel.24 In 1925 slaagt echter een heterogene maar brede oppositie erin met steun van de Cominternleiding, het oude partijbestuur met Wijnkoop aan het hoofd, nadat dit tot geen enkel compromis bereid bleek, tot aftreden te nopen. Het is Knuttel zwaar gevallen dit te verwerken. Nog aan de vooravond van het congres had hij geschreven: ‘En zijn in de Internationale, buiten Rusland, zo geschoolde en politiek ervaren marxisten als Wijnkoop en Van Ravesteyn zo talrijk, dat men er niet, ook uit internationaal oogpunt, zuinig op hoeft te zijn?’.25 Hij fulmineert fel tegen degenen die in zijn ogen de CPN tot een bijwagen van het NAS willen maken. Maar al accentueerde Knuttel naar buiten toe zijn trouw aan Wijnkoop en van Ravesteyn, in persoonlijke brieven blijkt hij wel degelijk reeds kritisch te staan tegenover hen. Hij wil een compromis met de oppositie sluiten en in ieder geval niet in conflict met de Comintern komen. In een brief van 13 maart 1925 schrijft hij aan Van Ravesteyn: ‘M.i. is er in de hele zaak een sterk element van intrige, maar toch iets reëels, een streven naar meer collectieve leiding, iets waaraan niet te ontkomen zal zijn en het zou fout wezen er zich tegen te verzetten’. Hij wijst erop dit al jaren van mening te zijn. Een zo sterke accumulatie van functies is abnormaal en het is onjuist dat in feite 2 mensen alle machtsposities in handen hebben. ‘Weest voorzichtig en begrijpt dat de oudere generatie zich tenslotte naar de jongere heeft te richten’. Naar buiten toe lijkt het ook na het aftreden van Wijnkoop of Knuttel hem trouw blijft. Mede door de wijze echter waarop Van Ravesteyn de nieuwe leiding in het nauw probeert te drijven, dwingt hij Knuttel openlijk de zijde van de tegenpartij te kiezen. Blijkens een brief van 23 oktober 1925 stuurde Van Ravesteyn na het royement van zijn afdeling Rotterdam, er op aan dat zoveel mogelijk andere afdelingen ook geroyeerd zouden worden. Hij stimuleerde Knuttel hemzelf, Wijnkoop of een van hun aanhangers als spreker te vragen voor de afdeling Leiden om zo maatregelen van de kant van het partijbestuur uit te lokken. Dit weigert Knuttel en schrijft in een brief van 24 oktober 1925: ‘Ik denk er dan ook niet aan een van jullie voor de afdeling te laten optreden, integendeel, als een van de leden het mocht voorstellen, zal ik mij er met alle kracht tegen verzetten’. Hij spreek van ‘stoken’ en ‘sabotage’. Bovendien woog voor Knuttel toen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 156] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en later de houding van de Comintern resp. de Sowjet-Unie zwaarder dan wat ook. Van Ravesteyn breekt dan met Knuttel en vraagt zijn brieven terug.26 Wijnkoop en Van Ravesteyn worden op het partijcongres van 1926 geroyeerd en formeren een eigen partij. Van Ravesteyn wendt zich van het communisme af en Wijnkoop keert in 1930 in de CPN terug. Daar de beide kampen binnen de CPN zich reeds voor de breuk duidelijk aftekenden en slechts zeer weinigen uit het hogere partijkader zoals Knuttel op het laatst van het ene naar het andere kamp overgingen, zal dit bij hem misschien de behoefte versterkt hebben zich te verantwoorden. Hoe het zij - volgens eigen zeggen deed hij het op verzoek van Louis de Visser- hij heeft toen een korte partijgeschiedenis geschreven tot en met de breuk in 1926 om indirect zijn standpunt duidelijk te maken.27 Na het uittreden van de groep-Wijnkoop ontstaat een conflict tussen de CPN-leiding en het NAS. Ditmaal kon Knuttel de partijleiding uit volle overtuiging steunen. Immers deze keer was de leider van de oppositie H. Sneevliet gesteund door H. Roland Holst. Voor geen van beiden had hij ooit