Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1997-1998
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine
Regelnummers proza laten
vervallen | |
[p. 9] | |
Anthonis de Roovere.
| |
[p. 10] | |
hiervan eerder zijn uitgegeven, bestaat er geen integrale editie van deze teksten die voor de kennis van De Roovere en zijn gedichten van belang zijn. Voorafgaand aan de bijlagen 2 en 3 geef ik eerst een overzicht van de bronnen waarin de geëditeerde teksten zijn overgeleverd. Vervolgens wordt de wijze van uitgeven verantwoord. | |
De bronnenDe Rethoricale wercken zijn in 1562 verschenen bij Jan van Ghelen te Antwerpen. Mak heeft in zijn editie van de gedichten van De Roovere het voor- en nawerk niet uitgegeven en bovendien zes gedichten afgewezen. Over die gedichten het volgende: enkele zijn waarschijnlijk terecht door Mak niet als werk van De Roovere beschouwd, andere mogen wel aan hem worden toegeschreven. In ieder geval zijn al deze gedichten afkomstig uit Brugge in de jaren waarin De Roovere werkzaam was en zijn ze lange tijd voor het werk van deze dichter gehouden. Genoeg reden voor een uitgave van alles wat ontbreekt in de editie van Mak. Verschillende van deze teksten zijn eerder uitgegeven, vaak echter incompleet of uiterst slordig. De tweede bron die hierna wordt uitgegeven is ontdekt nadat de editie Mak verscheen. Het gaat om Vanden Hinnen tastere. Het titelgedicht en een kort toneelstuk zijn alleen uit deze bron bekend. Het eerste is zeker van De Roovere, van het tweede is de toeschrijving onzeker. Het laatste gedicht is uit twee andere bronnen bekend, en al zijn er weinig belangrijke varianten die niet al uit die twee vindplaatsen bekend zijn, niettemin heb ik ook dit gedicht uitgegeven om zodoende Vanden Hinnen tastere in een integrale uitgave te presenteren. Het Brusselse handschrift KB, II 270 (handschrift Koning) staat in plaats en tijd dicht bij De Roovere: het is afkomstig uit Brugge en dateert van omstreeks 1490. Terecht heeft Mak daarom ook dit handschrift verschillende malen als uitgangspunt genomen. Als ic peinse om des tijts onlancheit en O lievelicste jhesus ende de goedertierste zijn, zoals Van Vinckenroye heeft laten zien(1), door De Roovere geschreven. Mak heeft ze echter niet uitgegeven. Beide zijn ze in dit handschrift te vinden in een versie die vermoedelijk dicht staat bij de | |
[p. 11] | |
teksten zoals De Roovere ze schreef. Voorts geef ik nog een derde gedicht uit naar dit handschrift dat eveneens van de hand van De Roovere kan zijn. Het handschrift van Jan van Stijevoort (Berlijn, SPK, mgo. 651) bevat een groot aantal gedichten van De Roovere. Twee daarvan ontbreken in Maks editie: een gedicht op de naam van Jezus waarvan Erné(2) overtuigend heeft laten zien dat het van De Roovere is (zo bevat de tekst een acrostichon in de laatste strofe), en het hiervoor genoemde O lieve(licste) Jhesus. Hoewel het handschrift-Van Stijevoort integraal is uitgegeven, is het eerstgenoemde gedicht hierna opnieuw uitgegeven naar dit handschrift. De tweede tekst is uitgegeven naar het handschrift Koning. Het handschrift van Jan Michiels (Den Haag, KB, 71 E 57) is een van de laatst dateerbare die van belang zijn voor kennis van het werk van De Roovere. Uit dit handschrift geef ik drie teksten uit. Een daarvan, Soe wie hem selven wel kennen sal, is van De Roovere en bevat varianten die elders ontbreken. Een tweede, vermoedelijk geschreven door Petrus Maes, staat in bekorte vorm in de Rethoricale wercken. Het handschrift-Michiels geeft als enige de volledige tekst. Een derde gedicht tenslotte, is verwant aan enkele gedichten van De Roovere en heeft een stokregel die ook bij De Roovere voorkomt. Reden genoeg om de tekst hier te presenteren. Aan het slot van bijlage 3 volgt nog een korte tekst, te weten een zelfstandig overgeleverde strofe van een gedicht dat in de Rethoricale wercken compleet voorkomt. Het staat in een handschrift met de Excellente kroniek van Vlaanderen dat dateert uit de jaren 1485-1490 en werd geschreven te Sluis en Brugge door Jacob van Male. | |
De wijze van uitgevenIn bijlage 2 zijn voor- en nawerk van de Rethoricale wercken uitgegeven. In bijlage 3 staan, geordend per bron, de gedichten. Daarbij is telkens aangegeven onder welk nummer het gedicht is opgenomen in bijlage 1, terwijl bovendien de (vermoedelijke) auteur van het gedicht is vermeld. | |
[p. 12] | |
Het werk is diplomatisch uitgegeven, waarbij de spelling van de i/j en u/v/w is genormaliseerd. Romeinse cijfers zijn in klein kapitaal weergegeven, waarbij de punten die veelal het getal markeren, zijn weggelaten. Het hoofdlettergebruik in de bron is gerespecteerd, enkele kleine aanpassingen daargelaten die per bron worden verantwoord. Daar ook wordt verder commentaar gegeven dat specifiek op de bron in kwestie betrekking heeft. Afkortingen zijn stilzwijgend opgelost. De oorspronkelijke interpunctie (vnl. bestaand uit punten en Duitse komma's) is gerespecteerd. De folia zijn aangegeven tussen rechte haken. De aanduiding f. of fol. is daarbij achterwege gelaten. Kleine emendaties zijn in de leestekst verwerkt en worden in de aantekeningen verantwoord. Soms wordt in diezelfde aantekeningen een iets verdergaande emendatie voorgesteld die echter niet in de gepresenteerde tekst is doorgevoerd. Een digitaal bestand met een strikt diplomatisch afschrift van de teksten is gedeponeerd bij het tekstencentrum van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden. Bij alle teksten die ontbreken in de editie-Mak geef ik summiere woordverklaringen, vooral bedoeld om de eerste toegang tot deze gedichten te vergemakkelijken. Hierbij is vooral gebruik gemaakt van het Middelnederlands Woordenboek (mnw), het Woordenboek der Nederlandsche Taal (wnt) en het Rhetoricael Glossarium (rhg). Om deze soms erg lastige rederijkersgedichten ten volle te doorgronden zou veel uitvoeriger commentaar nodig zijn geweest. Ik heb gekozen voor snelle beschikbaarheid van de gedichten, in het bewustzijn dat dit ten koste gaat van de gedegenheid van het commentaar. Dat neemt niet weg dat een goede kritische leesuitgave van vroege rederijkersgedichten wenselijk is. Tot op heden bestaat zo'n editie jammer genoeg niet. | |
Bijlage 2: Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere, voor- en nawerkDe Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere zijn in 1562 verschenen bij Jan van Ghelen te Antwerpen. Er zijn van deze druk drie exemplaren bewaard gebleven. Voor deze uitgave is gebruik gemaakt van het exemplaar Leiden, UB, 1497 F 20. In de druk zijn opschriften boven de gedichten in een grotere letter gezet dan de teksten zelf, en de gedichten beginnen met een initiaal over drie regels. In de uitgave is dit overgenomen. Bij de weergave van de titelpagina is | |
[p. 13] | |
geprobeerd de aangebrachte hiërarchie in moderne typografie te doen uitkomen. Namen zijn in deze druk veelal met een hoofdletter geschreven, zoals ook de verzen met een hoofdletter beginnen. In de editie is dit gebruik overgenomen, ook waar in de druk soms een hoofdletter ontbreekt. | |
Bijlage 2.1: Voorwerk[Alr]
¶ Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere
Brugghelinck / Vlaemsch Doctoor ende gheestich Poete.2
Carnation.3
¶ Den VoYs hoort eer an XVI In MeYe bederf//4-5
5
DIes doen CLaer de CVnstIChste DIChtere sterf. Anno 1482.
¶ Gheprint Thantwerpen op die Lombaerde Veste / inden Witten
Hasewint / bi mi Jan van Ghelen Ghesworen Boeckprinter der Co.Ma.
Anno mdlxii
Met Gratie ende Previlegie van sesse Jaeren. [Alv]
¶ Den Voys hoort eer an / was zijn devijse.
10
¶ Met dese xvii letteren / meer noch min
Is Anthonis de Roovere / ghespelt daer in.
¶ Wercken Rethoricael Anthonis de Roovere
Brugsch Rethorizien / vlaemsch Poete bekent
Godvruchtich / verstandich / oprecht gheloovere
15
Tot Godlijcke saken / inden gheest op ghespent15
Gheene dese zijnder wercken / waren noyt geprent16
| |
[p. 14] | |
Alle Rethorica conste beminders salighe ende voorspoedige groetenisse E. de Dene / goetjonstelijck wenscht.3AEnghesien dat in voorleden tijden / hebben geweest3 4diversche oude ende jonghelinghen / henlieden som-4-5 5tijts exerciterende ende onledich makende / in die lof- 6felijcke gheinspireerde / onleerlijcke ende prijselijcke conste van6 7Rethorica te ghebruyckene / in Vlaemsche tale oft sprake: Son-7 8derlinghe dien eerwaerdighen Vader ende Meestere / saligher 9memorien / Anthonis de Roovere / vry metselaer van zijnen9 10ambachte / ingheboren Poortere ende inwoonende der Stede van10 11Brugghe / die welcke sonder twijffele by godlijcker inghestorter 12gratie so inden gheest verlicht was / sulckerwijs dat hy inde voor- | |
[p. 15] | |
13genoemde conste soe gebesoingneert / gheexpresseert ende di-13 14versche stucken ghecomponeert heeft / als wel dienende hooch-14 15waerdich ghepresen int licht ghebrocht te zijne / ende gheensins 16(midts den ouderdom ende onachtsaemheyt der onwetende)16 17geheel verduystert te moeten blijven. Te min by dat de selve17 18ende meest alle zijne wercken inhouden / begrijpen ende vol18 19zijn / van goede duechdelijcke ende oprechte vermaninghen / 20prijsende civile manierlijcheden / ende liefmoederlijck straffen-20 21de ende blamerende alle boosheden / ende ydele bedriechlijcke 22pompieusheden des werelts / maer te meer verheven tzijne / by2222-23 23dat wy ooc vinden datter in Vranckerijck voormaels ghefloreert23 24ende gheweest hebben diversche / hooghe / vermaerde / excel- 25lente ende fameuse / seer constachtende / Constenaers inde 26voorgenoemde Rethoricale conste [A2v] die ghebruyckende in26 27Franscher oft Walscher tale / inder waerheyt lieftallich ende27 28yeghelijcken bequame zijnde / als namelijc die groote Poeten / 29Franschoys Villon Parisiaen / Clement Marot / M. Jan Molinet29 30/ ende diversche ander gheestighe ghelaudeerde Rethorizienen /30 31vanden welcken vele huerer artificiale wercken in printe open-31 32baer zijn / midts dien so wel aldaer als herwaerts over / tot ge-3232-33 33schicter recreatie onder den menschen bekent ghemaeckt/. Soe 34heb ick uut liefden / die ick totter selfder conste ben draghende 35 ende my teender recreatie: My gheschickt by langher handt te35 | |
[p. 16] | |
36vergaderen ende by een re copulerene eenighe particuliere stu-36 37cken / bijden voorgenoemden Anthonis de Roovere (die een 38Vlaemsch Poere was) ghemaeckt zijnde. So in partie uut zijn 39eygene oude hantscriften ghecopieert / als ooc uut sekere hant- 40boeck wijlent ghescreven by eenen notabelen Poorter der voors.40 41Stede van Brugghe / dye metten selven Roovere seer familiaer41 42was / ende dickwils frequenterende / by dyen vele van zijne wer- 43cken om uutscrijven van hem gheleent creech. Ten fine ende met 44meyninghe die oock naemaels te doen printen by manier van44 45een hantboecxken uut te laten comen ende onder de Vlaemsche 46tonghe / insghelijcx als de voorgenoemde Walsche uut ghedeelt 47te moghen worden dies soe wel waerdich zijnde / als (behoudens47-48 48der reverentien van henlieden) vanden anderen voorghenoemde 49Poeten wercken / ghedaen is gheweest / dye het magistraet der 50gheleertheden ende doctrine hadden by exempelen ende voor-50-51 51bewijsinghen scholasticque ende den voors. Roovere maer een51 52Idiotz / ende simpel leeck / ongheleert ambachsman was: niet52 53hebbende [A3r] dan zijn Vlaemsche ingheboren lanttale oft 54spraecke. Hebbende nochtans zijn Rethoricale wercken soe 55ornatelijck daer mede connen verchieren / becleeden ende belee-55 56den / als dat hi in sekere generale vergaderinghe / feeste der56 57Rethorijcken in Brugghe gehouden / ontrent maer XVII jaren 58oudt zijnde / verdiende ende toe gejugeert was / den prijs ende58 59den tijtle gegeven: Prinche der Rethorijcken alsdoen genaempt 60te zijne / dwelcke hi obrinueerde met zijnder Rethoricale solu-60 61tie op de vraghe: Oft moederlijck herte lieghen mach: Ende van | |
[p. 17] | |
62doen voort aen (als florerende Laurier van Minerva geplant)62 63artistich op wassende / groeyende ende bloeyende tot scien-6363-64 64tificque wetentheden / van veelderhande gheestelijcke redenen 65ende morale expositien. Daer naer makende een wonderlijck lof65 66vanden heylighen Sacramente / daer vele gheleerde inne ver-66-67 67wondert waren / tselve eyndelijck bijden examinateurs van dien67 68/ verclaert goet / correct ende oprecht int gheloove zijnde / in68-69 69teecken van dyen geapprobeert / gheconsenteert ende toegelaten69 70openbaer inde H. Kercke / tot een yegelijcx devotie in gescriften 71gestelt te moghen zijne / heeft dies de fameuse fame vercreghen 72dat hi genaempt wert: Vlaemsch Doctoor ende Poetich 73Rethorizien. Soe ghi beminde Lesere uut tselfde lof/ ende meer 74andere zijne naervolgende operatien ende wercken / sult bat74 75claerlijcker smaken ende waer vinden. Blijft hier mede75 76Godvruchtich inden Heere bevolen / ontfaende danckelijck onse 77simpele facture / keerende ten besten de inepte elocutie te desen77 78concluderende gheorboort: Sijt voorts welvarende ende ander- 79werf tot eewich welvaren. 80AMEN. | |
[p. 18] | |
Bijlage 2.2: nawerk[Nlv] | |
Clachte op de doodt van Anthonis de Roovere / ghestelt by wijlent Jan Bortoen zijnen mede gheselle in tijden voorleden.AL dlijden dat op der aerden gheschiedt
Hoe groot verdriet // dat en acht ick niet
Sonder dlijden vander doodt alleene3
Want al ander lijden alsoomen siet
5
Coempt en vliedt // nu niet / nu yet
Alsoe Fortune haer draeyen biedt6
Maer de doodt die maket al in weene
Dit is wel kennelijck ons allen ghemeene8
Bijden verliese der vriendtschap reene
10
Van Anthonis de Roovere / my deert tvermaen10
Rethorica Conste / hielt hy te leene
Dies moghen wy segghen groot ende cleene
O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.
