Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd
Afbeelding van Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijdToon afbeelding van titelpagina van Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.27 MB)

Scans (33.73 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/architectuur


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd

(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

E.O.M. van Nispen tot Sevenaer †
Monumentenzorg en oorlogsschade

Op 7 februari 1946 werd op het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW) een inventarisatie van de oorlogsschade aan monumenten aangeboden. De schaderapporten, het Voorloopig overzicht van de oorlogsschade toegebracht aan de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, werden overhandigd aan de toenmalige minister van OKW, prof. dr G. van der Leeuw en aan ir W.K. van Oppen als vertegenwoordiger van de minister van Wederopbouw, door de waarnemend voorzitter van de Rijkscommissie, ir G.C. Bremer, tevens Rijksbouwmeester. De - vaak sumiere - schaderapporten waren losbladig gebundeld in drie delen, opdat zij aangevuld en bijgewerkt konden worden door de medewerkers van de Rijksinspectie Kunstbescherming.
Ter gelegenheid van de aanbieding hield jhr dr E.O.M, van Nispen tot Sevenaer (afb. 1), sinds 1939 directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, een lezing over de Nederlandse monumenten tijdens en na de oorlog.Ga naar eind1 Hieronder volgt de oorspronkelijke tekst van deze lezing, die een goed sfeerbeeld geeft van de schade en de toenmalige situatie van de monumentenzorg.

Monumentenschade in de Meidagen van 1940

Wij Nederlanders herinneren ons levendig den vroegen zomerochtend waarop bij het krieken van den dag een vlucht van groote grijze vogels zich over ons vaderland verspreidde en op ons vredig land en zijn bewoners hun verderf- en vernieling brengende last uitwierpen. Op deze wijze werd op den 10den Mei 1940 een tijdperk ingeluid dat ons land en volk gedurende nagenoeg vijf volle jaren getuige heeft doen zijn van vernielingen en beschadigingen van die uitingen onzer beschaving waarop wij in gerechtvaardigen nationalen trots prat gingen: onze monumenten van geschiedenis en kunst. Dat tevens andere Nederlandsche eigenschappen die ook aan die beschaving, aan dat verleden, ontsproten zijn, daarbij in het gedrang en in verdrukking kwamen, laat ik hier verder buiten beschouwing. Ik wijs terloops alleen op ons rechtsgevoel, onze eerlijkheid, de verkrachting onzer vrijheden, de moedwillige verzwakking van een gezond volk.

Dit alles vormde den achtergrond waar vóór de strijd om het behoud onzer monumenten werd gestreden - een strijd die verschillende kanten had en daarmede ook verschillende kansen bood. Vooreerst waren er de werkelijke oorlogshandelingen van het oprukkende Duitsche en het verdedigende Nederlandsche leger. Hieraan vielen monumenten ten offer in de omgeving van de Grebbelinie, waarbij ik denk aan de toen in restauratie zijnde kerk en toren van Rhenen en die van Wageningen, terwijl de toren van Opheusden, waarvan de restauratie nagenoeg beëindigd was, door de eigen Legerleiding werd opgeblazen. De bedreiging onze groote steden en haar monumenten te vernielen gaf aanleiding tot de capitulatie: Rotterdam was zwaar geteisterd en de ruïne van de Groote of St. Laurenskerk herinnert ons al gedurende meer dan vijf jaren aan wat bruut geweld gepresteerd heeft. Maar Utrecht met zijn vermaarden Dom en door de eeuwen heen bekenden toren bleef gespaard. Intusschen zette een gedeelte van het Nederlandsche leger den ongelijken strijd voort in het waterrijke, welvarende Zeeland. Hier werd het mooie laat-gotische Middelburgsche stadhuis in den brand geschoten

[pagina 33]
[p. 33]


illustratie
1 Portret van jhr dr E.O.M. van Nispen.


ten (afb. 2), de abdijgebouwen en de abdijkerken zwaar beschadigd en een belangrijk gedeelte van dit alom bekend stadje werd verwoest.

 

Daarna trad een schijnbare rust in. De geleden schade was te overzien. Monumentenzorg, Inspectie Kunstbescherming (I.K.; een instantie die in 1939 in het leven was geroepen om oorlogsschade te beperken door het aanbrengen van tijdelijke voorzieningen en andere van blijvenden aard) en de Wederopbouw zetten zich er aan de geleden schade zoo spoedig mogelijk te herstellen.Ga naar eind2

Optimisme dat den moed er in hield, maar geen rekening hield met de mentaliteit van het vreemd gezag dat den mond vol had van Kultur, maar er niet aan dacht dit voorgenomen herstel krachtig te steunen of daadwerkelijk te bevorderen. Zoo kon het gebeuren, dat de door den Führer aangestelde Reichskommissar van zijn hooge belangstelling voor de herstelling van het Middelbursche stadhuis liet blijken, door onder leiding van den President van de Kultuurraad aan twee andere Nederlanders opdracht te geven de aangelegenheid nader te onderzoeken en den Kommissar van advies te dienen.Ga naar eind3 In plaats van hun kennis aan de eigen Nederlandsche instanties aan te bieden vond dit drietal het meer geëigend den bezetter van dienst te zijn en hiermede bereikte het dat de herstellingen geen voortgang konden vinden.

Herstelde en voorkomen oorlogsschade

Ook de Wederopbouw ondervond de moeilijkheden welke voortvloeiden uit de afhankelijkheid van den bezetter, die ons eigenlijk niet gunde dat wij ons spoedig zouden herstellen. Van die zijde immers kwam een algemeen bouwverbod, behoudens natuurlijk vrijstellingen.Ga naar eind4 Voor den Wederopbouw, zoowel als voor ons een fatale bepaling. Rechstreeksche besprekingen met vertegenwoordigers van den overweldiger heb ik tot een minimum weten te beperken. Een zekere tegenzin maakte o.a. dat zijn taal mij niet meer afging. Bij moeilijkheden wendde ik mij bij voorkeur tot het Departement van OKW (later geheeten van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, OWK) of ook wel tot den ‘an und für sich’ niet onsympathieken Beauftragte bij het Departement.Ga naar eind5 Inzake het vragen van vrijstelling van het bouwverbod wendde ik mij, op grond van een zeker voorgevoel, niet tot den Beauftragte maar rechtstreeks tot den Wederopbouw met het verzoek vrijstelling te bezorgen voor een aantal met name genoemde restauraties.Ga naar eind6 Hier immers klopte een gezond Nederlandsch hart, terwijl de Beauftragte even later aan het Departement liet weten dat hij gaarne bereid was medewerking te verleenen, maar dat hij ieder geval afzonderlijk moest bestudeeren en dat wij, Nederlanders, niet uit het oog moesten verliezen dat er in het Reich zooveel monumenten door de bombardementen werden vernield dat het toch niet aanging dat hier alles gerestaureerd zou worden.