een goed woord over.28 Van Sneevliet heet het in een brief van 15 december 1918: ‘Hij komt dus naar ons land en dat vind ik zeer bedenkelijk. Mevr. Holst krijgt daarmede een blindelingse volger ... ik wil jullie nog eens nadrukkelijk waarschuwen op te passen, want we kunnen van dat heerschap nog een boel ellende beleven’. Internationaal was de Sneevliet-oppositie in 1927 verbonden met die van het trotskisme waar Knuttel van meet of aan tegen gekant was. Toch heeft hij in tegenstelling tot vele van zijn partijgenoten in de bestrijding van het trotskisme altijd maat weten te houden en wilde nimmer accepteren dat het hier om agenten van de reactie ging. Van hun goede trouw bleef hij overtuigd.29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 157] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De partijgelederen en met name de kaders waren door de diverse schismatieke bewegingen zozeer gedund dat Knuttel in 1928 zijn intrede doet in het partijbestuur en hier tot het congres van 1930 deel van blijft uitmaken.30 Toch is mijn indruk dat Knuttel er niet op uit was politiek op de voorgrond te treden en er zich liever mee vergenoegde plaatselijk aan het politieke werk deel te nemen.31 Wel maakte hij van 2 september 1919 tot 12 april 1935 en later nog eens van 11 september 1946 tot medio september 1949 deel uit van de leidse gemeenteraad en hechtte veel waarde aan zijn optreden hierin. Verder bemoeide hij zich intensief met de communistische jeugdbeweging en met de partijscholing. In de jaren twintig bewerkte hij ‘Het ABC van het communisme’ van N. Boecharien voor Nederland. Toen de CPN met enige andere politieke groeperingen eind 1933 tot een verboden organisatie voor ambtenaren verklaard werd, was Knuttel gedwongen zich wat op de achtergrond te houden. Wel verschijnen er vanaf 1937 enkele stukken van hem in ‘Politiek en Cultuur’, het maandblad van de CPN, over uitsluitend literaire onderwerpen onder het pseudoniem dr. J. Bonefaas. Deze stukken waren heel wat minder stekelig dan die ongeveer 20 jaar eerder onder het pseudoniem Spinosus in ‘De Nieuwe Tijd’ te vinden zijn. Zijn altijd al aanwezige gevoel voor maat, voor licht en schaduw, voor niveau komt nu versterkt tot uiting. Knuttel die nooit een veelschrijver is geweest, heeft echter in de jaren dertig uitzonderlijk weinig gepubliceerd. Van 1932 tot 1937 is er nauwelijks iets van zijn hand verschenen. Misschien is de oorzaak hiervan dat Knuttel en zijn vrouw veel met ziekte te kampen hadden. Beiden hadden een labiele gezondheid en vooral hierdoor had Knuttel weinig gelegenheid zich buiten Leiden te begeven. Ook dat het huwelijk kinderloos bleef kon Knuttel's vrouw moeilijk verwerken. In de oorlog was Knuttel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 158] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet actief maar leefde wel ondergedoken. In het laatst van de bezetting schreef hij op verzoek van het partijbestuur der CPN een studie over het nationale vraagstuk die later in bekorte en gewijzigde vorm in ‘Politiek en Cultuur’ verscheen. In mei 1945 behoorde Knuttel tot de felle tegenstanders van P. de Groot toen deze de CPN ophief ten gunste van een brede progressieve volksbeweging rond ‘De Waarheid’. Ook na de heroprichting van de CPN handhaafde Knuttel zijn bezwaren tegen het gevoerde beleid of zoals hij het zag: tegen het ontbreken van een duidelijke politieke lijn. Samen met J. Winters, J. Eekman, Rh. Feith en N. Olivier schreef hij een brochure ‘Offensief voor het socialisme; een analyse om te komen tot een juiste communistische politiek’. Hoewel hij zich daarna bij de partijlijn neerlegt, wordt de door hem gevoerde