De Heylighe Gheest sy zijn verlichtere14
15
Hy was een meester dichtere // geen vruechden swichtere15
Ende abel oock vanden langhen sweerde
Wast lastich lastigher of ghewichtere17
Hy en was gheen swichtere / maer dies doorsichtere18
Ende vanden Voetboghe een aerdich plichtere19
20
Met Metsene hy hem ambachtelijck gheneerde /20
Soe wanneer dat yemandt aen hem begheerde [M2r]
Wel schryvende / ende oock een man van weerde /22
In eerbaer vrouwen dienst volstaen23
Nu leeght hy inder heyligher eerde
| |
[p. 19] | |
25
Dies met rechte ick noch dit woordt aenveerde
O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.
O heylighe weerdighe Triniteyt
Hadde ghy ghebeydt // het hadde ons wel gegreyt28
Want hy diende ons soe wel hier inden tijdt
30
Daer isser soe menich die om sterven creyt30
Die versuftheyt breydt // een walghelick pleyt31
Ende ware meer dan tijdt int graf gheleydt
Ende hy en can des levens niet worden quijt
Maer heylighe Drijvuldicheyt ghebenedijdt
35
Tis recht dat ghy altoos de naeste zijt
Want alle termijnen hebt ghy in u bevaen36
Maer ons vrients gemissen / zijns bijstants ontvrijt37
Dat doet dat hier mijn tonghe lijdt38
O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.
40
Prinche / Rethorizien / ons alder meestere
Soe haestelijck ons ontnomen / verbeten saen41
O doodt nyemandt sparich / als fel tempeestere42
O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.
Carnation.
Den Voys Hoort Eer An. XVI in Mey bederf
Dies doen claer de constichste Dichter sterf.
Int Jaer alsmen schreef m cccc lxxxii
¶ Finis
| |
[p. 20] | |
[N2v] | |
Hier is noch by gheset een schoon Refereyn vanden Ave Maria.DOen tserpent den mensch vast hadde gecnochr1
Onder de sonde / doen heeft hem Godt besocht2
En heeft hem belooft een saedt der vrouwen3
Daer tSerpent af soude worden tonderbrocht4
5
En zijn hooft vertreden / dus is die mensce gerocht5
In Gods ghenade / die hem heeft behouwen /6
Aldus bleef staende tot Abraham vol trouwen7
Die de belooften van Godt heeft ontfanghen8
Dat door zijn zaedt ghebenedijdt zijn souwen9
10
Alle gheboorten / die daer nae hadden verlanghen10
Hier na heeft Gods bermherticheyt hem omvanghen11
En heeft den Enghel Gabriel ghesonden12
Tot een maecht / daer hy toe nam zijn ganghen13
Die hy groete / naer deser woorden orconden14
15
Weest ghegroet vol van gratien ghevonden
Die Heere is met u / ghy zijdt ghebenedijdt
Onder de vrouwen boven smenschen vermonden17
Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.
En doen Maria den Enghel hadde ghesien
20
Is sy beroert gheweest van zijnen woorden met dien20
En dachte wat wesen mochte van deser groeten21
Die Enghele heeft haer den troost willen bien
| |
[p. 21] | |
En vreest niet Maria wat u mach gheschien
Want ghy hebt gratie gevonden niet om versoeten24
25
By Godt / want ghy sult ontfanghen moeten
In uwen lichame / ende ghy sult baren
Eenen Sone / en sult zijnen name om boeten27
Heeten Jesum / desen sal wesen int vermaren [N3r]28-29
Groot / en sal worden ghenoempt tot verclaren
30
Den sone des alderhoochsten om volloven
Dit ist teecken dat ons in Esaias Jaren
Ghegheven was / dat een maecht onverschoven32
Ontfanghen soude / eenen Sone van boven
En hem baren voor alle gheloovighe wijt34
35
Dit is die Maecht die ontfanghen heeft ons proven /35
Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.
En dEnghel sprack God de heere sal hem gheven
Den stoel zijns vaders David hooghe verheven38
En hy sal wesen een Coninck inder eewicheyt
40
Over dat huys Jacob / soe daer staet gheschreven
En zijn rijck sal zijn sonder eynde beseven41
Dit en is niet van Davidts gheslachte gheseydt42-46
Want hier wort dat rijck der werelt uut ghescheyt43
Om dat niet eewich en sal blijven dueren
45
En wort heel gheestelijck op Christum gheleyt45
Daer die Joodtsche Coninghen af zijn figueren46
Want den Scepter en sal van Juda tot gheender uren
Ghenomen wesen / voor dar den Filio eenpaer48
Comen sal / dus heeft Maria niet om verpueren49
| |
[p. 22] | |
50
Den Engel gevraecht / hoet geschieden sal hier naer
En sprack / ick en bekenne gheenen man voorwaer
Dus willet my bedieden op desen tijdt52
Doen heeft dengel geantwoort dees maecht eerbaer53
Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.
¶ Prinche.
55
Princersse in u sal comen den heylighen gheest
Van boven uut der Drievuldicheyts keest56
Die cracht des alder hoochsten sal u omschijnen57
Daeromme theylighe dat alder ghereest [N3v]58
Uut u sal worden gheboren / die sal aldermeest59
60
Worden ghenoempt den sone Gods van mijnen60
En siet daer gaet van oudtheyt verdwijnen61
U nichte Elizabeth / die daer wort befaemt62-63
Onvruchtbaer / heeft ontfanghen niet om verfijnen63
Eenen sone / en dit is haer seste maent ghenaempt
65
Want gheene dinghen dat Gods wille betaempt /65
En is onmoghelijck voor Gods vermeeren66
Maria die antwoorde reyn ongheblaernt67
Den Enghele / siet hier de dienstmaecht des heeren
My moet gheschien nae uwe woorden van eeren
70
Dus is dwoort vleesch worden / en heeft ons bevrijt70
In dees maecht daer wi oodtmoedicheyt aen leeren71
Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.
Finis.
| |
[p. 23] | |
1Bijden Coninck,
2Opt versueck ghedaen inden Rade van Brabandt / van weghen
3Jan van Ghelen / ghesworen Drucker ende Boeckvercooper
4woonende binnen der stadt van Antwerpen / tenderende ten4
5eynde dat hem toeghelaten ende gepermitteert worde te
6moghen drucken ende vercoopen sekere Boecxken te wetene /
7Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere / Doctoor ende
8geestich Poete / Respective ghevisiteert ende gheapprobeert by8
9Heeren Sebastiaen Baers / Prochiaen van onser liever Vrouwen
10Kercke Tantwerpen. Onse Heere de Coninck als Hertoghe van
11Brabandt / [N4r] Nae dien hem vande voorseyde visitatie ende
12approbatie ghebleken is / dat het voorseyde Boecxken goet is
13ende niet quaets begrijpende: Heeft toeghelaten gheoirloft /
14gheconsenteert ende gepermitteert / Laet toe / oirloft / consen-14
15teert ende permitteert by desen den voorghenoemden Jan van
16Ghelen Suppliant dat hy tvoorschreven Boecxken naevolghende16
17de Correctie daer op ghedaen / so verre daer eenighe gheschiedt17
18is / Sal moghen drucken / vercoopen ende distribueren al omme
19binnen desen Lande / daert hem goetduncken ende ghelieven
20sal / Sonder daeromme teghen de Conincklijcke Majesteyt / oft
21zijne Placcaten te misdoene. Interdicerende ende verbiedende21
22de voorseyde Majesteyt / allen andere Printers ende Librariers
23het voorseyde Boecxken gheintituleert als boven in sesse Jaren
24naestcomende niet nae te printen / Opte pene vande confiscatie24
25vanden selven. Ende daer en boven te incourerene tot behoef25
26der voorseyder Coninclijcke Majesteyt Damende van Twintich26
27Carolus gulden by elcken contrarie doende. Gedaen inde stadt
28van Bruessele / den Eersten dach Octobris / Anno m ccccc
29ende lxi
| |
[p. 24] | |
30¶ Gheprint Tanrwerpen op de Lombaerde veste inden witten 31Hasewint / by my Jan van Ghelen ghesworen Boeckprinter der31 32C. Majesteyt. Anno M CCCCC ende LXII. den XVI dach in Junio. | |
Bijlage 3: gedichten van Anthonis de Roovere en van tijdgenotenBijlage 3.1: Rethoricale wercken van Anthonis de RoovereVoor toelichting, zie bijlage 2.1
[C2: Anthonis De Roovere? f. C2r-C2v] | |
[p. 25] | |
Machmen wel te kennen gheven12
Als roock vergaet des menschen leven.
Den roock wy sien
15
Daghelijcx bijder hitten vlien15
En rijsen16
Maer scheedet tengien17
Des menschen leven / men cant bespien18
Noch bewijsen
20
De siele is dleven / dwelck godlijck spijsen20/21
Liet ons gheschien
Eenen gheleenden tijdt
Is / die by fortse / of recht ghequijt23
Dats ons last / tvleesch doet verlijdt [C2v]24
25
Dus wert ons by ghelijcke beseven25
Als roock vergaet des menschen leven.
Wat waren // wy
Wanen commen wy / waer varen // wy28
Wat zijn wy nu
30
Mesbaren // wy30
Dats recht / want niet versparen // wy31
Dan der wormen gru32
Puer stinckende vleesch openbaren // wy
Sulck ghespu34
35
Ende groote onsiente35
Tleven / blijft leven / nae zijnder verdiente
Een eewighe glorie / oft droeve gheschiente37
| |
[p. 26] | |
Alsoe Godts papier houdt in gheschreven
Als roock vergaet des menschen leven.
40
Prinche den roock / bijt alsoe elck weet
Maer de doodt bijt scherpere / by en breedt41
Ende gheeft elck tzijne
Soe men den roock verliest in schijne
Soe wort den mensche oock door ghedreven44
45
Als roock vergaet des menschen leven.
[C4: auteur onbekend. f. E5r-E5v] Refereyn.
HEbt Darius schadt in patrimonien1
Alexanders goedt van Macedonien
Boetius troostinge / Matusalems outheyt
Vroom als de vrouwen van Amazonien4
5
Ende dovervloedtheyt van Babilonien
Vergilius abelheyt / Hercules stoutheyt6
Josephs graenderen / Machabeus boudtheyt7
Ende boven Jason bemint bekent8
Nochtans verdrijfdy niet drooghaerts coudtheydt9
10
Sonder te latene quaet regiment.10
Want niet laten is welvaerts desturbanche11
Al hadde een Nabugodonosors sanche12
| |
[p. 27] | |
Quaet regiment die maecktene mat13
Maer wildy hem voeghen ter temperance14
15
Sijn leven stellende ter ordonnance15
Versterffenisse coempt / ofte vinden schadt
Oft rijck houwelijck / dat hielde hem ongheschent
Nochtans weerdet drooghaerts niet en bladt19
20
Sonder te latene quaet regiment.20
Magherman / Commere / Rut en Roy21
Schoon tooch / Povre der weduwen toy [E5v]22
De Ratten sanck metter Nachtegale
Te woeckere loopen om wesen moy24
25
Lutsen / borghen ten hende schoy25
Quaet regiment cant altemale
Drooghaert is vadere van desen ghetale27
Hoe langhe dat beydt / tcomt / wacht den hendt28
Ende om weeren en is Conincx hof noch sale29
30
Sonder te latene quaet regiment.30
Prinche merckt minste middel en meeste31
Elck in zijnen staet hoe excellent
Sy en verdrijven nemmermeer drooghaerts feeste
Sonder te latene quaet regiment.
| |
[p. 28] | |
[C5: Petrus Maes. f. Flv-F2r] Refereyn int vroe.
KEnt Gods hoocheit / kent u selfs onwaerdicheit
Kent u selven / kent uus doods certeynicheyt
Kent Gods ootmoedicheit / kent u hovaerdicheit
Kent Gods heylicheyt / kent u selfs vileynicheydt
Kent Gods duecht / kent u selfs onreynicheyt
30
Kent Gods liefde / kent u selfs leetheyt
Kent Gods mogentheyt / kent u selfs cleynicheyt
Kent Gods saechtmoedicheyt / kent u selfs wreetheyt
Kent Gods wijsheyt / kent u sotte breedtheyt
Kent Gods ontfermherticheyt / houdt zijn gebodt
35
Kent Gods rechtvaerdicheit / kent u onbescheetheit
Och kent u selven / soe kent u Godt.
