Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1970

9. Verslag van de Commissie voor de bibliotheek over de jaren 1968/1969 en 1969/1970.

De Commissie, waarin zitting hadden de heren Dr. J. Gerritsen (voorzitter), Mr. J.R. de Groot, Dr. J.J. Woltjer en Dirk de Jong (secretaris), kwam enkele malen bijeen ter bespreking van het te voeren beleid. Van groot nut daarbij was een door de bibliothecaris opgestelde conceptnota over de bibliotheek. In zijn definitieve vorm zal deze nota een inzicht verschaffen in ‘de opbouw’ van de bibilotheek.

Als zodanig zal zij bruikbaar zijn voor verschillende doeleinden: voor de bepaling van de richtlijnen bij het aankoopbeleid, voor de regeling van de verhouding met andere bibliotheken in het algemeen en de bibliotheek van de Rijksuniversiteit van Leiden en het Letterkundig Museum in het bijzonder, voor de bepaling van de functie van de collecties in het kader van het te verwachten ‘wettelijk depot’, voor het onderzoek in het kader van een op te richten wetenschappelijk bureau enz.

[p. 224]

De voorzitter en de bibliothecaris maakten deel uit van de Commissie tot herziening van de Wet, waardoor het mogelijk was enkele verduidelijkingen aan te brengen in de artikelen die betrekking hebben op de bibliotheek.

Bij de herziening van de Wet werd het, bij het honderdjarig bestaan van onze Maatschappij gestichte Vaste Fonds opgeheven. Met algemene stemmen werd door het bestuur van de Maatschappij besloten de bezittingen van dit Fonds over te dragen aan het Verwervingsfonds voor de bibliotheek. Een besluit om dankbaar voor te zijn omdat het Verwervingsfonds, door enkele belangrijke aankopen in het afgelopen jaar, zo goed als uitgeput was.

Niet minder verheugend is het begrip voor het belang en de belangrijkheid van onze bibliotheek dat bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en bij het College van Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden gevonden wordt. Beiden verhoogden hun jaarlijkse bijdrage, terwijl het College van Curatoren bovendien de bind- en restauratiekosten alsmede de premie voor de brandverzekering voortaan voor zijn rekening zal nemen.

Een dergelijke medewerking noopt niet alleeen tot dankbaarheid, maar schept ook verplichtingen. De Commissie geeft gaarne de verzekering dat zij zich daarvan bewust is en dat zij haar uiterste best zal doen de ontvangen gelden zó te besteden, dat zij méér dan normale ‘rente’ op zullen brengen.