De geallieerde bombardementen op Duitschland hadden ook het hart van dezen kunsthistoricus getroffen; er sprak wrok uit deze woorden. En toch heb ik eerbied voor de wijze waarop deze man zich bij herhaling bereid verklaarde stappen te doen bij een of ander onderdeel van de Wehrmacht dat in een verdedigingsplan juist een landgoed of een bepaald monument wilde opnemen. Over het algemeen was er bij deze lieden weinig begrip voor ons streven; soms verliep een onderhandeling vlot omdat toevallig een indirect bij het geval betrokken officier het monument in kwestie kende en bereid was moeite te doen voor het behoud ervan.

 

Ik ben ervan overtuigd dat de Dienst voor den Wederopbouw in de gelegenheid is geweest merkwaardige staaltjes op te teekenen en als hij kronieken

[pagina 34]
[p. 34]

over dit tijdperk heeft opgesteld, zou men er ongetwijfeld in kunnen lezen van den goeden invloed van den vaderlandschen borrel of van een maaltijd die geleid heeft tot de gunstige uitspraak van een machtig man in deze. Maar toch bleek zoo'n machtige instantie niet steeds in staat haar beslissing uit te spreken volgens eigen inzicht. Teekenend is wel het volgende: met de voortzetting der werkzaamheden aan de Bossche kathedraal was niet alleen het belang van een monument van den eersten rang gemoeid en gebaat, maar ook het voortbestaan van de ‘bouwloods’, de groep van ervaren en gespecialiseerde beeldhouwers en haar werk.Ga naar eind7 Stopzetting van het werk zou het uiteengaan dezer vakmenschen beteekenen; met zorg vroegen wij ons af of het naderhand mogelijk zou zijn de ‘loods’ te herstellen. Na een aanvankelijke stopzetting werd de beslissing herzien: de beeldhouwers mochten hun werk wel voortzetten, maar alleen in de loods. Het atelier en hun werkzaamheid mocht van de straat af niet gezien worden! De oorlogsnoodzaak - zoo heette het voorwendsel, waarmede veel onrecht werd gemotiveerd - bracht de vordering van torenklokken, wier spijs sofort aan de oorlogsproductie geofferd moest worden. Een aannemer uit Limburg verleende zijn medewerking; torens werden beschadigd, klokken werden weggevoerd, maar de Inspectie Kunstbescherming heeft kans gezien opeenvolgende Duitsche instanties zoodanig te boeien dat bij de beëindiging van den oorlog in feite alleen de moderne klokken versmolten zijn.Ga naar eind8

Het Kabinet der Koningin

Naast de moeilijkheden waartoe de eischen dan wel de onkunde van den bezetter leidden, hadden wij af en toe te kampen met eischen van een groep geboren Nederlanders die, tot macht gekomen, zich wilden doen gelden. Het spreekt wel vanzelf dat deze groep die zich nationaal noemde maar in haar gelederen lieden had opgenomen die vóórdien niet tot iets gekomen waren, alleen maar moeilijkheden kon veroorzaken wanneer zij zich op ons terrein begaf.

Opmerkingen die gemaakt werden op grond van de aan den dag gelegde onkunde werden beschouwd als onvriendelijkheden van politiek anders georiënteerden. Het mooie pand aan den Korten Vijverberg dat bekend was als het Kabinet van de Koningin, was door de Duitschers ingericht tot Kasino. Ik heb het toen bezocht met een Duitsch officier die toen zetelde op het Plein in het Departement van Defensie. De gevel van dit gebouw was hem te vuil; hij moest vóór Kerstmis weer schoon zijn; daartoe moest de gevel en het beeldhouwwerk bekapt worden. Het is mij toen gelukt dezen Duitscher tot andere inzichten te brengen en de gevel is in plaats van met den zandstraal ('s mans tweede voorstel) met stoom gereinigd. Ook hij wilde mij ervan overtuigen dat hij het met de monumenten goed voor had en op het laatst van het gesprek in zijn kamer die met een koperen melkkan en vele koperen lantarens en blakers versierd was - het was in den tijd waarin koper ingeleverd moest worden - noodigde hij mij uit het Kasino op den Korten Vijverberg te bezichtigen. Er was niets van beteekenis in het gebouw veranderd en er waren alleen eenige kleuren aangebracht, welke meer met hun dan met onzen smaak overeenkwam. Na de Duitschers zou de Leider der NSB in eigen persoon zich met het pand bemoeien. Van de zijde van het Departement werd de aandacht van den ‘Leider van het Nederlandsche Volk’ er op gevestigd dat dit gebouw een monument is van geschiedenis en kunst en dat bijgevolg een voorgenomen wijziging eerst de goedkeuring moest verwerven van de Rijkscommissie van de Monumentenzorg. Het gevolg was dat de Leider positief weigerde iemand tot het gebouw toe te laten dan wel zich met Monumentenzorg in verbinding te stellen, want hij stelde zich op het standpunt dat het gebouw in zulk een staat van verwaarlozing was achtergelaten - U herinnert zich dat hij een Duitsch Kasino had overgenomen - dat het een schande was voor de Monumentenzorg. Wel verklaarde hij zich bereid om ‘zoodra het huis gerestaureerd is, den Directeur van Monumentenzorg uit te noodigen om te komen zien hoe een dergelijk monument voor het Nederlandsche Volk behouden moet blijven.’ Officieel was het natuurlijk moeilijk mij met de zaak te gaan bemoeien; niettemin is dit officieus geschied, zijn de door ons wenschelijk geachte foto's gemaakt.Ga naar eind9 U begrijpt dat samenwerking met een volksdeel welks Leider zich verbeeldde aan het hoofd te staan van het geheele Nederlandsche volk maar zich niet ontzag een voor het geheele Nederlandsche volk geldende bepaling als het Besluit Wederopbouw I te negeeren omdat het hem in den weg stond, slechts tot onaangenaamheden kon leiden.Ga naar eind10