Wildy ghekent zijn ter tafelen ons Heeren
Kent u een beeste wien broodt ghebrack
Kent u selven altijdt onnut / met eeren
40
Den Heere tontfaene onder u dack
Kent uwen sterffelijcken broosschen sack
De minste altijdt waer dat ghy zijt [F2r]
Kendt u soe die verlorene sone sprack
Misdadich / heyscht ghenade sonder respijt
45
Kendt doch al uwen verquisten tijdt
Loopt om te zijne int hoochste slodr
Kendt u kattijvicheyt ter wereldt wijt
Och kendt u selven soe kendt u Godt.
Kendt u selven aerme aerdtsche wormkens
50
Kendt u selven van slijme ghewrocht
Kendt u selven Gods beelde / Gods wormkens
Kendt u selven soe zijdy wel bedocht
Kendt u selven een dierbaer peerle ghecocht
Daer dopperste coopman om gaf al tzijne
55
Kendt u selven / tschaepken weder brocht
Dat verloren was inde wilde woestijne
Kendt u selven eene broossche mijne
Heden vast te stane / ende morghen verrodt
Kendt u selven / ende vreest deewighe pijne
60
Och kendt u selven / soe kendt u Godt.
Prinche pijndt gheerft te zijne int Paradijs
Ende pijndt in u bruylofts cleerkens te stane
| |
[p. 29] | |
Tis noodt / leeft als de maechdekens wijs
Reyne olie in u lampe te ontfane
65
Vreeset bijl dwelck gheheven is omme te slane
Stort uut u droeseme / vaet nieuwen dranck
Maeckt u rekeninghe voor den Heere te ghane
Aerbeydt om loon / sulck werck sulck danck
Elck pijne hem te gane den rechten ghanck
70
Slaept niet / wacht voor den wolf int codt
Kent u ghebroken liever corts dan lanck
Och kendt u selven soe kendt u Godt.
Voor commentaar, zie p. 81-82. De versnummering correspondeert met de daar uitgegeven tekst. [C6: auteur onbekend (Mug?). f. F3v-F5r] Roosecransken van sevene bloemen.
EEn schoon jonc maechdeken my laestwerf badt
Dat ick haer wilde consenteren2
Een bede / ick consenteerde haer dat
Op hope dat jonste soude wercken wat4
5
Ende in dat wercken wat vreemts studeren5
Sy badt my dat ick soude ordonneren6
Een Cransken van sevene bloemen schoone
Ende die seer lieffelijck compareren8-9
Den maechdekens ter eeren / reyn van persoone.
10
Te dichtene / dat ick my alsdoen voechde10
Ende stelde my jonstelijck ten labuere11
Daer my herte / sin / ende moet toe wroechde12
| |
[p. 30] | |
Om dat my tMaechdeken soe wel ghenoechde13
Soe en wildick letten / stondt / tijdt / noch huere14
15
Haer aenschijn roodt / schoon van coluere
Haer oogskens bruyn / haer wesen zoet
Heeft zijs beroert / sin ende natuere17
Dat ick dit Cransken maken moet. [F4r]
Een scheelken neem ick ten eersten beghinne19
20
Ghestadicheyt / soe ist ghenaempt20
Ende dan eenen draet van reynder minne
Om bindene de bloemkens met suyveren sinne
Alsoe elck Maechdeken wel betaempt
Want schieloosheyt / elcker maecht blaemt24
25
Onreyne ghedachten / ende sulck vertraghen25
Maer een maecht die blijven wil ombeschaemt26
Sal een ghestadighe reyn minne draghen.
Een Lelie als reynicheyt wit ghestaen28/29
Stel ick vooren soot jonste begheert
30
Wiens ruecke / can alle fenijn verslaen
Ende maechdelijck leven is sulck ghedaen31
Tverslaet wat clappers tonghe deert32
Ghestadighe reynicheyt alsulck dinck weert
Als die blamelijcke manieren veedt34
35
Wel hem die hueren dienst besweert35
Want men haer sustere der Enghelen heedt.36
Een Vyolette / een bloemeken cleene37
Is dander / welckmen siet nederwaert groeyen
| |
[p. 31] | |
Tbeteeckent oodtmoedicheyt der maechden reene
40
En ootmoedicheyt is sulck een duecht alleene
By wien alle andere duechden bloeyen41
Uut haer den maechden veel vruchten vloeyen42
Als simpelheyt / ghehoorsaemheyt / swijghen / hooren /
Hoocheyt schouwen / wies huer mach moeyen44/45
45
Dit is een Maecht van Gode vercoren.
De Goudtbloeme stel ick de derde voort46
Goudtverwich / ende vast in huer ghedueren [F4v]47
Soe elcker maecht wel toebehoordt
Als charitate gheef ick haer dwoordt49
50
Die gheduerich in Christus dienst labueren50
Ter kercken devoot in allen uren
Niet achtende wat ydelheyt can aendroomen52
Maer volghen de goede wijse van natueren
Soe machmense een maecht vol eeren noemen.
55
De roode Roose vol soeter luchten
Sal de middelste van desen bloemmen zijn
Voor minne ofte liefde / wil ickse pluchten57
Want minne is weerende alle versuchten58
Daer si charitatelijck toocht daenschijn59
60
Aldus soe sal elck maechdeken fijn
Minnen en lief hebben haers ghelijcke
Maer al voren salse doen ghepijn62
Te minnene Gode van hemelrijcke.
De Corenbloeme ghemeyne om lesen64
| |
[p. 32] | |
65
Is de vijfste gheheeten Sedicheyt65
Een maecht en sal niet zijn volpresen
Heeftse niet een reyne sedich wesen67
Bequame / gherust / vol alder vredicheyt
Naerstich / schamel / schouwende ledicheyt69
70
Niet stout / maer vriendelijck int spreken70
Soete int antwoorden / vreesende stedicheyt71
Hoe soude dit maechdeken welvaert ghebreken.72
De Kersoude / de seste hier wel op acht73
Gheheeten Vreese / ghemeyne opt velt
75
Die haer sluyt voor den donckeren nacht75
Ende opent haer teghens der sonnen cracht [F5r]
Als lovende die haer gheeft ghewelt77
Een Maechdeken dat haer ghereghelt stelt78
Sal boven den dach van haerder reynicheyt
80
Vreesen al tghene dat dorperlijck relt80
Soe hem dit bloemken sluyt voor vileynicheyt.81
De Acoleye / vreemd abuseerlijck82
Ghehoorent ghestert int schouwen soet83
Onser vijf sinnen compareerlijck84
85
Voorsinnicheyr ben ickse ordonneerlijck85
Ende stelse de laetste in desen hoet86
O edel Maechdekens wat ghy doet
| |
[p. 33] | |
Weest doch voorsinnich / toocht liberalicheyt88
Dat ghy dit Cransken vol duechden goedt
90
Ghebruycken muecht touwer sielen salicheyt.
Amen alle reyne maechden ter eeren
Al voren door wien ick dwerck bestondt92
Ick bid u willet int beste keeren93
Soe datter Gods lof by mach vermeeren
95
Ende nemet in dancke al vallet rondt95
Maria Gods liefste roode mondt
Maecht / moedere / vol van reynicheden97-99
Verleene elck maechdelijck edel grondt98
Gratie om haren tijdt wel te besteden.
[C7: Simoen Habet. f. Jlr-J2r] | |
[p. 34] | |
Dat hy door dy doodt cuerde alst scheen6
Aensiet hoe saen hier dleven verspreet // es7
Heden een man / ende morghen gheen. [Jlv]
Al waert ghy Heere ende saedt boven al9
10
Wat soude dijns daer nae ghebueren
Hoe hoogher gheseten / hoe swaerder val
Want hier en is gheen eewich ghedueren /12
Jaren / maenden / daghen / ende uren
Possessien zijn sy groot ofte cleen14
15
Alst blijckt het verglijdt al in trueren15
Heden een man ende morghen gheen.
Vreempt ist / waer sy zijn ghevaren
Die wijlent der wereldt gouverneerden18
Ende voortijdts groote meesters waren
20
En in moghentheydt haerlieder tijdt passeerden20
Minnelijck nae tghemeyne orboor studeerden21
Al voren wech / betalende haerlieder leen22
Oock volghen wy / hoe wy ons oydt gheneerden /23
Heden een man ende morghen gheen.
25
Jonck man wat baet u wellusticheden
Onversekert staet ghy alsoe wel26
Als dese groote heeren deden
Die voortijdts bedreven ghenoechte en spel28
Wy moeten lijden al tselve ghequel29
| |
[p. 35] | |
30
Des doodts / ten baedt ons jae noch neen30
Merckt op dit woordt het dunckt my fel31
Heden een man ende morghen gheen.
Die dit woordt wel oversaghen33
My dunckt / hy soude hem bat bedincken34
35
Eens anders been te naerder knaghen35
Op avontuere oft hy vermincken36/37
Mochte tzijne / ende dan ghaen sincken [J2r]37
Int kerckhof / onder den blauwen steen38
Sy zijn / wy sient die eten en drincken
40
Heden een man ende morghen gheen.
Prinche dit woordt wil ick u schencken
Te mijnder bede willet doch bedencken42
Ende wilt u beteren voortaen Een43
Betert u die op anderen stincken44
45
Aensiet tvolck sterft noch als vincken45
Heden een man ende morghen gheen.
| |
[p. 36] | |
[B5: Anchonis de Roovere. f. L5r-L6v] WYe jonstighe sinnen willen beschamen1-6
Daer redene de claerheyt toocht int woorr
Trecke selve aen hem een deel der blamen
Want men de conste te eerene behoordt
5
Door ditte blijft menighe conste versmoort
Als nu Godt betere alle verdriet
Dom is hy die nae schijnen spoort7
Thabijdt en maeckt den Monninck niet.
Wolfs herte draecht wel Lams habijdt
10
Ende Lams herte tswolfs herte verkeert10
Heylich ghecleedt die Ypocrijt11
Ende gast habijdt draecht wel de weert
Maer die van beyden is gheleerdt /13/14
Wat cleedt hy draecht / claerlijck hy siet
15
Dus ist verloren thabijdt begheert
Thabijdt en maeckt de Monninck niet.
Peeter was visschere hier te voren
Ende Davidt wachte de schapen zijn
Nochtans soe brochten licht den doren19
20
Twelck hem toe vloeyede uut tshemels schijn
Sy en waren Chaertrues noch Celestijn /21
Maer de schriftueren hebben sy doorwiet
Dus die verstaet der redenen lijn23
Thabijdt en maeckt den Monninck niet.
| |
[p. 37] | |
25
Judas was der Apostelen een
In habijte / maer therte twijnt26
Chaym / Abels broedere scheen
Van buyten / maer therte was ghefenijnt28
De cleederen en dedent niet soot schijnt [L5v]29
30
By elcken contrarien ist gheschiet30
Elck nutte / daer siele smaecke in vindt31
Thabijt en maeckt den Monninck niet.
De Stoel en maeckt gheen salichede
Noch thuys ghepreeckt gheen verdoemen
35
Daermen van Gode spreeckt / is Godt mede
Dus mach Gods woordt allomme vromen
Maer eenighe denckt / alst leecke noemen
Is hem te weerts alsment hem biedt38
Nochtans hoe gheerne zijdt achter droomen39
40
Thabijdt en maeckt de Monninck niet.
In Cappen is dickent plompheyt vonden
Meer dan in Leecken strijpt ghecleet42
Ende oft die leecke tclaer ontbonden43/44
Twy soude den hoorende wesen leedt
45
Hy is prijs weert / die den padt breet45
Daermen tghemeene oorboor in spiet
En roeckt wat hy aen heeft / oft hoe hy heet47
De Cappe en maeckt de Monninck niet.
Christus sprack selve metten mondt
50
Soe waer sy twee spreken van my
| |
[p. 38] | |
Mijne minne sal ic hem maken condt51
Ende commen hem stappans gheesrelijck by52
Hy en noempt noch clerck noch leeck / hoet sy53
Maer elcken hijt in proffijte liet54
55
Dus mach elck claer betooghen vry
Thabijdt en maeckt de Monninck niet
Hoordt goede scientie / wiense uut vloeydt [L6r]57
Weest vanden persoon niet mispaeyt58
Ofs uwer sielen vruecht aen bloeydt59-61
60
Wat schildt u zijn habijdt verdraeydt
Al waert gheschuerdt ende al ontnaeyt
De leere / en is argher nyet een riet62
Poocht duecht te vatene / wiese saeyt
De cappe en Maeckt de Monninck niet.
65
Vreest uwen Godt / belcht hem inden throone65-68
Datmen zijn licht houdt in versmade
De vyandt talder menschen hoone
Maeckt dickent vroech de traecheydt spade
Gods licht doorbrandt der sonden schade69-71
70
Hy heeft onrecht dier vooren vliedt
Hoordt goedt wiet doet / als ghy vindt stade
Thabijdt en maeckt de Monninck niet.
Men siet dat dickent is ghehint73
Den edelen wijngaert op den doren74
| |
[p. 39] | |
75
Soude daer by die redene kint75
Die vruchten des wijngaerts zijn verloren
Al is donwaerdighe boom vercoren77
Ter vrucht / dies in contrarien pliet78
Diese hem neempt / die machse oorboren79
80
De Cappe en maeckt de Monninck niet.
Noch vindtmen sulcke die ghelooven
De schorsse buyten meer dan tvet82
De waen van scientie doetse dooven83/84
Aen schoon betooghen / maer luttel te bet
85
Practijcke van gharen spreydt nu haer net85
Ende vanghet tvolck / als ghars ende riet [16v]86
Ende sy heeten clercken / maer dier op let
Thabijdt en maeckt den Monninck niet.