oppositie niet vergeten. De mening van de CPN-leiding in 1952 geeft A. Averink weer met de opmerking dat Knuttel ‘ondanks zijn kennis op andere gebieden van de wetenschap’ op politiek terrein ‘met het leninisme strijdige opvattingen huldigt’.32 Tot aan zijn dood toe blijft dit de officiële CPN-mening. Daardoor krijgt Knuttel weinig of geen gelegenheid zich politiek te uiten, de schaarse keren dat hem dit wel lukte zijn daardoor van des te meer belang voor onze kennis van zijn opvattingen. In 1947 vindt in de ‘Vrije Katheder’ een discussie plaats over communistische ethiek en over de verhouding tussen determinisme en vrijheid waarbij het N. Kof (pseudoniem van J. Voogd) gaat om het bewust ingrijpen van de mens in het historisch proces en in die zin om de vrijheid. Knuttel echter brengt de problematiek op het vlak van de individuele menselijke wil en schrijft ‘het marxisme beschouwt de menselijke wil als volkomen gedetermineerd’ door erfelijkheid milieu en opvoeding. Niet in de praktijk van het leven maar wel in de theorie zijn ‘schuld’ en ‘verontwaardiging’ zinledige begrippen. Het standpunt van een zeer ouderwets marxist die van het dialectische uitgangspunt van Marx geen weet meer heeft. Bij verschillende gelegenheden als de partijgeschiedenis ter sprake kwam, ging Knuttel in discussie. Dit is het geval als A.J. Koejemans in 1949 schrijft over ‘Lenin en de oprichting der SDP’ in ‘Politiek en Cultuur’. Knuttel bestrijdt de eenzijdig voluntaristische inslag van deze beschouwing en legt er de nadruk op dat de opvattingen en handelingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 159] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de leidende figuren, dus ook van Lenin in Rusland en Wijnkoop in Nederland niet begrepen kunnen worden zonder het verschil in de objectieve historische situatie in ogenschouw te nemen. Deze immers verhinderde in ons land Wijnkoop een Lenin te zijn al zou hij dit gewild en gekund hebben. De polemiek werd niet geplaatst. Wel gebeurde dit in 1952 toen Knuttel terugkwam op deze kwestie in een soortgelijke beschouwing naar aanleiding van een artikel van A. Averink ‘Tegen het linkse en rechtse opportunisme’. Nu werd Knuttel's kritiek afgedrukt maar alleen om hem des te feller te kunnen bestrijden. Terwijl Knuttel uitging van de goede trouw van andersdenkende socialisten stelt A. Averink dat de diverse vormen van links-radikalisme ‘alle directe agenturen van het amerikaans-nederlandse imperialisme zijn’.32 Zijn kennis van het historische en maatschappelijke gebeuren in west-europa deed hem herhaaldelijk in verzet komen als de CPN-leiding al te zeer op hol sloeg. In 1955 lanceert de CPN opnieuw en extremer dan ooit de opvatting dat de arbeiders in absolute zin verarmen, d.w.z. dat hun levensstandaard direct daalt. Op de meest absurde wijze trachten drs. F. Baruch en dr. J. de Leeuwe dit theoretisch te bewijzen. Knuttel behoort tot de zeer weinigen die hier openlijk en met argumenten tegenin gaan. En omdat de CPN-leiding op het punt stond wat dit leerstuk betreft het roer om te gooien, krabbelt zij inderdaad terug.33 Met De Leeuwe kruist Knuttel nogmaals de degens als deze in 1957 bij de bestrijding van het neo-malthusianisme tot de absurde stelling komt dat ons land ruimte genoeg heeft om de bevolkingsuitbreiding niet te hoeven afremmen. Knuttel werpt hem tegen ‘Wij mogen namelijk voor de mens wat meer verlangen dan eten en drinken en een dak boven zijn hoofd. Voor het bereiken van een zuiver geestelijk en moreel evenwicht, voor een vreugdevol leven is een belangrijke factor een zekere verbondenheid met de natuur. De mogelijkheden daartoe dreigen op korte termijn