Herhuisvesting van de monumentenzorg

Wij wisten al lang, dat de lotsverbondenheid met het Reich aan Nederland niet den bloei zou brengen die de propaganda in den treure had aangekondigd, maar wij vermoedden aanvankelijk allerminst dat dit alles zou leiden tot het rooven van nagenoeg alle middelen van vervoer, tot het maken van jacht op studenten en op alle arbeidskrachten, tot het afsluiten van bestaande telefoonverbindingen, tot het betrekken van telkens weer andere panden, welker inventaris hierdoor bedreigd werd, enzovoort. Het deed ons dan

[pagina 35]
[p. 35]


illustratie
2 Middelburg, Stadhuis na het bombardement van 17 mei 1940. Foto collectie dia's RDMZ.


ook genoegen ongemerkt het pand Lange Voorhout 48 met zijn geschilderde wandbespanningen aan den Duitschen greep te kunnen onttrekken. De Koninklijke Bibliotheek had gebrek aan depôtruimte, voor haar alleen was de beschikbare ruimte te groot. De bibliothecaris vroeg mijn medewerking en 24 uur later werd op de deuromlijsting de nieuwe bestemming geschilderd, welke er op bleef staan ook toen de Feldgendarmerie het eenige maanden later in gebruik had. Voor onzen dienst beteekende dit medebezit een voordeel en een nadeel. Wij waren immers al lang te eng behuisd; van Duitsche hulp waren wij niet gediend en de Duitsche practijken van afpakken en toewijzen aan vrienden wilden wij niet te onzen behoeve toegepast zien. Wij brachten dus binnen 24 uur in het nieuwe pand een gedeelte van onze verzameling foto's, ruim 25.000 op carton opgeplakte afbeeldingen van monumenten, het kostbare en onvervangbare archief van origineele opmetingen en de lichtdrukken, een gedeelte der technische afdeeling. De scheiding bracht natuurlijk bezwaren. Toen de Feldgendarmerie ons uit dit pand zette, kregen wij onderdak in vrijgekomen ruimten van de Tweede Kamer waardoor onze dienst in zijn geheel weer onder één dak kwam.Ga naar eind11 Alleen de kostbare teekeningen kwamen buitenshuis en vonden veilige opberging onder het gewelf in een kelder naast de Ridderzaal.

Met de bevrijding kwam een einde aan deze huisvesting. Het Tweede Kamergebouw moest weer in zijn geheel ter beschikking komen te staan van dit hooge College. Wij moesten onze toevlucht nemen tot een

[pagina 36]
[p. 36]


illustratie

tijdelijke huisvesting aan den Nieuwen Uitleg. Het toegewezen pand deelen wij met de I.K., die ook het Tweede Kamergebouw had moeten ontruimen. Een gedeelte van onze bouwkundigen en de dienst voor het Bodemonderzoek kwamen toen derhalve op 10 minuten afstands terecht.

Inmiddels was het oogenblik gekomen te trachten te verwezenlijken waar al zooveel jaren naar gestreefd werd. Ons werden drie panden aan de Nassaulaan toegewezen waarin onze dienst met de I.K. eindelijk een behoorlijke en passende huisvesting zou ontvangen. Doch ziet, buiten ons om werd anders beslist en terwijl onzerzijds de noodige maatregelen reeds waren getroffen om onze werkzaamheden zoo spoedig mogelijk en met volle kracht voort te zetten, vernamen wij slechts, dat er voorloopig nog niets kon komen van deze nieuwe huisvesting. Zoolang ik niet nader ben ingelicht omtrent de motivering dezer handelwijze kan ik mij niet onttrekken aan den indruk dat zij riekt naar de practijken die onzerzijds in de afgeloopen jaren werden verfoeid en vermeden. Intusschen staan wij nu voor een geweldige uitbreiding onzer werkzaamheden en dat in bekrompen omstandigheden!

Voorbereiding van restauraties

Na deze uitweiding over onze huisvesting moge ik den draad weer opvatten bij het tijdperk van de talrijke maatregelen waarvan ik zeide dat wij ze aanvankelijk allerminst hadden verwacht. Deze hadden tot gevolg dat onze werkzaamheden zeer werden bemoeilijkt. Het werd immers zeer gevaarlijk voor de ambtenaren zich op pad te begeven en toch werd dit steeds gewaagd wanneer dit voor de monumenten noodig was.Ga naar eind12 In deze omstandigheden werd er voorbereidend werk gedaan dat bevorderd werd toen later het Departement subsidie toekende in voorbereidende werkzaamheden van restauraties waarvan het door de tijdsomstandigheden niet mogelijk was te voorzien wanneer zij uiteindelijk ter hand genomen zouden worden. Er was ook al een urgentieplan gemaakt; het optimisme dat ons door alle ellende staande had gehouden, had er toe geleid dat de Wederopbouw reeds in Januari 1942 - als ik mij goed herinner - met mij de mogelijkheden besproken heeft om aan de slag te gaan zoodra de oorlogshandelingen zouden opgehouden hebben. Ik wees toen op de wenschelijkheid in het eerste stadium de restauraties van monumenten in te schakelen, omdat hiervoor naar verhouding minder nieuw materiaal noodig was dan bij den nieuwbouw en omdat hierbij vaklieden ingeschakeld kunnen worden. Onze bespreking leidde tot het opstellen van een lijst van 32 gevallen, later uitgebreid tot 168. Het verlangde einde van den oorlog bleef uit en onze enthousiaste toekomstplannen bleven rusten tot een later tijdstip waarop Dr. Kalf, de secretaris der Monumentencommissie, de lijst liet herzien en haar terugbracht tot een vijftigtal uitgewerkte gevallen.

Werken onder oorlogsomstandigheden

Inmiddels groeide het verlangen naar de bevrijding met den dag. De landing in Normandië deed ons opleven; onze harten klopten sneller, maar stonden als het ware even stil bij de angstwekkende gedachte aan de vernielingen in het stadje Caen. Het ons vaag bekende lot der monumenten aldaar kon dat worden van talrijke andere in Frankrijk, maar uiteindelijk ook in eigen land.