Mijn schrijven van desen wil ick swichten89
90
Ick en cant veranderen noch verkeeren
Al mach ick somtijdts groene dichten91
Dye trijpe ontfanckt / macher aen leeren92
Jonst deet my doen / het is zijn begheeren93
Ick ben van niemanden hier toe vermiet94
95
Als strijpt clerck / schrijf ick leecken theeren95
De cappe en maeckt de Monninck niet.
| |
[p. 40] | |
Bijlage 3.2: Vanden Hinnen TastereHet enige bewaard gebleven exemplaar van Vanden Hinnen tastere, gedrukt omstreeks 1555 bij de weduwe van Jacob van Liesveldt in Antwerpen, bevindt zich te Wolfenbüttel, HAB, Lp 62. De druk is voorzien van zes figuratieve houtsneden en enkele ornamenten en versierde initialen. De paragraaftekens waarmee in Vanden Hinnen tastere en Een gedinghe van minnen het begin van de strofen wordt gemarkeerd, zijn in de editie niet weergegeven. Ze vervullen een typografische functie die goed wordt weergegeven door een witregel voorafgaand aan een strofe. Op enkele plaatsen ontbreekt, vermoedelijk onbedoeld, het paragraafteken (In Vanden Hinnen tastere in de verzen 121, 169, 193 en 209; in Een gedinghe van minnen in vers 37). Op andere plaatsen ontbreekt een paragraafteken maar begint de strofe met een initiaal over twee of meer regels. Dit is in de editie weergegeven. In Vanden vrijer komen enkele paragraaftekens voor om het begin van een nieuwe claus te markeren waar dat, door de snelle opeenvolging van korte clausen, niet op een andere manier duidelijk zichtbaar is door de typografie. Ook deze paragraaftekens zijn in de editie weggelaten. Het commentaar bij Vanden Hinnen tastere is ten dele gebaserd op P.J.A. Franssen, Wanneer de Hen speeld voor den Haan [...]. Amsterdam, 1987, 10-29, en Corrie de Haan & Johan Oosterman, samenstelling en vertaling, Is Brugge groot? Amsterdam, 1996, 156-161.
[Alr] Vanden Hinnen tastere / wiens wijf ghinck ploeghen int lant Ende hy wilde binnen thuys doen des wijfs werck Want sijn wijf en dede hem nyet wercx genoech / soo hem docht. Soo noch menich hinnen taster doet. ¶ Vanden vrijer ende vanden ghehouden man. Tot een onderwijs van allen jonghen ghesellen dat si niet te seer en loopen / wandt heete minne mach wel vercoelen. ¶ Een gedinghe van minnen / waer af tvonnisse noch hanghet int hof van Venus. [houtsnede: links een staande vrouw die naar rechts kijkt, rechts een zittende man, naar voren kijkend, met een kip in zijn handen.] [A2r] | |
[p. 41] | |
[B1: Anthonis de Roovere. f. A2r-B2v] ¶ Prologhe.
DAt elck die in deser werelt sijnde1
Hem moeyde met dat hem toebehoort.
Ende hem niet voorder en pijnde3/4
Dan hi hem verstont in werck in woorde
Ten sou gheen noot sijn van discoorde5
Oft perverte in eenighen saken6
Mer deen zeylt zuyt / dander in noort
En alle willen si ter havenen raken
En om warachtich mijn woort te pruevene9
10
Is een alte sotten boerde gheschiet10
Die welcke ons nu tot vruechts betuevene11
In corten redenen wort bediet
Ten is tot niemants begrijpe niet13
Oft scheemte daer quade scheenen in schijnen14
15
Mer tis ghestelt alsomen siet
Dat hem elck sal moeyen metten sinen
Een lantman hadde groot beslach17
Woonende op den cant van eender rivieren18
Peerden en coeyen / men daer sach
Scapen geyten menigertieren
Gansen / vercken / diveersche manieren
Hanen / kieckenen van dien faytsoene22
Knapen joncwijven / te sinen bestiere23
Want daer in huys was veel te doene
| |
[p. 42] | |
25
Hi hadde een eerbaer vrouwe te wijve [A2v]
Goet ende duechdelijc had si het woort26
Der kinderen had hi vier oft vijve
In vrede levende onghestoort
Elck voechde hem tot sinen wercke voort29
30
Alsoot te lande weert is costuyme
Spittende delvende so dat behoort
Tot allen dinghen staet elck sijn duyme32
¶ Hoe die man ghinc bouwen sijn lande met sijnen knecht.
[houtsnede: man achter een ploeg die door een paard getrokken
wordt en een tweede man die met hem in gesprek is.]
O P een tijt voer die man ten ackere
Met sinen knape soot moet gheschien
35
Elckerlijck was daer even wackere35
Also die neringhe inhoudt van dien36
Si souden tlant te eerene spien37
Om namaels coren daer in te sayen [A3r]
So mochtmen ghelt daer af connen sien
40
Om die schuldenaers daer mede te payen
Aldus werckende / vastelijck erende41
Den dach ghinck voort / twas etens tijt
Sy spanden uut hen thuyswaert kerende
Verdient so was den peerden respijt
45
Die vrouwe sprac / man willecome sijt
Wy sullen gaen leven metten blijden46
Al en ist niet bereet een luttel tijt47
Het sal ghedaen worden in corten tijden
Die man hadde crancke glorie49
50
Hi had sijn queerne gheerne doen malen50
| |
[p. 43] | |
Sijn wijf die hiet hi dantelorie51
Ver leghe / slorie / waer muechdi dralen52
Veel dincx ghinck hi daer verhalen
Hi en dede niet dan hi keef en street54
55
Maer die vrouwe sprack met sueter talen
Tsus lief het wort terstont bereet
By gans bloede sprack die man57
Dees wijfs en doen niet dan dat si willen
Sy staen en dralen dat merck ick aen
60
En dedict niet eer / ick liet mi villen60
Wanneer si eenen rocken hebben / en twee spillen61
Hen dunct si hebben den hals vol wercks62-64
Maer ons en mach gheenen arbeyt stillen
Want altoos coemter wat nieus ghemercks
65
Wy moeten wannen dorsschen en rapen
Ploeghen / eeren / van allen maten [A3v]
Mer hadde mi God ooc een wijf gheschapen67
So waer my veel drucx verlaten
Men macht tsweet voor mijn voorhooft vaten69/70
70
Van arbeyt also ons dwerck beheert70
Ende als wi ons dan om eten comen saten71
So en vinden wi niet couders dan den heert
Dwijf hoorende den man dus berecht73
Schoot huer den worm oock int hoot74
75
Hoort seytse / ghi en weet niet wat ghi segt
| |
[p. 44] | |
Ghi dunct my sijn dijns sins berooft
Ten is gheen noot dat ghi ons aldus verdooft77
Men sal u wel met redenen payen78
Coemt en doet ons werck en werdes ghelooft
80
Wy sullen selve gaen sayen en mayen
Wel sprac die man dats wel ter cuere81
Merghen sullen wi beghinnen wilt God
En doe ick niet meer in eender ure
Dan ghi in thien / so heet mi sot84
85
Wat werck hangt doch aen eenen pot
Oft aen eenen ketel doen te viere
Ic sal ras ghedaen hebben daer weety tslot87
Eer ghi thuys coemt en gaen ten biere
In gods namen ick ben content
90
Sprack die vrouwe / maer hoort na my
Siet dat ghi coeyen / schapen hoy voot brengt91
En dat den stal ghesuyvert si
Dan suldy gaen melcken met sinnen vry [A4r]
Coeyen / schapen / gheyten / en keernen dan
95
Ende als die boter is comen by
Maect stucken van twee ponden als een man
Verkneden ende backen / moetty na desen
Ghi en moecht tmelck niet tsamen hoopen98
Die bruedende gansen wilt voedende wesen
100
Datse niet vanden nest en loopen100
Ghi moet u cousen wel neder stroopen
Gheeft die hoenderen teten en te drincken
Die brueden / oft die eyeren soudent becoopen103
En pijnt ymmers om die swijnen te dincken104
| |
[p. 45] | |
105
Die hanen ende duyven / en wilt niet vercleteren105
Brout dat scherbierken dat deghelijck smaect106
Heffet kint op / en wasschet die sieteren107
En wieghet weder alst weent oft waect
Die camer keert / het bedde maect109
110
Gheeft die calveren te drincken op den stal
Siet dat die weyketel si wel gheraect111
En teten bereet / als ick comen sal
Dits tgrootste zeer van uwen last
En doeget tvee ter weyden jaghen
115
Ick sal gaen eeren ende ploeghen vast
Om prijs te behalen sonder vertraghen116
Ick bens te vreden bi gans darmen117
Sprack die man ick houts accoort
Laet ons morghen opstaen sonder versaken119
120
Elck sijn werck doende so dat behoort [A4v]
Aldus so bleef die weddinghe staende
En niemant en verschoot van geenen gheruchte122
Die vrouwen waren metten daghe uutgaende.123
Inden peertstal maecten si haer vluchte124
125
Djoncwijf dat haer cloeck en tangher pluchte125
Thoomde die merien onvervaert126
Om ploeghen en egghen / met cleynen duchten127
So voeren si beyde ten acker waert
Daer ginghen si ploeghen en eeren fijnlijck
| |
[p. 46] | |
130
Deen meende voort / dander hielt den coutere130
Domworpen des lants was hen niet pijnlijc131
Want si constent ghelijc een moninck den soutere132
Al eerende worden si so lanck so stoutere
Djoncwijf ginc singhen met blijden sinnen
135
Haer hert dat reedt opter vruechden coutere135
Hen docht si waren coninghinnen
Sy wrochten met sulcker willicheyt137
Dat elcken helpen mocht diet sach
En dedens meer sonder gheschillicheyt139
140
Dan die man zijnder derden plach140
Dit sijn wijfs diemen prijsen mach
Sprack die vrouwe met fieren woorden
Die mans beroemen hen veel al den dach
Wy soudense dus int werck vermoorden144
145
Van dien laet ick deen reedene achtere145
Maer hoort hoe hem die man hantierde146
Hi stont vroech op frisch als een pachtere [Blr]
Als een diet werck alleen regierde148
Mer eer hi yet te wercken bestierde
150
Die sonne scheen boven alle boomen hooghe
Te melcken hi hem eerst versierde151
Mer die coe piste hem in sijn ooghe
Van quaetheden hem sijn ooren gloeyden
Hi wilde wel sijn int wout van ypen154
155
Die schapen bleetten / die calveren loeyden
Die vercken knorden / die hanen riepen
Die kiecken cabbelden / die gansen liepen157
| |
[p. 47] | |
Die geyten bestonden luyde te bleetene158
Si ontspronghen die eerstwerf sliepen
160
Hi bestont water ende bloet te sweetene
Van roepene wert hi met allen heesch161
Hi vloecte die hem riet den coop162
Dat kint lach vast in die wieghe en creesch
Die beesten ghebeerden al over hoop164
165
Met dien dat hi ter wieghen sloop
So waster al vuyl / hi soude hem rasschen166
Ter rivieren waert nam hi sinen loop167
Hi meende hi soude die sletteren wasschen
Int water daer hi die doecxkens stack
170
Hi peysde hi sout noch wel doornemen170
Maer eer hi sijn mouwen opwaerts rrack
Die riviere had die sletterkens henen172
Doen ghinc hi van quaetheyt sitten stenen173
Van gramscappen begonst hem dbloet te verwermen174
175
Aenden oever ghinc hi sitten weenen [Blv]
Peynsende en track sijn mouwen over sijn armen176
Dus dralende ghinct vast over noene177
Int eynde so is hi thuys ghegaen
Daer vant hi so veel dincx te doene
180
Hi en wist waer eerst sijn hant aensteken180
En daer en was niet met allen ghedaen181
Treesch al dat leefde groot en cleene182
| |
[p. 48] | |
Doen liet hijt deen metten anderen staen183
Hi en payede niet dan tkint alleene184
185
Dus bleef hi onsalichste van alle mannen
Versuft int werc / hoort goede vrient
Die vrouwen ghinghen die peerden uut spannen
Hen docht dat si hadden den cost verdient
Si waren blijde ende wel ghesint
190
Om metten tanden te weven webben190
Djoncwijf sprac / tis hier seer ontsint191
Hoe moghent die mans bedreven hebben
Djoncwijf sey wat mogen dye mans hebben geplegent193
Hier is certeyn wat sots gheschiet194
195
Hier en is huys noch hof ghehegent195
Het staeter al waerter al vol ramots196
Ghi gaeft hem seker te veel ghebots197
Waer is hi / ic en hoor hem kicken noch spreken
Wa kinder sey hi / bi die moeder Gods
200
Ic en wiste waer eerste die hant aensteken
Men mach eenen man niet beter verbeenen201
Dan sulcken last te gheven als ghi mi boot [B2r]202
Die kieckenen kakelden / het kint ghinc weenen
Die beesten liepen al verwoet204
205
My dochte dat ick in alle verdriet stont205
Ic en wiste / noch voor / noch achter te treden
Die sletterkens te wasschen docht mi goet
Mer twater heeftse wech ghedreven
Ick en heb ghemolcken / ghekernt / noch ghebacken
| |
[p. 49] | |
210
Noch swijnen / noch gansen / noch kieckenen beleet210
En noch meer al soudy mi die nuese af snacken211
Ic en hebbe teten noch drincken bereet
Ghi sijt een abel man god weet
Sprack die vrouwe ghi hadt so veel bedrijfs214
215
Het scheen na uwen woorden breet215
Ghi soudt meer doen dan seven wijfs
Veel wercx schijnt licht in smenschen ooghen
Mer in labueren vintment swaer218
Tis recht dat ick hier schaemte moet ghedooghen219
220
Want ick hebt verdient voorwaer
Al mochtick leven thien duysent jaer221
Dijns wercx blijve ick voortaen onberoert
Doet so ghi ghedaen hebt / voor en naer
Want tot u werck ben ick niet meer becoert224
225
Doen sprac die vrouwe met sinne ghelijc225
God danck / wi hebben den prijs ghewonnen
Ic segt u claerlijc / tis onmoghelijck
Mans te doen dat vrouwen connen228
Nemmermeer en is den rocken ghesponnen
230
Een goet wijf en sal gheenen tijt ledich sijn
Naer deen werc heeftse dander begonnen [B2v]
Dus en moeyt u niet wildy vredich sijn232
Ghetrouwelijck om niemant te verdovene233
Merct in een huys daer eenich last is234
235
Tis seer wonderlijck te ghelovene
[........]236
| |
[p. 50] | |
Dwerck te doen daer een vrouwe op ghepast is
[........]