uiterst gering te worden’.34 Tot slot nog iets over Knuttel's houding rond ‘De Brug’-oppositie in 1958 binnen de CPN. Door oudere ervaringen had hij geen hoge dunk van het leiderschap van P. de Groot. ‘Zijn onkieskeurigheid in 't gebruik van middelen schrijf ik toe aan een combinatie van eerzucht en minderwaardigheidscomplex. Hij voelt dat hij te hoog grijpt en zoekt zich pri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 160] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mair tegen concurrentie en aanvallen te dekken’ schrijft Knuttel.35 Hij voegt er echter aan toe: ‘de middelen van De Groot waren vaak grof en onaanvaardbaar maar hij begreep de partij’. Knuttel ziet geen figuren die De Groot zouden kunnen vervangen. In zijn lange leven heeft hij zoveel opposities zien gaan en komen, zoveel politieke sterren zien schitteren en spoorloos verdwijnen, dat zijn scepsis ten aanzien van de kans van slagen van deze nieuwe oppositie begrijpelijk is. Zwaarder dan zijn trouw aan de CPN weegt hem echter de solidariteit met de Sowjet-Unie.36 En zolang de CPN-leiding achter de Sowjet-Unie staat, zegt Knuttel zijn vertrouwen in haar niet op ondanks alle kritiek die hij heeft. Tot op hoge leeftijd bleef zijn geest helder, al viel hem het schrijven steeds zwaarder. Toch gaf hij het niet op. Moeizaam voltooide hij zijn boek ‘Onze letteren in de middeleeuwen’ dat in 1958 verscheen. De hongaarse furie in november 1956 spaarde ook hem niet. Hoewel de hele hongaarse kwestie hem zwaar op de maag lag kreeg hij niet direct de tijd er rustig over te denken. In een drukbezochte vergadering van de ‘Maatschappij der Nederlandse Letterkunde’ werd hij als communist voor royement voorgedragen. Tot eer van de vergadering dient te worden gezegd dat het voorstel uiteindelijk geen meerderheid kreeg. Tot het laatst toe bleven literatuur en politiek in zijn leven nauw met elkaar vervlochten. In het laatst van zijn leven raakte hij steeds meer geïsoleerd. Op 11 januari 1952 overleed zijn vrouw. Aanvankelijk hernieuwde hij de vriendschapsbanden met vriendinnen uit de tijd van voor zijn huwelijk, met de gezusters Mees, met Annie Salomons. Het plaatselijk contact met de CPN ging vrijwel verloren toen de arts hem rond 1960 verbood vergaderingen te bezoeken. Knuttel overleed 5 februari 1965 in het Diaconessenziekenhuis te Leiden. Bij de crematie in Westerveld sprak Henk van Welzen, een leidse arbeider namens de plaatselijke afdeling van de CPN | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 161] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en prof. dr. K.H. Heeroma als vakgenoot. Theun de Vries vertegenwoordigde het partijbestuur der CPN. Knuttel was een man van grote eruditie, met een scherpe geest en een grote gevatheid, wellicht soms wat star en dogmatisch als hij zich in de abstracte theorie bewoog, maar nuchter en realistisch in het concrete onderzoek, een subtiel aestheet en historicus zodra hij zich in een kunstwerk of kunstenaar verdiepte, in het bezit van een sobere en onopgesmukte stijl zonder enige mooidoenerij, een polemische natuur tot op het kritikasterige af. Een voornaam en zeker een onzelfzuchtig man die als communist in de toekomst blikte maar als literair-criticus weinig of geen oog voor het nieuwe had.
GER HARMSEN | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieI. Afzonderlijke publicaties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Tijdschriftpublicaties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 162] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 163] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 164] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|