Onderwijl werd de toestand hier met den dag nijpender. De voedselpositie werd zoo slecht dat het met oog op de ‘slijtage’ van het personeel mij verantwoord voorkwam de werktijden te halveeren.Ga naar eind13 Om den anderen dag werd iedereen verplicht aanwezig te zijn. Dit had een dubbel voordeel: er was tijd om voor het gezin te fourageren en het begrip van den

[pagina 37]
[p. 37]


illustratie
3 Edam, gevelwand van de Lingerzijde. Opmetingstekening september 1943 door architect J.M. van Hardeveld te Amsterdam, archief RDMZ.


werkdag bleef behouden, zoodat in gunstiger omstandigheden de aanpassing aan normale werktijden bij beperkte slijtage gemakkelijk tot stand gebracht zou kunnen worden.

Het doorbreken van den Atlantik-Wall had tot gevolg dat ook in ons land in een gejaagd tempo nieuwe versterkingen werden opgeworpen, mannen hiertoe gevorderd, monumenten wederom bedreigd. Voor onzen dienst betekende dit het treffen van voorzorgsmaatregelen die tot nu toe achterwege waren gebleven. Toen het Departement van OWK naar Apeldoorn verhuisde, bleef het Rijksbureau voor de Monumentenzorg in Den Haag omwille van de verzamelingen; slechts een paar ambtenaren gingen met het Departement mee.Ga naar eind14 Thans echter werden de oorspronkelijke opmetingsteekeningen, nadat er contactcalques van gemaakt waren, naar schuilkelders gebracht, evenals de uitgebreide verzameling negatieven. De contactcalques bleven onder het bereik zoodat in geval van nood altijd afdrukken gemaakt konden worden. Kartonnen hulzen werden vervaardigd waarin telkens een aantal dossiers geborgen werden; in geval van ontruiming - deze heeft inderdaad gedreigd - kon ons geheele archief gemakkelijk worden weggebracht.

Inventarisatie van historisch stedeschoon

Een nuttig werk dat mede in de oorlogsjaren is opgevat is de inventarisatie van het Nederlandsche Stedeschoon.Ga naar eind15 Van karakteristieke steden en van dorpen met stedelijk karakter werden opmetingen gemaakt. Naar de schetsbladen werden straatwanden geteekend, zoo zakelijk en nuchter mogelijk. Aan de map met straatwanden werden plattegronden toegevoegd waarop de nokrichting der huizen voorkomt, de aard der bebouwing is aangegeven en waarop de huizen die als monument aangemerkt worden, vermeld staan met de aanduiding van hun chronologische plaats. Als proef werd de inventarisatie ondernomen van Edam (afb. 3), waarop die gevolgd zijn van Heusden, Oirschot en Thorn; voorts die van Alkmaar, Breda, Enkhuizen en Oudewater.Ga naar eind16

Het werk staat onder algemeene leiding van den architect J.M. van Hardeveld te Amsterdam, die plaatselijke architecten en teekenaars hiertoe heeft ingeschakeld.Ga naar eind17 Een apart crediet is hiervoor toegezegd, maar door een samenloop van omstandigheden is dit eerst onlangs geheel beschikbaar gesteld, wat op het tempo een remmenden invloed heeft gehad. Niet alleen op grond van de documentaire waarde ingeval van molest was deze arbeid gemotiveerd. De betoonde belangstelling door gewestelijke planologische diensten en door gemeentebesturen, die immers bij de beoordeling van bouwaanvragen direct belang hebben bij de raadpleging der teekeningen, zijn mij bewijzen dat dit werk voortgezet dient te worden. Dit zal op de eerste plaats moeten geschieden in die door oorlogsgeweld geschonden steden waar de overgebleven straatwanden aanknoopingspunten bieden voor den wederopbouw dier plaatsen.Ga naar eind18

Documentatie van monumenten

De afdeeling voor de Beschrijving zette haar nuttige werkzaamheden voort; met het publiceeren der kloeke Geïllustreerde Beschrijvingen, uitgegeven op last der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, wordt immers zoowel een standaardwerk als een propagandaboek over de monumenten van een bepaald gebied of een stad geboden. Zooeven verscheen zulk een deel dat Leiden en westelijk Rijnland behandelt.Ga naar eind19 Van het veel beknoptere Kunstreisboek, een gids

[pagina 38]
[p. 38]

over onze monumenten in zakformaat, zijn twee deeltjes verschenen, terwijl de bewerking van het derde door de tijdsomstandigheden - vooral door de spoorwegstaking en de sedert nog bestaande moeilijke reisgelegenheden - ernstige vertraging ondervond.Ga naar eind20

Onze fotoverzameling werd uitgebreid met een serie waarvan de vermelding hier gemotiveerd is; ik bedoel de serie opnamen van de koninklijke paleizen en hun interieurs, wier lot ten tijde dat de opnamen gemaakt werden, allesbehalve zeker was. Bovendien werden van eenige belangrijke gebouwen als de St. Bavo te Haarlem en het stadhuis te 's-Gravenhage fotogrammetrische opnamen gemaakt door den Geodetischen Dienst te Delft. Daar deze met het oog op het oorlogsgevaar verricht werden, heeft de I.K. de kosten voor haar rekening genomen.Ga naar eind21 Ging het opnemen zeer vlug - dit was in de gegeven omstandigheden geboden - de uitwerking duurt lang en is kostbaar.

Bodemonderzoek

Aan een bepaalden tak van onzen dienst hebben de oorlogsomstandigheden niet in den weg gestaan; zij hebben ten deele zelfs tot uitbreiding gedwongen. Ik denk hierbij aan het Bodemonderzoek.Ga naar eind22 In den vaderlandschen bodem bevinden zich nog talrijke overblijfselen van - ook in vroeger eeuwen, door oorlogsgeweld of door andere oorzaken - verdwenen gebouwen. Van sommige was het bekend, van andere kende niemand het bestaan. Bij toeval kwamen bij graafwerken muurresten te voorschijn, zooals onlangs te Pernis. In vele gevallen komen deze resten slechts tijdelijk voor den dag omdat zij weer verdwijnen moeten daar ter plaatse een haven wordt aangelegd, het terrein opgespoten moet worden ofwel bebouwd. Zoo hebben wij bij Rotterdam een gedeelte van het slot Bulgerstein kunnen blootleggen, de fundeeringen van het Huis Spangen kunnen opsporen en den plattegrond ervan kunnen vastleggen; ook Starrenburg werd onderzocht.Ga naar eind23