Weder een vrient / weert / gast is
240
Daer en is gheen wijsheyt in te mercken
Dauctoor.
Een propoost van mijnen woorden241
Al daer mijn eerste theme op roeyde242
Al die werelt bleef in accoorde243
Dat hem elck metten sinen moeyde244
245
Mer tgroeyt dat over duysent jaer groeyde
Tis veel te spade om daer te cloppene246
Doch wildick dat dit gedichtken vloeyde247
Om den hinnentaster den mont te stoppene248
Redene seyt / wie rust begheert249
250
Ontverre hem van veel onderwints dan250
Oneerlijck ist oock mede / ende het deert251
Wee hem dies niet gelaten en can
Eer ick dat leyde te wercken an253
Ruerden alle mijn sinnen tot deser juecht254
255
Elck die den vrouwen eere gan255
Wensch ick solaes / en volle vruecht256
En namaels met God te sijn verhuecht
AMEN
| |
[p. 51] | |
[Anthonis de Roovere? f. B3r-Clv]
Vanden Jonghen Vrijer Ende vanden ghehouden man Een schoon speelken. + [houtsnede: links een jonge man, rechts een oude man.] [B3v] [links van de tekst, over 16 regels, een houtsnede: jonge man (identiek aan die op de houtsnede op f. B3r)] ¶ Dbeclagen des gehouden mans. OCh wat makic ghehout / ick schamel bluts1
Ick moeste oock vrijen / en dragen die muts2
Ten dansse / ten spele met grooten bedrijf3
Ay lacen / wacharmen / nu heb ic oock een wijf
5
Die weelde en condick nyet langer verdraghen
Dbedruct mijn herte so swaer als loot
Maer ic en bepeynsdens niet / die liefde was groot7
Eylacen nu ist te mijnent al rut en pover8
In sneckers namen wat ghinc mi over9
10
Mi selven te bedroeven eer mi God bedroefde
Maer ick en bepeynsdens niet watmen al behoefde11
Van boter / van kase / van smout / van mele12
En tgaet tonsent al uuten goeden spele13
Nochtans dacht ic siet spay en vroech14
15
Had ic een wijf ick hadde ghenoech
Dit laten wi ons duncken arme Venus slaven16
Wy ligghen en loopen ende seere draven
So langhe dat wi in darmoede sijn ghetrost18
Ende dan en connen wi nauwe winnen den schamelen cost19
| |
[p. 52] | |
20
Ende te voren wast al / iaer thien voor viere schrijven20
En nu siet nu moetic een arm catijf blijven21
Alle jaer een kindeken / dit hout mi tondere22
Ende niet daer toe / en wast niet wondere23
Dat icx te voren niet en bedachte [B4r]
25
Ende dan te ligghen wieghen nacht op nachte
Die kinderen te ligghen wissen / te vagen / te keeren
Ick seg hem diet werc aensaghe / tsoude hem deeren
Darmoede die hier tonsent schuylt28
Deen wil cacken / dander leet en huylt
30
Dander roept / teyteken gheeft my teren30
Ooc als icker om dencke / ic en cans nyet vergheten
Dwelc ick mi selven hebbe ghedaen32
Tis nu thien gheslaghen ic wil slapen gaen33
Tis last te draghen / ghi weet diet proeft34
35
Waer een huys vol kinder is / watmen daer behoeft
Die vrijer.
Waer is die liefste si sal na mi waken
Een cusken van haer doet mijn herte verlichten
En ist niet vriendelijck / in liefden te braken38
Ja consticse dan uut liefden ontschaken39/40
40
So stont mi met haer veel vruechden.
Waer is die liefste si sal na mi waken41
Die ghehoude
Och wat heb ic armoeden met desen quade wichten42
Si en lieten mi niet slapen van alder nacht
Die vrijer singhet.
Mijn liefken heeft mi een cransken bracht44
| |
[p. 53] | |
45
Tis wel recht / ic en canse niet ghelaten45
Die ghehoude.
Och so plach ick ooc te gaen singhen achter straten46
Maer nu en dervick / ick ben ghedient47
Die weelde wert mi wel uut ghedreven48
Die onghehoude.
Wat is u vrienr
Die ghehoude.
50
Ick heb een wijf ghetrour
Die ongehoude.
Een wijf ghetrout [B4v]
Om eens wijfs wille loop ick nacht ende dach52
In liefden verselt.53
Die ghehoude.
Och ic was ooc eens metter mutsen gequelt54
55
Dat ic ghinc al daverende / dat suldi weten
Als een joncfrouwen hondeken56
Mer na dat ic ghehout was met mijn mondeken57
So was die liefde al vergheten.
Donghehoude.
En hoe quam dat.
Die ghehoude.
60
Och God hoe wel suldy dat weten
En badt als ghijt proeft / dan aen mijn spreken61
Magerlijc teten hongherich in die kaken62
Cleenbierken te drincken / te waken / te braken63
Scimpich / wrimpich / ligghen tonsent thuys64
Donghehoude.
| |
[p. 54] | |
65
Wat ou / wat vreemder abuys65
Sou die liefde hier met verminderen
Die ghehoude.
Jase / en dan te crijghen een huys vol kinderen
Alle jaer een kindeken / wie souts hem verfroyen68
Mijn wijf gaeter nu gelijc eender vuylder sleccoyen69
70
Ende te voren wast een alte gracelijcke sprante70
Ende nu ist een schamel onnoosel dante71
Ghehackelt / becletert besnot / bedropen72
Ic segdy haddy alsulcken sop ghesopen73
Ghi soudt die liefde wel laren drijven74
Donghehoude.
75
Ick sal noch in Venus dienste blijven75
Al sou ick der armoede beclijven76
Soudick so laten den rooden mont77
Dat vriendelijck wesen / die borstkens ront [Clr]
Haer sedighe manieren / haer fier ghelaet
80
Neen ick nemmermeer80
Die ghehoude.
[houtsnede: links zeer oude man, rechts een jonge vrouw]
Goy ja / dat is een schoon toeverlaet81
Gaetter af eten vanden schoonen aensichten82
Al ist nu schoone het verkeert haerder lichten83
Saechdi dat aenschijn van mijnen wijve
85
Ick en segs u niet tot eenighen kijve85
Ghi souter u waerlijcx af vereenen86
Si soude u seker een tronye verleenen87/88
| |
[p. 55] | |
Ick weet wel ghi liept ter dueren uut
Nochtans siet / twas so lieflijcke bruyt
90
Si hadde twee borstkens ront ontspronghen
Ende nu hanghense ghelijc twee koetonghen
Nu so seg ick u voortaen
Dat darmoede de liefde doet vergaen.
Die vrijer.
Ende hoe soudick der liefster connen onslaen94
95
Het waer onmogelijck om te spreken [Clv]95
Van grooter onghenoechten therte sou mi breken.96
Die ghehoude.
Spieghelt u aen mi hoort mijn ghebreken
En denct op darmoede die ick lijden moet
Ick pleech oock mijn wijf te vrijen bloot
100
Snachts te rasene / en custen den rinck100
Doort moosgat plach ic te sien / twas een wonder dinc101
So dat die kekelen vrosen aen mijn cleeren102
En dit was alder liefste ter eeren
Wat heb ick nu dan tkijcken aen die want
105
Een ydel schappraye / nyet een penninc in die hant105
Afgesneden van alle goeden ghesellen
Tsheylichsdaechs / en sondaechs boomen gaen tellen107
Als ander ghesellen sitten inder vruechden last108
Dan sidt ick van grooten hongher en barst109
110
Dat dede my die liefde al soudese verwoeden110
En ist niet wonder datter dees jongers hem niet voor hoeden
Ende gaen hen verhanghen aen een wijf terstont112
| |
[p. 56] | |
En ist ooc niet beter te besorghen eenen mont113
Dan acht oft neghen voor te winnen dbroor
115
Wat segdy daer af ghi Venus man.
Die vrijer.
Tis wonder om hooren u swaer ghespan116
Ghi brenghet therte in swaer versijcke117
Dus wil ic mi beraden eer ick ommekijcke118
Om te sporen na een rijck sonder loghen119
120
Wilt liefde ghedooghen.120
Daucteur.
Dus ghedaen dat sijt sullen verstaen
Die jonghe ghesellen sijn
Dus wilt ontfaen en in dancke slaen
Die in vruechden sonder quellen sijn
125
En sonder sorghe in gheen verdriet
En tijts voor u siet. [C2r]
[A85: Anrhonis de Roovere. f. C2r-C4r]
¶ Een ghedinghe van minnen / waer af tvonnisse noch hanget om wijsen int hof van Venus. [houtsnede: een minnegeding, middenin zit een koning ten troon, daaromheen een gezelschap] A Ls alle die ghenuechte was regnerende
Ende alle die werelt was vruecht rapende
So was ic in eenicheden fantaserende
Suchten / ghepeysen / waren mi verknagende
5
Fantaserende / was mi den vaeck betrapende
Want vaeck is allen natueren verwinnende [C2v]
So dat ick onrustelijc wat werde slapende
Daer mi te droomen wat wert beghinnende
Een droom so wonderlick / wert sijns versinnende
| |
[p. 57] | |
10
My quam te voren in eenen visioene
Dat wi ons alte neerstelijck moeyden
Ick en twee vroukens van reynen doene
Die boven ander in schoonheyt vloeyden
In een cleyn scheepken ter zee waert roeyden
15
Daer niemant en was dan wi drie
Craken / galeyen daer bi ons vloeyden
En ander schepen een groote partye
Wi hantierden daer alle melodye
Deen van desen schoonen vrouwen
20
Was daer ick mijn hert toe had ghegeven
En die ick minde op rechte trouwe
Boven al anderen die nu leven
Maer si die in mi dus is verheven
Mint eenen anderen / op mi niet passende
25
Wat ic haer seyde / ten mocht niet cleven
Dit wetende nochtans / mijn minne wert wassende
En was druck op druck tassende
Dander die mi hielt teender dewarie
Vervulde vrou Venus wercken met caritaten
30
Si minde / mer het was der eerster contrarie
Want dese mi minde boven maten
Lijf en goet wilde si om mijnent wil laten
Maer therte was te haer waerts niet gheresen
Wat si mi seyde ten mocht nier baten
35
So dwanck mi die minne der eerster ghepresen
Daer en mach doch mer een int herte wesen
Doen wi daer waren vruecht beseffende
Ende menich genuechlijc woordeken sayende
Wert in die zee een onweder opheffende [C3r]
40
Een storm uuren noortoosten waeyende
Ons schipken wert hellende draeyende
Riemeloos / masteloos / noot meerder dooghen /
Die vroukens werden roepende ende seer onpayende
Ay lacen / daer moest ons vruecht verdrooghen
45
Want wi die doot saghen voor ons ooghen
Dus hadden wy verloren scheeps gereeschepen
Tschip ginck sonder roer voort
Ick sachter verdrincken meer dan x schepen
Die alle laghen in die zee versmoort
| |
[p. 58] | |
50
Doen rieper een tot mi hoort maet hoort
Tschip is verladen / om verlichten wilt dincken
Ghy zijtter u drie / werpt deene over boort
Oft anders sal tschip ende tvolc versincken
Beter ist een dan al te verdrincken
55
Droeve was my van dien woorden te moede
Maer die vrouwen en haddens niet verstaen
Dat ic die schoone van vleesch ende van bloede
Over boort sou werpen gaen
Doen was ic met grooten twijfel bevaen
60
Der welcker ic doen soude des doots verdriet
Maer die mi int herte hadde ghedaen
En ic haer niet verstaghet bediet
Oft ick die minde en si mi niet
Hier op terstont natuere voechde
65
Ende seide / sout therte so sijn versteent
Te drincken / die u oyt best ghenoechde
Ende die ghi in liefde hebt minne verleent
Boven anderen die leven int herte vereent
Daer u haer schoonheyt heeft inne ghebracht
70
Ende haer die ghi oock niet en meent
Te minnene noch niet in liefden acht
72
Te lijve te houden so sidy qualijc bedacht
82
Natuere daer teghen was arguerende [C3v]
Verdrinct ghi u lief dat is groote onduecht
So wert ghi te lande aresterende
85
Met eender die u niet en verhuecht
87
Dan sitty tusschen twee stoelen in dasschen
Als ghi dan peyst om u eerste juecht
Die ghi verdronct inder zee plasschen
90
So suldy u ooghen met tranen wasschen
Verstandenisse wert daer op replicerende
Verdrinctese die u in minnen heeft gecocht
Als ghi te lande wert aresterende
Dan hebdy een ander zijn lief thuys ghebrocht
95
Ende daer minne heeft gheknocht
Sal bi u toedoen een ander ghebruycken
Desen druck hebdi dan ghewrocht
Dan denckende dat ghijse deet duycken
Die u beminde / druck sal u ooghen luycken
| |
[p. 59] | |
100
Verdrinc ick haer die mi int herte is cronende
Ende behouse / die ick niet en ben behaghende
So ben ic duecht met onduecht loonende
Ende mijnen vrient met viantschap plagende
Verdrinck ic haer die mi therte is toedraghende
105
Dwelck mi ongheluck dunct om siene
Dan wert van mi alle vruecht verjaghende
Want lief leedt te doene / is groote pijne
Dan vlie ick dat honich / ende volghe den fenijne
Verdrinck icse / die ick met herten minne
110
Alle amoreusen sullen mi verspouwen
Segghende / ghi ginct u lief verdrincken
Ende in dye watereren neder douwen
Verdrinck icse die mi mint so sullen my schouwen
Alle vrouwen die draghen een amoreus engien
115
Mi te minnen sal hen grouwen
En oock van mi sullen si vlien [C4r]
Elck duchtende / desgelijcx sal mi gheschien
Dus staende met twijfel / en sorghen bewest
Dacht in mi een wonderlijck versieren
120
Verdronck ic mi selven dat waer mi best
So en verwijten mi gheen moordadighe manieren
Neen nochtans wie sout schip bestieren
Vrouwen weeren / is niet weert twee biesen
Ja sonderlinghe / in schips regieren
125
Dus souden si beyde tlijf moeten verliesen
Van twee quade moetment tbeste kiesen
Ghelijc ii verckens opsteken haer borstelen
Als si om vechten op malcanderen lijcken
Desgelijcx verstandenis en natuere worstelen
130
In mi mer deen wil den anderen niet wijcken
Met dien quam daer een zeebaer strijcken
132
Die na ons scheepken nam haren ganc
134
Dat ic deen werpen sou in swaters stranck
135
Recht eer ic werp / ic uut mijnen slaep ontspranck
Doen ic ontspronghen was / en wert wackere
Dacht ic wel hoe ic ghevaren was
Dat ick gheploecht had Venus ackere
En dattet niet dan fantasien en waren
| |
[p. 60] | |
140
Doe docht ick / ic sout voort openbaren
Ende den amoreusen overscrijven
Biddende dat si die waerheyt wilden verclaren
Die welcken van desen twee schoonen wijven
144
Met rechte te lijve soude moghen blijven
145
Ghi amoreusen int hof van minnen
Gheeft daer op respons wilt u versinnen.