Het ligt niet in mijn bedoeling op te sommen wat al onder de grasmat in deze jaren te voorschijn is gekomen. Het zal U zonder meer wel duidelijk zijn dat de bressen die thans in oude stadskernen geslagen zijn een ongezochte gelegenheid bieden de sporen van een vroegere bebouwing op te zoeken voordat de terreinen weer bebouwd worden. Het spreekt dan ook vanzelf dat aan deze tak van dienst in 1946 en 1947 een veel-omvattenden taak zal zijn weggelegd. Een verzoek bereikte ons reeds uit Zutphen, waar het Gemeentebestuur de gelegenheid wil benutten een onderzoek te doen instellen naar de oude middeleeuwse enceinte en het oude Gravenhof. Van Arnhem bereikte ons een soortgelijk verzoek. Deze onderzoekingen beteekenen doorgaans een aanvulling onzer architectuurgeschiedenis. Zoo werden bij het onderzoek van het ‘Kerkhof van Pavijen’ in het Culemborgsche Veld de fundamentsporen van een tufsteenen zaalkerkje gevonden en is bij het thans nagenoeg voltooid onderzoek van de ruïne van Duurstede komen vast te staan dat de wel eens beweerde Romeinsche herkomst tot het rijk der fabelen behoort.Ga naar eind24 Verwacht mag worden dat de in dit jaar te ondernemen onderzoekingen van den burchtheuvel te Borssele zal leiden tot de overtuiging dat het stamslot der Van Borsselen's met het Troje der Oudheid alleen den naam gemeen heeft.Ga naar eind25

Schade van het laatste oorlogsbedrijf (1944-45)

Zoo zijn wij genaderd tot het laatste bedrijf van den oorlog. Met stijgende belangstelling volgden wij het proces der bevrijdingsoperaties, maar ook met toenemende bezorgdheid.Ga naar eind26 De berichtgeving was nu eenmaal niet betrouwbaar; dit heeft ons in het begin van September, op den dollen Dinsdag, een voorproefje gegeven van den jubelende bevrijdingsstemming. De werkelijkheid had ontgoocheling tot gevolg, en erger was deze toen de geruchten van het échec bij Arnhem werkelijkheid bleken te zijn.

De groote Eusebiuskerk werd zwaar getroffen en de toren, van verre reeds het kenmerk van de stad, als het ware gekloofd. De verwachting de geschonden overblijfselen in een restauratie op te nemen, zijn door de stormschade van 4 januari 1.1. vervlogen.Ga naar eind27 Door een prijsvraag zal Arnhem in het bezit van een nieuwen, monumentalen toren moeten geraken.Ga naar eind28 De naburige St. Walburg werd geteisterd, de ambtswoning van den Commisaris der Koningin verwoest, de naaste omgeving dezer monumenten nagenoeg verdwenen.

In Eist golfde de strijd heen en weer; niet zonder reden maakten wij ons bezorgd om het lot der kerk en dat van zijn merkwaardigen toren. Beide hebben den strijd doorstaan, maar niet zonder letsel.

In Nijmegen is het raadhuis in den brand gestoken en totaal uitgebrand. De storm van begin januari heeft ook hier eenige schade aangericht. Het schepengestoelte ging geheel verloren, maar de geweven tapijten bleven behouden omdat zij gerestaureerd worden en in verband hiermede niet meer in Nijmegen waren. De Groote of St. Stevenskerk, alsmede de toren, waren al getroffen bij het betreurenswaardig bombardement van Februari 1944 (afb. 4). De Latijnsche school, de Waag, de kapel op het Valkhof en de absis van Barbarossa aldaar bleven gespaard; de Belvédère werd beschadigd.

Verder naar het zuiden, langs de Maas, tot Roermond

[pagina 39]
[p. 39]


illustratie
4 Nijmegen, Grote of St.- Stevenskerk na het bombardement van 22 februari 1944. Foto architect B. van Bilderbeek, Dordrecht.


toe, zijn vrijwel alle kerken zwaar beschadigd, sommige geheel vernield. Hier is het vernielingswerk voor een groot deel te wijten aan den boozen opzet van een met name bekenden Hauptmann die de kerktorens van een te zware lading springstof voorzag, zoodat aan de vrijwel totale vernieling der torens gepaard ging een gedeeltelijke vernieling van het kerkgebouw. Ter bevestiging van deze aanklacht tegen den Hauptmann staat het afgeluisterde gesprek van dezen met zijn luitenant die met een geringere lading de spits van den toren te Roggel vernielde (waarbij de kerk en toren overigens vrijwel onbeschadigd bleven).Ga naar eind29. In genoemd gesprek gaf de luitenant te kennen dat het bedoelde met een geringere lading bereikt kon worden. De vertoornde Hauptmann zou toen geantwoord hebben ‘och wat, die kerels moeten in geen honderd jaar meer een kerk hebben.’

Zoo zijn talrijke kerken in het Maasdal het slachtoffer geworden. De belangrijkste - om er maar een paar te noemen - zijn ongetwijfeld die van Venray (afb. 5 en 6), de St. Martinus van Venlo en de kathedraal van Roermond. In laatstgenoemde stad zijn een paar belangrijke huizen verwoest en heeft de mooie brug over de Roer ernstig geleden (afb. 7). De Munsterkerk bleef gespaard.

Van de raadhuizen verdienen die van Gennep en

[pagina 40]
[p. 40]


illustratie
5 Venray, St.-Petruskerk uit het westen, 1945. Fotograaf onbekend, archief RDMZ.




illustratie
6 Venray, St.-Petruskerk, interieur naar het westen met de restanten van de toren, 1945. Foto collectie dia 's RDMZ.


[pagina 41]
[p. 41]


illustratie
7 Roermond, brug over de Roer met St.-Christoffelkathedraal, 1945. Foto collectie dia 's RDMZ.


Venlo, die herstelbare schade geleden hebben, te worden vermeld. Van de kasteelen dienen hier genoemd worden dat van Blijenbeek in het Noorden, dat zwaar is getroffen; dat van Geysteren dat van een geallieerd luchtbombardement het zwaar te verduren heeft gehad (afb. 13,15), en de schade aan het Huis Heyen. In de stad Maastricht met haar talrijke monumenten, bleef de schade beperkt tot de beide bruggen over de Maas, welke opgeblazen werden.

De uit een oogpunt van Monumentenzorg belangrijke kerken van Nieuwstad, van Susteren en die van de abdij van Rolduc kwamen er niet zonder letsel, maar toch betrekkelijk goed af. Anders is het gesteld met die van St. Odiliënberg, waarvan het koor met de beide torentjes vrijwel weg zijn; een aantrekkelijk en in het landschap vrijwel onmisbaar silhouet is hiermee verloren gegaan.