¶ Geprint Tantwerpen op die Camerpoort brugghe / inden schilt van Artoys / By die weduwe van Jacob van Liesveldt.
Voor commentaar, zie Mak 1955, 365-371. De versnummering correspondeert met de daar uitgegeven tekst. | |
Bijlage 3.3: Handschrift KoningHet handschrift Brussel, KB, ii 270 was in de vorige eeuw in bezit van Jac. Koning. Boven de eerste twee gedichten die hierna worden uitgegeven, staan (resp. op f. 24r en 54v) opschriften die nu grotendeels zijn afgesneden en daardoor onleesbaar geworden (zie Jaarboek 1995-1996 p. 51 afb. 1). In de editie kunnen ze daarom niet worden weergegeven. Vermoedelijk bevatten ze de naam van de dichter. In alledrie de gedichten zijn de stokregels in de opeenvolgende strofen onderstreept, terwijl het begin van alle strofen is gemarkeerd door middel van een paragraafteken. De strofen zijn niet van elkaar gescheiden door witregels. In deze uitgave zijn wel witregels ingevoegd; onderstreping van de stokregels en de paragraaftekens zijn weggelaten. In O lievelicste jhesus zijn diverse losse woorden onderstreept, voornamelijk namen en abstracte begrippen. In de uitgave zijn deze onderstrepingen overgenomen. De afkorting ‘xps’ is hier opgelost als ‘Cristus’, al zijn er goede redenen om voor de vorm ‘Xpristus’ te kiezen, aangezien deze in de vijftiende eeuw in West-Vlaanderen zeer gebruikelijk is. In Als ic peinse zijn door de kopiist diverse correcties aangebracht. Zie hiervoor de aantekeningen bij de verzen 19 en 20, 44, 93, 96 en 97. Zie verder over dit gedicht, waarvan sterk van elkaar verschillende versies bestaan, F. Van Vinckenroye, ‘Onbekende gedichten van Anthonis de Roovere?’, in: Spiegel der Letteren 4 (1960), p. 1-23. | |
[p. 61] | |
[Cl: auteur onbekend. f. 24r-v] An al dat mijn zin gronden can1
Die weerdich zij mans name
Moet ghelaet toghen als een man3
Om oorboor spien en vrame4
5
Corrupcie stellen inden ban5
Zijn huus bevreet voor blame6
Tgroeyen dwelke god in hem wan7
Dat hijt toot duechden rame8
Wijsheit moet hij hebben dan
10
Gherechtich haer volghende an10
Die gode es zeere bequame11
Voort eere / vreese / en scame
Staerc met ghetempercheden vry13
Daer claerlic of haut zulke fame14
15
Dats dien mans name werdich zij
Ghelove / hope / ende caritate
Die moeten in hem wonen claer
Ouffenende naer dat hij es van state18
Hem hebbende ghelijc zijn wederpaer19
20
Hem voughende puer up redene mate20
Al zijn bedrijf tzij verre of naer21
Warachtich paysivel tzij vrouch of late22
Een loen daert zijn moer zonder vaer23
| |
[p. 62] | |
Zijn woort een zeghel tzij scade of bate24
25
Een lam in huus een hels up strate
Duecht minnen en hebben al quaet ommaer [24v]26
Gheen huwelic breken duer licht no zwaer
Hoofsch coel verbeidich tzij verre of bij28
Dies hem dus voucht niet wanckelbaer29
30
Dats die mans name werdich zij
Gode voor al met herten minnen
Vrauwen prijs altijt vermeeren32
Keeren dies haer eere mochte dinnen33
Haers roerende. duechdelic in eeren34
35
Niet zonder wijs voorsien beghinnen35
Ende altoos vroom. om onrecht keeren36
Met trauwen zinen prinche verzinnen37
Ter doodt. gods lachter helpen weeren38
Den viandt de weerelt ende tvleesch verwinnen39
40
Buten sterven. ende leven binnen
Ende voor de doot. hier sterven leeren
Teewighe voor tidelike begheeren
Tlichame kennen der eerden spy43
Ende datten de wormen zullen verteeren
45
Zulc mans name weerdich zij
Prince ic zoude wel durren zweeren
Naer tplompe verstaen dat es in my
Datmen vele vindens zoude ontbeeren48
Die dus mans name weerdich zij notate bene
| |
[p. 63] | |
[B3: Anthonis de Roovere. f. 54v-56r] O lievelicste jhesus ende de goedertierste
De verdraghelicste. ende de ghescoffierste2
Maertelare daer ye tonghe of sprac3
In smerten ontfaende donghemanierste4
5
Sturtende voor ons de hooghste de dierste
Ende weertste balseme. an tcrucen dac6
Lof huwer dood. ende dbitterste ghesmac7
Water ende bloed. uut huwer zijden lac8
Soo alle leeraers wel bewisen9
10
Lof uws verrisens. daer al tghemac10
Tgheloove in sluudt. twelc ons ghebrac11
Dus moeten u alle tonghen prisen12
Sevene manieren van lieden verrisen13
Gheestelic met hu te paesschen ghepresen14
15
Dies biddic u. wilt zoo mijn ziele spisen
Dattic doch een van dien mach wesen
Eerst wie zoo leeft in deertsche plouginghe17
Dat in zijn consciencie gheen wrouginghe
En zij beseven van doodliken zonden19
20
Scriftuere orcondet na onser vervouginghe20
Want zij met eender zoeter ghenouginghe21
Cristum uuten grave verresen vonden
Dwelc hem de inghel heeft ontbonden23
Dien zij up tgraf ten zelven stonden
| |
[p. 64] | |
25
Saghen die zeidem hij en es hier niet
Hij es verresen wilr dit orconden
Uut allen noden. gaet voort vermonden27
Sinen discipelen want hijt ghebiedt
O god hoe wel waer my ghesciedt29
30
Waren my mijn zonden af ghelesen30
Met huwer ghenaden zoo op my ziet31
Dat ic doch een van dien mach wesen [55r]
Die met berauwe zijn beweenende
Huer zonden. ende die afdoende zijn meenende34
35
Ghelijc van Cristus grave den steen
AJzoo moeten wij ons zijn vercleenende36
Den steen van zonden puurlic reenende37
Vanden grave onser consciencie cleen38
Met bitterheden om onse zonden gheween39/40
40
Bij marien magdaleenen reen
Die zalve van tranen cristum cochte41
Want zine zeer minde alzoot wel scheen
Dies zij begracijt was alleen43
Naest haer die hem ter werelt brochte
45
Och oftic zoo beweenen mochte45/46
Mijn zonden. zoo waric wel ghenesen
Ic biddu vader met innigghen ghedochte
Dattic doch een van dien mach wesen
Wie ooc van herten wort ootmoedich
50
Bij dat cristus ootmoedich bebloedich50
| |
[p. 65] | |
Quam tzinen discipelen beslotenre dueren
Aldus zulwij dan zijn voorspoedich52
Met marien salome in minnen gloedich53
Die zalve brochte van groter kueren54
55
Dats devocie hebben tallen hueren55
Op cristus passie ende daer in trueren
Bitterlic om namaels tzoete ghewinnen
Deze zalve en machmen niet bet pueren
Mirre, wieroec. mergh van zoeter gueren
60
Soccoersende vaste ons crancke zinnen60
Die dus verrisen zij zijn van binnen61/62
Duerscoten met overgaende pesen
Helpt my weerde cueninc der seraphinnen
Dattic doch een van dien mach wesen [55v]
65
O ziele dit hoghe bestieren vaedt65
Want wie dat hem corregieren laedt66
Van zijnder mesdaet verrijst ooc gheestelic
Excempel der scriftueren antieren raet68
Dus cristus die vul zoeter manieren gaet
70
Sijnder herten wonde vertooghde feestelic
Thomase die met zinne vulleestelic71
Tgheloove ontfinc vulmaect en keestelic72
Segghende ghij zijt mijn god mijn heere
Dus dan en zulwij niet zijn orreestelic74
75
Wanneer men ons stelt met woorden tempeestelic75
Maer lident ghedoochsaem tallen keere
O god helpt my doch dat ic leere
| |
[p. 66] | |
De bezyen van desen wijngaerde lesen78
Ende gheeft my gracie ic bids u zeere
80
Dat ic doch een van dien mach wesen
Die zoetheit smaken in cristus lijden81
Ende daer inne verhueghen ende verbliden
Die hebben een zalich verrisen voren83
Want cristus naer zijns verrisens tijden
85
Quam eten vriendelic zonder vermiden85
Met zinen jongheren uutvercoren
Ooc me die gheerne haer zouden verstoren87
Ende dickent den priester die laten hooren
Haer mesdaet met goeder berauwenesse
90
Dese verrisen als nieuwe gheboren
Ende zullen hier na met gracien versmoren91
Int badt zijns bloets bedauwenesse92
Dat wij vulstaen in goeder betrauwenesse93
Datti zinen dissipelen tooghde om wel gheven94
95
Dus helpt my vader zonder verflauwenesse95
Dat ic doch een van dien mach wesen [56r]
Lof zijns verrisens diedt al verblijdt heeft97
Dat kersten in de weerelt wijt leeft
Daer daude vaders na hoopten langhe99
100
Lof paeschlam dat zoo groot proffijt gheeft
In huwen verrisene ons jolijt cleeft101
Vulmaect in desen nieuwen zanghe
Doet my verrisen uut desen bedwanghe103
Heer god ende in hu oordeel stranghe104
| |
[p. 67] | |
105
Tooght my huwe wonden ghenadelic daer
Dattic ontga der helscher slanghe
Ende men my in abrahams scoot ontfanghe
Verrisende int eeuwich ghestadelic jaer108
Den lemmer es groot beladelic zwaer109
110
Doet my verrisen nu uut desen
Huwe glorie es onversadelic claer
Dat ic doch een van dien mach wesen
[B4: Anthonis de Roovere. f. 64r-65v] Als ic peinse om des tijts onlancheit1
Ende ic ghevoele der natueren crancheit2
Aenziende wat wij brochten ende wij draghen
Als ic duchte der pinen der hellen bedwancheit4
5
Ende ic dan vreese des oordeels strancheit5
Ende ic vinde dat de zonden den mensche plagen6
Als ic minen tijt verloren zie / mach ic wel clagen
Als ic peinse wat ic werde als tlijf vergaet8
Als conscientie mijn herte comt binnen cnaghen9
10
So mach ic wel weenen voor mine mesdaet
Twij diendic u weerelt venineghe beeste
Ydel glorie heeft my binnen haren foreeste
Verblent dus ben ic verdoolt mesgaen13
Van allen zondaeren ben ic de meeste
15
Dus legghic ghevallen so zwaer van geeste
Sonder hulpe can ic niet up ghestaen
| |
[p. 68] | |
Hoe sal ic mijn ooghen dan durren slaen17
Te gode wert om troest of toeverlaet
20
Dus mach ic wel weenen voor mine mesdaet
Waer waest dat ic dode ter eerden dede
Waer tooghdic den dorsteghen ontfaermichede22
Met drancke. waer hebbic den hongheren ghespijst
Waer lostic ghevanghene. waer es de stede [64v]24
25
Daer ic naecte cleedde of ziecke mede
Juuste. of ghetoocht daer duecht uut rijst
Den onghetroesten ghegheven comfort of raet
Ach niewers dies my mijn leven afgrijst29
30
Dus mach ic wel weenen voor mine mesdaet
Wee den oeghen begherende alle eertsche dinghen
Wee den zinnen diet met begheerten ontfinghen
Wee den nuese die jonstelic heeft gheroken33
Wee handen die tasten wee voeten die ginghen
35
Wee vrien wille quaet om bedwinghen35
Twerr al op mijn aerme ziele ghewroken
Wee tonghe die zondelic heeft ghesproken
Wee den hoeren die tonghelijc thoeren ontfaet38
Wee smakeghe ghi hebbet tghebot ghebroken
40
Dus mach ic wel weenen voor mine mesdaet
Mids ghiericheden liepic in sviants drec
Oec wasic traech nidich gulsich vrec
Vul luxurien met stinckender hoverdien
Noit te vullen belijdende mijn zondich ghebreck44
| |
[p. 69] | |
45
Penitencie versmaet dus ligghic in strec45
Als ballinc uuter glorien heerscapie
Vul corupcie voor gode stinkende als i prie47
Door wondelic hebbic mijn ziele begaet48
Zoe en es niet waerdich tanscauwene gods tresorie49
50
Dus mach ic wel weenen vor mine mesdaet [65r]
Als redene verstannesse en consciencie51
Van allen minen werken geven sentencie52
So jugieric mi zelven vermalendijt
Maer hope ende ghelove in mijn presencie
55
Als advocate dan hebbende audiencie55
My segghende god met den sondaere lijt
Welken troest alle wanhope tonder strijt57
Want ontfaermicheit den beker der sonden dwaet58
Maer consciencie en hoeft haer niet ghequijt
60
Dus mach ic wel weenen voor mine mesdaet
Ic en vinde in my selven gheen excusacie
Ic en moet ter eewegher condempnacie62
Maer hope die staet my bij ter noot
Die my seit maect gheen desperacie64
65
Want gods ontfaermicheit es een gracie
Op zondaeren dalende uut tsvaders scoot
Dat noyt ter weerelt was sondaere so groot
Die hem bekeerde hij en vant aflaet68
Maer nochtan vreesic de eeweghe doot
70
Dus mach ic wel weenen voor mine mesdaet
Vermuert hu herte zidi van steene71
Sent tranen ten ooghen ende zijt in weene
| |
[p. 70] | |
Roupt tonghe ghenade god saldi horen
Bidt voor my moeder ende maghet reene
75
Bidt voor my santen ende santinnen ghemeene
Bidt voor my maertelaers ende confessoren [65 v]
Bidt voor my al themelsch heir vercoren77
Bidt voor my gods inghelen al bem ic quaet78
Och heere zuldy my laten verloren79
80
So mach ic wel weenen voor mine mesdaet
O Maria zijt mijn advocate
Al comet twoort uut i sondeghen vate82
Sent gracie dat ic my mach reynen binnen83
Toocht an my u moederlike caritate84
85
Al commic heere inden wijngaert te late
Laet my doch huere als deerste winnen86
Ach commic te vespertijt om beginnen87
Ic biddu dat ghij my niet of en slaet88
Vliet weerelt ic hebbe u ghedient uut minnen
90
Dus mach ic wel weenen voor mine mesdaet
O moghentheit des vaders zonder cesseren
O wijsheit des zoons o eewich regneren
O goedertierheit des helichs gheests regent93
Die mijn ziele naer hu wildet figureren
95
Om dat zij te zamen zauden conquesteren
En vercieren die glorie die es zonder hent96
Ontfermt mijns heere die ziende es blent97
Ende elken die dit dicht leest alsoot staet
En verleent my gracie eer tleven ghescent es99
100
Dat ic in tijts beweene mine mesdaet nota
| |
[p. 71] | |
Bijlage 3.4: Handschrift Jan van StijevoortHet handschrift Berlijn, SPK, ms. germ. 4o 651 dateert uit 1524 en is in Utrecht gekopieerd door de priester Jan van Stijevoort. Vrijwel alle gedichten in het handschrift hebben een dubbel opschrift: na Refereyn en een witregel volgt de stokregel van het betreffende refrein. In het handschrift beginnen de oneven verzen veelal met een kapitaal, terwijl de even verzen in onderkast beginnen. In de editie beginnen alle verzen met een kapitaal. De weergave van de slotstrofe in deze editie wijkt af van de weergave in het handschrift. Daar is het acrostichon niet gemarkeerd en dus slecht herkenbaar. Hier wordt het acrostichon zo weergegeven dat het in een oogopslag zichtbaar is.
[B2: Anthonis de Roovere. f. 152v-157v] Refereyn Loff ghebenedide Jesus van nazarene
O gloriose name groot onendelick1
Voer wien dat bevende is al die helsche cracht [153r]
Daer der menschen sinnen in scouwen blindelick3
Ende daer dewighe glorie meest op acht4
5
Weest verghevende my arme sondige dracht5
Dat ick uwen heylighen name derf bestaen6
De welcke also moghende syt inder macht
Dat ghij hemel ende erde moecht doen vergaen
Mer warachtighe scrifture doet mij vermaen
10
U soete ghenade is sonder gronden10
Dus bescaemdelic noemick u als onderdaen
Wien dat benedictie doen allen monden12
Sulcken naem van crachten en was nije gevonden13
| |
[p. 72] | |
Dies segick mit monde / mit herten ghemeene14
15
Lof ghebenedide Jhesus van nazarene
Uwen name vader is also moeghende
Dat hy der hellen begryp te boven vliet17
Die drievoudicheyt isser in verhoeghende18
Alle heylighen en vonden noyt werders ijet19
20
Der philozophen boycken en haddens niet20
Dus was haer leringhe bedriechelick al21
Der joden sermonen en wistens niet een riet22
Dus bliven sy verganckelick groot en smal
Die visioenen alder propheten ghetal24
25
En hadden te vollen niet uwen soeten name
Voert salomons boyken hoe suver tgescal26
Sy en vonden nye uwen name bequame [153v]
Ende alle der scryvers historien eersame
En vondens nije want hy is veel te crachtich
30
Lot jesus verlosser behoeder almachtich
Ghelyc die sterre haer voer die sonne vertrect31
Die Lucifer heet aen tchirkels graet32
Ghelyc die donckerhede haer voer tlicht verwect33
Ghelyc die knape synen coninck voer gaet
35
Ghelyc die figuere voer die waerheyt staet35
Soe hebic gevonden nu Jesussen drie
U soe wel figurerende myn toeverlaet37
Voer wien dat bugende is mynder sielen knije
Mer hoe wonderlic wonder dat ije gheschije39
40
Byden drie Jesussen inden tyden voerleden
| |
[p. 73] | |
In comparatien en ist nauwe een bije41/42
Bij u woert gheduerende in ewicheden
Die cracht uws naems heeft tonder ghetreden
Des duvels gevanghenisse by macht alleene
45
Lof gebenedide Jesus van nazareene
Den eerste Jesus name vol scoons exempels
Diemen heet Josue / uwer macht figure47-50
Dan Jesus Josedech hooch priesters des tempels
Uwer gherechticheyt betekenende puere [154r]
50
Dan Jesus Sydrach uwer wysheyt natuere
Want ecclesiasticus heeft u ghescreven
Mer hemelsche name dat lydic al duere52
Die figuere en can gheen salicheyt gheven
Uwen name doet alle vianden beven
55
Hi vernijeut die herten hy ververst die crachten
Hij vergadert de poorsters / hi is troost beseven56
Ende soetheijt in alle salighe ghedachten
O Jesu op niemande en wilick achten
Dan op u die ewelick blyft warachtich
60
Lof Jesus verlosser behouder almachtich
Ontsprekelijke name lanc sonder lancheyt
Inder diepheit des vaders herte ghesticht
U moghentheyt versterct al onse crancheijt63
U wyshede al ons donckerheyt verlicht
65
U gratie al onse quaetheyt swicht65
U victorie al onse cattivicheyt claert66
Wiens gloriose minlick aenghesicht
Die ewighe blijscap ons openbaert
Die joden vielen doer uwen name vermaert69
| |
[p. 74] | |
70
Die dode verresen die siecken genasen
Crepel / doof / blint / stom / dul / hoe seer beswaert71
Uwen adem conde hen ghesontheyt in blasen [154v]
In siele / in lyve / wy brosche ghelasen73
Segghen u mitter saligher magdalene
75
Lof ghebenedide Jesus van nazarene
Wel is uwen naeme die ghebenedytste
Eerst ghevonden byder heyligher triniteyt77
Als maria worden was dalder blytste
Heeft haer denghel uwen soeten naem gheseyt
80
Ende sy heeft hem voert minlyken uut gespreijt
Inder hogher besnydenissen sacrament
Aldus heeft die vader der ewicheijt
Eerst uut ghegeven makende bekent83
Dinghel heeft der werlt ghebrocht present
85
De moeder beslootse int heylich besnyden
Noyt name in gracien / soe excellent
Hy is mynder sielen / een ewich verblyden
Goedertieren den eyschende tallen tyden88
Vercoelen in allen temptacien smachtich89
90
Loff Jesus verlosser behouder almachtich
O godlijke olijve suver ende soete
Die de wonden der sondaren ghenesen muecht
Die de penitentem syt sachte als boete93
Ende claerheyt int donckere / den droeven vruecht
95
Die den ootmoydighen mit kennisse verhuecht [155r]
Ende den perfecten geeft experientie96
Die ghebrukenisse vander ewigher vruecht97
Wel issmen u sculdich reverentie98
Int berou is uwer ghenaden presentie
| |
[p. 75] | |
100
Ende inder temptatie uwe victorie100
In die meditatie tsverstaents intentie101
Inde oratie smake der glorie
Ende al hevet blyscap in syn memorie103
By uwen name / want soeter noyt gheene
105
Loff ghebenedide Jesus van nazarene
Uwen machtighen name is soe seer begheerlick
Hy uuttrect tsondaers begherten tot duechden107
Hy is ghenoechelick geestelick en werlick
Den penitenten vergeeft hy mit vruechden109
110
Hij is wonderlick mede want noijt en verhuechden110
Die contemplative / so seer als in u
Hi is eerlic vader / als juecht der juechden
Want alle geesten des hemels ije ende nu113
En worden nemmermeer van u te lovene scu114
115
Want in u sy salighe begheerten smaken
Uwen hoghen name verwermt der sielen gru116
Alle dorstighe condi ghetempert maken117
U geestelyke inghietinghe doet blaken118
Die ziele in soethede rysenden drachtich
120
Loff Jesus verlosser behouder almachtich [155v]
Lof opperste naem hoghe verleeninghe121
Overvlietinghe van jubilacien wijt
Die de viericheyt / der saligher meninghe123
Vetticheyt van devocien ghevende syt
125
Ghij voet soetheyt van consolacien altyt
Gracie van kennisse die inwaert ryse
Ende godlyke verlichtinghe ghebenedijt
| |
[p. 76] | |
Een voetsel vander ewigher spijse
Vrede uwen name / op aerde bewijse129
130
Ende glorie / inden hemel gheduerende
Verlossinghe uut den verlorenen yse131
Die dooden een ewich leven ghebuerende132
O vader vergeeft my / dat ic bin puerende133
Soe diepe wiens herte is lacen van steene
135
Loff ghebenedide Jesus van nazarene
Den hemel verwondert seer ontsprekelick136
By uwer glorien ende jubilacien
Aertryck / valt int verstant ghebrekelick138
By uwer teghenwordigher gracien
140
Geheel verwondert / al die helsche nacie
By uwer gherechtigher justicie groot
Dus en is tyt / stede / wijle / noch spacie142
Ten heeft in u verwonderen sonder ghenoot143
Voert in alle staten die god ije gheboot144
145
Behoortmen desen heylighen name te eerene [156r]
Ende in alle steden ende tyden dats bloot
Ende in alle wercken haer lof te vermeerene147
O werde vader pijnt mij doch dit te leerene148
Want in duechden en was ick nye vernachtich149
150
Loff jesus verlosser / behoeder almachtich
O Jesus uwen name heeft groten merc / an151
Want die glorioeshede en mach niemant vaten152
This den name vanden alder wijsten werckman
Goedertierenste biscop in sonden verlaten154
| |
[p. 77] | |
155
This die rechtverdichste rechter boven maten
Ten ordele / daert al sal bestaen te bevene156
This den name des coninx boven allen staten
Almoeghenste om elcken loon te ghevene158
Jesus vol gracien / name verhevene159-162
160
Nazarenus / bloyende juecht hantierende160
Rex vol van caritaten te ewighen levene
Judeorum gode glorificierende162
Noyt coninck en was / en sal / noch is regierende
Hebbende uwes tytels der specien eene164
165
Loff ghebenedide Jesus van nazareene
In hebreeusche is Jesus u name puere
Ende in griexse soeter soet van verhale167
In lathijne / salvator hoochste natuere168
Ende verlosser in onser ghemeenre tale [156v]
170
Och this wel recht dat ic my nu neder dale170
Plat streckende / voort wenende ten voeten dijn
Die int generale ende int speciale172
Ende oec altemale / alleene wout syn173
Die behouder vander ermer zielen mijn
175
Mit sulcken drucke / ende smerte onnaerdich175
Stervende in sulcke bittere scoffirich ghepijn176
Ic en bints niet eens te vermondene werdich177
Doch hebbe tleven van glorien rechtverdich
By uwer confuselyker door onsachtich179
180
Lof Jesus behouder verlosser almachtich
| |
[p. 78] | |
Elc devoot herte mit reverencien181
Ghebenedijt uwen name om loofs verstijven182
Ghi hielt de weduwen in continencien183
Hij dede den maechdekens suver blijven
185
Hy dede den confessoren bedrijven
Scerpe abstinencie bidden en lesen186
Hy dede den martelaren al ontlijven187
Hy dede den gehuden gherechtich wesen188
190
Darchangelen en bootscapen gheen meerder mare190
Hi is boven virtuten / miraculen ghepresen191
Der potestaten macht buycht al voer haer [157r]192
Der principaten hoocheijt / looft openbaer
Der dominacien licht / hoet hy van weene194
195
Lof ghebenedide Jesus van nazarene
De thronen daer oeck die godlyke jonsten
Duerwonnest en moghe uws loofs versaden197
Die cherubinnen vol hemelscher consten
Onendelick in uwer glorien waden199
200
De cheraphinnen die vierlick braden200
Inder godlyker caritaten en minnen
Singhen ghedurich lof Jesus vol ghenaden202
Ghesontmaker alder quelende sinnen203
Ende maria trooster alder troosterinnen
| |
[p. 79] | |
205
Looft hertelick / uwen name vercoren
Wies menschelyke borsten om ons ghewinnen206
Die godlike lippen soechde hier voren
Dies alle menschen wel moghen orboren208
Dies hemel en aerde u seyt bedachtich209
210
Lof Jesus verlosser behouder almachtich
Prinche
O minlyke jesus hier mede een oorlof
Die soethede syt boven allen roken212
Neemt mynder crancheden genadich restoor of213/214
Hebick te vele of te luttel ghesproken
Hem die Ootmoedelic dit lof sal spreken [157v]
Ende Onghecorrumpeert laet ende onghebroken217
Wilt Vierich in uwer minnen ontsteken218
Alsoot Es ende claerlick heeft ghebleken219ev.