In Brabant zijn o.a. de groote kerk met toren te Oirschot en te Wouw en ook het kleine kerkje te Bokhoven zwaar getroffen; is het fraaie koorgestoelte in de beide eerste kerken verloren gegaan, het edele grafmonument met de twee liggende figuren te Bokhoven is gespaard gebleven. Ten deele zijn de beelden van het Wouwsche koorgestoelte gered. Van de prachtige Brabantsche torens is de onlangs gerestaureerde van Chaam vrijwel weg, terwijl van den rijk geleden toren van Alphen zooveel over is dat hij te herstellen is. Ook de tijdens den oorlog herstelde kerk van Ginneken heeft ernstig geleden. Van de Brabantsche kasteelen is dat van Deurne, het ‘groot kasteel’ het ergst getroffen; dat van Loon op Zand is gemakkelijker te herstellen.

Ook in Gelderland is veel schade geleden langs de rivieren. Ik breng in herinnering Arnhem, Nijmegen, Tiel en Zutphen. In Doetinchem werd de kloeke toren vrijwel geheel vernield, terwijl de kerk zwaar werd gehavend en het nabijgelegen raadhuis uitbrandde. Doesburg is zijn hoogen toren kwijt. Het

[pagina 42]
[p. 42]


illustratie
8 Kasteel Doorwerth uit het zuidoosten, 1946. Foto J.PA. Antonietti, RDMZ.




illustratie
9 Kasteel Ammersoyen uit het zuidoosten, 1945. Foto collectie dia 's RDMZ.


[pagina 43]
[p. 43]


illustratie
10 Rhenen, verwoestingen met St.-Cunerakerk en - toren, 1945. Fotograaf onbekend, archief RDMZ.


aan kasteelen rijke gewest heeft ook hierin verliezen geboekt: de trotsche Doornenburg is een puinhoop geworden, zijn voorburcht herstelbaar; de prachtige Doorwerth een imposante ruïne (afb. 8), de Nyenbeek is geschonden; Wisch zal, kleiner geworden, een nieuwe toekomst in kunnen gaan; Hemmen zal vervangen moeten worden, terwijl de kale muren van Bingerden vragen om een dak. Ammerzoden liep grote schade op (afb. 9); Nederhemert brandde geheel uit.

In Overijssel zijn de monumenten er redelijk wel afgekomen. Na een luchtbombardement zijn van het kasteel Windesheim uiteindelijk alleen de muren blijven staan.

In het hooge Noorden zijn alleen de Markt te Groningen en het Noordoostelijk gedeelte der gelijknamige provincie zwaar geteisterd (afb. 11).Ga naar eind30. Hier zijn het de bijzonder aantrekkelijke baksteenen kerkjes in de stijlkenmerken van de romano-gothische periode, die zwaar geschonden zijn.

Oproep tot gezamenlijk herstel

Het heeft geen zin U thans alle monumenten die slachtoffer zijn geworden van het oorlogsgeweld op te sommen; voor een nagenoeg volledige documentatie moge ik u verwijzen naar het thans verschenen werk dat een beredeneerde lijst bevat van alle meer of minder zwaar getroffen monumenten. De lijst is door Dr. W.J.A. Visser samengesteld uit de hem verschafte gegevens van rayon- en districtshoofden der I.K.Ga naar eind31. Het losbladige boek is bedoeld als werkexemplaar voor de verschillende instanties die aan het herstel onzer monumentenschat zullen medewerken. In dit vertrouwen is het ons een voorrecht U een exemplaar ervan aan te bieden.

Vóór ik nu dit algemeen overzicht ga eindigen stel ik er prijs op nog even uw aandacht te vragen voor het volgende: de hulp die de Dienst voor de Monumentenzorg ongevraagd heeft ondervonden van de tijdelijke Commissie voor de Monumentenzorg welke in het bevrijd gebied onze taak heeft overgenomen toen wij niet bij machte waren iets te doen en in den angst der onzekerheid verkeerden omtrent het lot van tal rijke monumenten. Achteraf vernamen wij dat deze Commissie haar taak onder leiding van Dr. Visser geheel in onzen geest heeft vervuld en daardoor veel heeft weten te voorkomen en te redden.

Ik hoop tenslotte niet te veel te beweren wanneer ik U thans zeg het vertrouwen te hebben dat wij in den Dienst van de Wederopbouw een machtigen bondgenoot

illustratie
Groningen, de uitgebrande Hoofdwacht aan de voet van de omsteigerde Martinitoren. Foto Kramer, Groningen.


[pagina 44]
[p. 44]

noot hopen gevonden te hebben ter verwezenlijking van onze taak. De Monumentenzorg kan immers haar kennis en ervaring alleen dan aan onze monumenten ten goede doen komen wanneer het benoodigd materiaal en de onmisbare gelden haar ter beschikking worden gesteld. Het is ene verheven en eervolle taak ons gehavend land en het nageslacht onze monumenten te hergeven; die monumenten toch, waarvan ik in den aanhef zeide dat wij er terecht prat op gingen, zij zijn de getuigen van het nationaal besef in het verleden, prikkels voor het nationaal bewustzijn van de komende generaties. Zoo bezien is de taak van den Dienst voor de Monumentenzorg een eervolle, ik zou willen zeggen een ideaal, een roeping. Gij allen die hiervan doordrongen zijt, ik roep U toe: ‘stel U - of althans de materieele hulpmiddelen, welke U ter beschikking staan - in dienst hiervan.’

De restauratie-problematiek van het kasteel van Geysteren

Tot slot moge ik Uw aandacht vragen voor eenige problemen voor wier oplossing de Monumentenzorg zich gesteld ziet. Aan de hand van een concreet voorbeeeld lijkt het mij het duidelijkst. Ik heb hierbij gedacht aan het geteisterde kasteel van Geysteren (afb. 12-15).Ga naar eind32. Een beekje dat langs de kerk naar de Maas slingert, voedt de grachten van het nabij de Maas gelegen slot. Het dorpje ligt stroomopwaarts over de beek. Kasteel en kerk vormden een afzonderlijk, terzijde van het dorp gelegen, geheel dat door hoog geboomte duidelijk werd gemarkeerd. Het kasteel bestond uit een voorburcht op rechthoekig grondplan; op een gemetselden onderbouw rees hij uit de gracht op. De bebouwing van den voorburcht was laag en bevatte slechts gelijkvloerse woonruimten en stallingen en in het midden van het voorfront een poort met kamer, gebroken kap en windvaan met wapen. In allen eenvoud een aantrekkelijk geval. Een gemetselde brug van twee boogen met ijzeren leuning gaf toegang tot den burcht, die voor den brand van December 1918 een zeer gesloten karakter had. Op een eveneens gemetselden burchtveelhoek rezen de muren op die de onregelmatigheid van den veelhoek accentueerden. De druiplijst van het leiendak was overal even hoog; het gesloten, ietwat plompe karakter werd slechts onderbroken door den voorsprong van de ingangspartij die met een eenvoudigen topgevel was afgedekt, en ook door twee torentjes op vierkanten plattegrond. Men was geneigd om den burcht rond te gaan op zoek naar eenig domineerend element.

Was men door de omslotenheid doorgedrongen, dan stond men op een slotplein zooals er geen tweede in ons land is aan te wijzen; een zuilengalerij omsloot een nagenoeg vierkant binnenplein; boven de boogstellingen een verdieping, waarvan de gecemente gevels doorbroken werden door groote ramen en verlevendigd door acht gebeeldhouwde wapensteenen met de kwartierwapens van het echtpaar Van Schellart-Van Schaghen dat blijkens twee jaarstenen dezen merkwaardigen en van smaak getuigenden hof in het jaar 1666 stichtte. Een leiendak, prachtig van kleur, lag gemakkelijk gevlijd over alle onregelmatigheden, waartoe de ongelijkmatige plattegrond de kap van het dak gedwongen had.

De eigenaar zat na de ramp van 1918 voor niet geringe problemen. Hij moest broers en zusters uitkoopen en een voor eigen behoefte veel te groot en geheel uitgebrand huis weer opbouwen. Wederopbouw in den grooten omvang ging zijn financieele draagkracht te boven; het slot als ruïne laten liggen en elders in de nabijheid van Venray een geriefelijke villa bouwen was ook mogelijk, maar dit was voor iedereen die den mooien Geysterschen binnenhof gekend heeft een oplossing die stellig niet bevredigend werd gevonden.

Gelukkig bleek de eigenaar in te zien, dat herbouw - op kleinere schaal - mogelijk was: het zuid-oostelijk gedeelte werd op volle hoogte herbouwd; twee haaks op elkaar gerichte vleugels duidden het woongedeelte aan; de ingangspartij werd iets hooger opgetrokken en afgedekt met een ingesnoerde spits; de vleugels terzijde hiervan werden gesloopt, zoodat ter plaatse van den west- en van den noordvleugel terrassen ontstonden met een lage borstwering - overblijfsel van de vroegere buitenmuren. Hier werd alleen de galerij gehandhaafd die poorttoren en woonhuis verbond, waartoe boven de gewelven een verbindingsgang nodig was. Dit motiveerde het verkleinen van de ramen aan den binnenhof tot op ⅓ van den oorspronkelijke hoogte.

De onbepaaldheid van den toestand van voor December 1918 werd vervangen door meer klaarheid: een toren als domineerende ingangspartij, een lager verbindend lid - de galerij - en de hooge woonvleugels. De geslotenheid van den unieken binnenhof was gered en hij is er zelfs beter op geworden, doordat de grijze geportlande gevels het kleurenspel toonden van de warmkleurige handvormsteen en het grijs van zuilen, bogen en wapensteenen van Naamsche steen (afb. 14). Vanwege het herstel van den binnenhof met galerij werd uit de Rijksmiddelen een subsidie toegekend van 10.000 gulden. De oplossing na de ramp van 1918 werd algemeen toegejuicht; als mijn persoonlijke meening durf ik te zeggen, dat het kasteel er op vooruit is gegaan.

Thans, een kwart eeuw later, staan wij voor soortgelijke problemen met dien verstande echter dat ten

[pagina 45]
[p. 45]


illustratie
12 Kasteel Geysteren, voorburcht voor de verwoesting, gezien vanaf het kasteel. Foto collectie dia 's RDMZ.




illustratie
13 Kasteel Geysteren, voorburcht na de verwoesting, 1945; links op de voorgrond een restant van het kasteel. Foto collectie dia 's RDMZ.


[pagina 46]
[p. 46]

gevolge van geallieerde luchtbombardementen de aangerichte schade veel ernstiger is dan toen (afb. 13, 15).

Houdt U mij ten goede dat ik thans eenige vragen voorleg zonder het antwoord erop te geven. Moet ter plaatse wederom een ‘huis van den Heer’ verrijzen, waarmede immers verband houdt het handhaven van het in den aanvang genoemd complex van kerk en slot? Wordt hiertoe niet besloten, dan zal vermoedelijk een nieuwe kerk elders verrijzen en hiermede de eeuwenoude situatie gewijzigd worden. Wordt hiertoe wel besloten, dan volgen twee vragen: kan de voorburcht geheel herbouwd worden als vóór de ramp (afb. 12) of moet het nieuwe ‘huis van de Heer’ een vrij ontworpen, gerieflijke woning worden welke zonder eenig verband met den onregelmatige burchtveelhoek op het voormalige slotplein wordt opgetrokken? Of is de beteekenis van dezen, onder Italiaanschen invloed ontstanen, voor Nederland éénigen zuilenhof zóó groot dat wederopbouw verantwoord en geboden is? Moet hij dan in zijn ouden vorm worden herbouwd of kan men met minder bijvoorbeeld met twee zijden volstaan?

De kubieke inhoud van het tegenwoordig woongedeelte bedroeg ± 4700 m3. Kan dit veel kleiner

illustratie
14 Kasteel Geysteren, binnenplaats van het kasteel naar het westen, 1920. Foto G. de Hoog, RDMZ.


worden opgebouwd? De verhoudingen van de galerij moeten het punt van uitgang zijn; de hoogte ervan bepaalt de hoogte der vertrekken en deze hoogtemaat op haar beurt de afmetingen ervan. Zoo geeft eventuele herbouw van de oostvleugel alléén een onbevredigende woning; zij bevatte immers alleen de keuken, de eetkamer en de zaal. Een ingangsportaal of een trappenhuis zijn er niet onder te brengen zonder afbreuk te doen aan de goede verhoudingen. Dit zijn vraagstukken die ernstig overwogen dienen te worden eer een beslissing genomen wordt - een beslissing die immers verantwoord moet zijn tegenover tijdgenoot en nageslacht.