220
Aenden Reynen Ignacius u heylich sant
In wiens Edel herte puer onbesweken221
Mit fynen gouden letteren men Jesus vant
Ja in welc stuxken gescerft o precioes brant223
Geeft my ootmoedicheyt my kennende cleene
225
Loff ghebenedide jesus van nazareene225
| |
[p. 80] | |
Bijlage 3.5: Handschrift Jan MichielsHandschrift Den Haag, KB, 71 E 57 is omstreeks 1600 te Brussel geschreven door Jan Michiels. In een later stadium heeft hij correcties aangebracht. Deze correcties zijn in de editie verantwoord. In Soe wie hem selven zijn er correcties in de verzen 9, 10, 34, 37, 41, 69 en na 72; in Hy die sonder beghin in de verzen 11, 13, 26, 30, 41, 46, 50, 72 en 75; in Ten esgheen swyn in de verzen 11, 27 en 58. In Soe wie hem selven en in Hy die sonder beghin heeft de kopiist Godt, Godts etcetera met een kapitaal geschreven, behalve in de verzen Soe wie hem selven 5, 11, 31-35 en 51 en Hy die sonder beghin 12 en 25. In de editie is in al deze gevallen een kapitaal gebruikt.
[C5: Petrus Maes. f. 123v-124v]
Refereyn
Soe wie hem selven wel kennen sal
Die moet ten iersten Godt leeren kinnen
Want Godt leeren kennen boven al
Dat es eenen toeganck der minnen
5
Gelyck Godts vreese is ter herten binnen
Beghinsele van alle wysheyt verheven
Wie Godt leert kennen mach kennisse winnen
Synsselffs / dit vindick claerlyck bescreven8
Uuyt Gode wordt ons alle kennisse gegeven [124r]9
10
Ende wie hem selven kendt houdt Godts gebot10
Kent u selven dan deur een Goddelyck leven11
Och kent u selven soo kent u Godt
Kent u selven want sulken kennisse
Doet oytmoedicheyt en vreese Godts groeyen
15
Ombekentheyt onsselffs dats een schennisse
Die veel stinckende hoverdyen doet bloeyen16
Ombekensaemheyt Godts doet in elcken vloeyen17
Die vermaledyde desperatie
| |
[p. 81] | |
O mensche en laet u dan nyet vernoeyen19
20
U selven te kennen in elcker spatie
Kent u selven tes een groote gratie
Kent u selven ghy cryght der vreughden lot22
Kendt u selven arme sondighe natie23
Kent u selven soe kendt u Godt
25
Kendt Godts hoocheyt kent u selffs onweerdicheyt.
Kent u leven kent u doots certeynicheyt26
Kent Godts oytmoedicheyt kent u hoverdicheyt
Kent Godts heylicheyt kent u vileynicheyt
Kent Godts deught kent u selffs onreynicheyt
30
Kent Godts lieffde kent u selffs leetheyt30
Kent Godts mogentheyt kent u selffs cleynicheyt31
Kent Godts sachtmoedicheyt kent u selffs wreetheyt
Kent Godts wijsheyt kent u sotte breetheyt33
Kent Godts ontfermherticheyt houdt syn gebot34
35
Kendt Godts rechrverdicheyt kent u ombescheetheyt35
Och kent u selven soe kendt u Godt
Wildij gekent syn ter tafelen ons heeren37
Kent v een beeste wien broot gebrack
Kent v seluen altyt onnut / met eeren39
40
Den heere tontfaen onder u dack
Kent uwen sterffelijcken brooschen sack [124v]41
Die minste altoos waer dat ghy syt
Kent u soe die verloren sone sprack
Misdadich / heyst genade sonder respyt44
45
Kent toch uwen verloren tyt45
Loopt om te syne int hoochste slot46
| |
[p. 82] | |
Kent u catyvicheyt ter werelt wyt47
Kent u selven soo kent u Godt
Kent u selven erm eertsche wormkens
50
Kent u selven van slyme gewrocht50
Kent u selven Godts belde Godts vormkens51
Kent u selven soe sydy wel bedocht52
Kent u selven een dierbaer peerle gecocht
Daer dopperste coopman om gaff al tsyne54
55
Kent u selven schaepken weder gebrocht
Dat verloren was inde wilde woestyne
Kent u selven een broossche mijne57
Heden vast staende morghen verrot58
Kent u selven en vreest deeuwige pijne
60
Kent u selven soo kent u Godt
Prince pynt geerfft te syne int paradys61
En doet u bruylofts cleederen aene
Tes noot leef als die maeghdekens wys63
Reyn olie in u lampen te ontfaene
65
Vreest u voor dbyl tis geheven te slaene
Stort uuyt u droesseme vaet nyeuwen dranck
Maeckt u rekeninghe voorden heere te gaene67
Aerbeyt om loone sulck werck sulck danck68
Elck pyne hem te gaene den rechten ganck69
70
Slaept nyet wacht u voorden dieff int cot
Kent u gebreken liever corts dan lanck71
Och kent u selven soe kent u Godt / finis per Rooverena 72
| |
[p. 83] | |
[A57: Anthonis de Roovere. f. 157r-158r] Refereyn+
Hy die sonder beghin van allet beghinnen
Es oirspronck wortel en fondament
Mach wel weerdich syn om te beminnen
Hy gheeft troost vreught ende blyschap sonder ent
5
Wie hem mindt rycke arm dooff of blendt
Daer en slaet nyemant van trooste swycke
Hy es den vasten hoecksteen van tfirmament
Noyt in lieffden gevonden zyns gelycke
De lieffde bracht Godt op aertrycke
10
Om boeten dongehoorsaemheyt syns gebots
Wyen sullen wy dan minnen broosch van slycke11
Dan Godt in des werelts wycke
Want tis al verganckelyck sonder de lieffde Goidts13
Merct wat weerlycke minnaers voertyts verworven
15
Merct wat Eneas Dido Jacob ende Rachel gewonnen
Philis ende Silla die beyde van minne storven
Pasyfe die dochter was vander sonnen
Paris tot Helena vurich doirronnen
Floris tot Blancefleur edelyck besneden
20
Wat dede Medea Jasons lieffde begonnen
Genoechte werck en loon eest nyet al leden
Waer mogen wy der minnen tyt bat besteden
Dan in Godt want die werelt es vol spots
Salighe minnaers leven eeuwelyck in vreden
25
Dus mindt int hoochste laet varen beneden
Want tis al verganckelyck sonder die lieffde Godts [157v]
Waer syn ons voorders Adam en dandere
Waer es Salomons wysheyt en Sampsons cracht
Waer es de mogende coninck Alexander
30
Waer es Neros quaetheyt ovaerdige dracht30
Waer es coninck Cyrus ryckeyt hooge geacht
Waer es Architofel die lichste man beseven
| |
[p. 84] | |
Waer is Virgilius conste tis al ick sacht
Waer es Mathusalems langhe leven
35
Waer es Symon Magus toverye bleven
Waer es Absolons schoonheyt waer es dwyff Loths
Al wech / zy hebben ons heel begeven
Dus macht voerwaer wel syn gescreven
Tis al verganckelyck sonder de lieffde Godts
40
Waer es Nyeneve berecht my dat
Wyens grootheyt en waer nyet te scryven lichte41
Waer es Carthago die stercke stadt
Waer es van Jerusalem doude gestichte
Waer es Troyen schoon int gesichte
45
Sterck gefondeert schynende onwyckelyck
Waer es Ilyons palleys van schoon gedichte46
Waer es Colosus statua groot van gewichte47
Waer es Babilonien schoon en ryckelyck
Waer es Babel der torre gemacht practyckelyck
50
Daer der werckluyden meynen gaff luttel beschots50
Och tes al wech dus eest dan blyckelyck
Tis al verganckelyck sonder die lieffde Godts
Al dat hier is inde wyde werelt
Hoe schoonen steden hoe stercken casteelen
55
Schoon huysen schoon cleeren hoe schoon beperelt
Ruighen baggen en goude juweelen56
Waranden rozieren en schoon prieelen [158r]
Eere glorie ende hoocheyt van namen
Venus omhelsen Bacchus morseelen59
60
Schoon mans schoon vrouwen haer schoon lichamen
Van die nu zyn of dyer oyt quamen
En al dat inde werelt es vol ramodts62
In eenen per dominum alte samen63
| |
[p. 85] | |
Tes al verganckelyck sonder die lieffde Godts64
Prince
65
Tvergaet al nat drooghe gruen ryp cout en heet
Jaer maent weke dach tyt ende ure
Ecclesiasticus scryffter aff bescheet
Oijck bewyset exempel en figuere
Hoe dierbaren boom fruyt suet of suere
70
Diamant carbonckel saphir oft corael
Het vergaet al hoe schoon oft hoe puere
Gout silver tin loot ijser en metael72
De schoonheyt vergaet tvarieert van coleure
Hoe stercke substantie jae yser en stael
75
Eest const dicht sanck spel binnen oft buyten slots75
Tcompt al ten eynde en dats myn verhael
78
Tes al verganckelyck sonder de lieffde Godts finis
[157bisr]
Anderen prince
79
Men seyt tes leden dat voortyts was
80
Dat es dat compt dat sal oyck lyen
Maer Godts lieffde blyfft altyt in eenen pas
Synen dieneers tot een ongrondich verblyen
Antechrists persecutie in toecomende tyen
Hoe groot hoe fel tsal al cesseren
85
Maer die zyn ziele wil bevryen
Die moet hem in Godts lieffde fonderen
Want Lucifer en de zyne sachmen faelgeren
Als zy Godts lieffde lieten arm sots
Dus in hemel in eerde dits myn termineren
90
Tes al verganckelyck sonder de lieffde Godts finis
| |
[p. 86] | |
[C8: auteur onbekend. f. 159r-v] Ten es gheen swyn sonder knorren
Ten es gheen clappaert sonder spreken2
Ten es gheen mensche sonder verporren3
Ten es gheen biertap sonder leken
5
Ten es gheen frisch dansser sonder queken5
Ten es gheen swygher sonder helen6
Ten es gheen schalck sonder loose treken7
Ten es gheen dieff sonder stelen
Ten es gheen siecte sonder quelen9
10
Ten es gheen vogel sonder vlieghen
Ten es gheen lustich geselschap sonder spelen11
Ten es gheen ontsweren sonder bedrieghen12
Ten es gheen logenaer sonder lieghen
Ten es gheen gheen brouwer sonder draff14
15
Ten es gheen coren sonder caff
Ten es gheen mensche sonder gebreck
Ten es gheen luyaert sonder dralen
Ten es gheen voerwaerde sonder bespreck18
Ten es gheen quitantie sonder betalen
20
Ten es gheen trecken sonder halen
Ten es gheen vroom vechter sonder moet21
Ten es gheen backer sonder palen22
Ten es gheen straetgangher sonder voet23
Ten es gheen coe sonder roet24
25
Ten es gheen schaep sonder blaten
Ten es gheen ebbe sonder vloet
Ten es gheen gramschap sonder veeten27
| |
[p. 87] | |
Ten es gheen bevelen sonder heeten
Ten es gheen kerckhoff sonder graff
30
Ten es gheen coren sonder caff [159v]
Ten es gheen minne sonder jonste
Ten es gheen pensmerct sonder stofferinghe32
Ten es gheen abelheyt sonder conste33
Ten es gheen schole sonder studeringhe
35
Ten es gheen wonder sonder abuseringhe35
Ten es gheen coeckoeck sonder pluymen36
Ten es gheen boerde sonder reguleringe37
[........]38
Ten es gheen goet bier sonder schuymen
40
Ten es gheen verdrincken sonder versmoren40
Ten es gheen vluchten sonder ruymen41
Ten es gheen goet man sonder ooren
Ten es gheen peerdtdwingher sonder sporen
Ten es gheen goet springer sonder staff
45
Ten es gheen coren sonder caff
Prince
Prince al de werelt heeft gebreck inne
Tsy oudt oft jonck arm oft rycke
Eenighe zyn ruyt en plomp van sinne48
Andere syn vol van list ende practycke
50
Sommige syn alzoet claer blycke
Luy en ledich traech en laff51
52
Ten es gheen coren sonder caff finis
| |
[p. 88] | |
Bijlage 3.6: Handschrift Douai BM 1110Handschrift Douai, BM, 1110 bevat de Excellente cronike van Vlaenderen en is tussen 1485 en 1490 geschreven door Jacob van Male te Sluis en Brugge. De tekst van de kroniek wordt op diverse plaatsen onderbroken met korte gedichten die door de kopiist zijn toegevoegd. Een daarvan is een strofe uit een refrein van De Roovere.
[A62: Anthonis de Roovere. f. 94va] Alle dijnc es den mensche commere
Met grooten screyene wij up ghevoet zijn
Met screyene een cort tijt zijn wij hier ommere
Met screyene moeten wij van hier ghespoet zijn
Dan moer onse aerme ezel ghevoet sijn
Nu slapen nu waken nu eten nu drincken
Nu hitte nu coude. nu wel ghemoet zijn
Nu qualic in thende dood ende stincken
Eist dat wij dan van weldoene mincken
Wee wee so wort onse eeweghe amende
Noch broeders wilt hier by daghe up dincken
Overpeinsende / eer dat de nacht u scende
Ghenouchte der weerelr es druc in thende
|
|