De herstel-opgave voor de monumentenzorg

Zoo aanstonds zal ik het gesprokene nader toelichten aan de hand van lichtbeelden die uit den aard der zaak slechts bedoeld zijn als illustratiemateriaal; onmogelijk immers zou het zijn U iets te bieden van de 330 totaal verwoeste monumenten van de 240 zwaar geteisterde en van de 400 lichtbeschadigde. Wanneer ik nu mijn overzicht eindig, dan doe ik dit in het vertrouwen U een indruk gegeven te hebben hoe zwaar ons land in zijn monumentenbezit getroffen

illustratie
15 Kasteel Geysteren, restanten van de binnenplaats van het kasteel naar het noordoosten, 1945. Fotograaf onbekend, archief RDMZ.


[pagina 47]
[p. 47]

is, maar ook dat het mogelijke en noodig is de wonden zooveel mogelijk te heelen, al zullen eenige litteekens blijven spreken van doorstanen strijd. Ik ben er mij van bewust dat de Dienst voor de Monumentenzorg een zware en veel omvattende taak zal hebben te vervullen; hoewel dit onder uitgesproken ongunstige omstandigheden zal moeten geschieden - ik denk hierbij aan de bekrompen en verspreide huisvesting, het tekort aan (eigen) vervoermiddelen - toch heb ik het vertrouwen dat de beproefde volharding, de werklust, de kennis en de liefde van mijn medewerkers voor onze monumenten en de instandhouding ervan deze zware taak tot een eervol en goed einde zullen brengen.

Noten

De getypte tekst van deze lezing bevindt zich in de bibliotheek van de RDMZ, inclusief een lijst van vertoonde lichtbeelden. Bij deze eerste publicatie is de oorspronkelijke tekst vrijwel ongewijzigd overgenomen, waarbij de oude spelling vanwege het eigentijdse sfeerbeeld is gehandhaafd. Ter verduidelijking zijn van redactiewege enkele tussenkopjes en annotaties aangebracht. Onder de afbeeldingen zijn zes van de vertoonde lantaarnplaatjes.

eind1
Zie voorde auteur: D.P.M. Graswinckel, ‘In memoriam, Jonkheer dr. E.O.M. van Nispen tot Sevenaer’, Nieuws-bulletin van den KNOB, jrg. 10 (1957), kol. 9-14.

eind2
Dienst voor den Wederopbouw, onder leiding van dr.ir. J.A. Ringers, Algemeen Gemachtigde voor den Wederopbouw. Zie H.T. Siraa, Een miljoen nieuwe woningen. De rol van de Rijksoverheid bij wederopbouw, volkshuisvesting, bouwnijverheid en ruimtelijke ordening (1940-1963), 's-Gravenhage 1989.
eind3
De genoemde Nederlanders waren de archeoloog prof. dr. G.A.S. Snijder, respectievelijk de kunsthistoricus dr. G.C. Labouchère en de restauratie-architect Th. Haakma Wagenaar; de bedoelde Rijkscommissaris was de Oostenrijker dr. A. Seyss-Inquart. Zie ook de bijdrage van Corjan van der Peet in dit Jaarboek en J.A.C. Tillema, Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg In Nederland, 's-Gravenhage 1975.

eind4
Het bouwverbod werd afgekondigd op 1 juni 1942, met ingang van 1 juli 1942, in verband met de materiaalschaarste en de prioriteit van de aanleg van de Atlantikwall.
eind5
De bedoelde Beauftragte was de Weense kunsthistoricus dr. F. Plutzar, hoofd van de Haubtabteilung Wissenschaft, Volksbildung und Kulturpflege van het Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz.
eind6
Zie voor de contacten tussen monumentenzorg en de Dienst voor de Wederopbouw ook: K. Bosma (red.), Architectuur en stedebouw in oorlogstijd, de wederopbouw van Middelburg 1940-1948, Rotterdam 1988.
eind7
Zie voor de restauratie van de St. Janskathedraal te Den Bosch het door C.J.A.C. Peeters samengestelde gelijknamige deel van de Geïllustreerde Beschrijving uit 1985.
eind8
De genoemde aannemer was de firma Meulenberg te Heerlen. Zie voor de lotgevallen van de klokken: J.I. Lambert-Avis, Wie met klokken schiet, wint de oorlog niet. De klokkenvordering tijdens de Tweede Wereldoorlog, Asten 1992 en J.I. Lambert-Avis, ‘De vordering van klokken tijdens de Tweede Wereldoorlog’, De Hoeksteen 21 (1992), p. 83-96.

eind9
Deze informatie wijkt enigszins af van hetgeen wordt vermeld in de monografie over Het kabinet der Koningin, uitgebracht in de VOM-reeks 1991 nummer 3 door de gemeente 's-Gravenhage, pp. 113-119. Aldaar wordt ook gemeld dat het gebouw in 1941 was gevorderd en, na tijdelijke dienst als casino, in 1943-44 is gerestaureerd naar ontwerp van dr.ir. G.C. Blok tot huisvesting van de Secretarie van Staat en dat daarbij gebruik is gemaakt van het 17de-eeuwse Boorhuis dat voor de aanleg van de Atlantikwall moest worden afgebroken.
eind10
Zie voor de betreffende bepaling in het Besluit Wederopbouw I, die als eerste ‘monumentenwet’ fungeerde de bijdrage van Max Polano en Marieke Kuipers in dit Jaarboek.

eind11
Door de Duitse machtsovername was de oorspronkelijke functie van het Tweede Kamergebouw, vergaderzaal van het parlement, komen te vervallen. De Rijksgebouwendienst heeft vervolgens geprobeerd om het Binnenhof-complex steeds uit handen van de bezetter te houden door er diverse overheidsinstellingen tijdelijk onder te brengen. Zie C.J. van der Peet en G. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters, Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995.

eind12
Het gevaar school voornamelijk in de ‘pakkans’ bij razzia's (ondermeer voor de Arbeitseinsatz) en de trefkans bij luchtaanvallen. Zo heeft de bouwkundige J.A.L. Bom blijkens een in het RDMZ-archief aanwezig verweerschrift midden 1944 drie beschietingen meegemaakt en vier maal een oproep tot tewerkstelling bij de Wehrmacht genegeerd.

eind13
Het ‘halve dienstrooster’ is half oktober 1944 ingevoerd.
eind14
Door de aanleg van de Atlantikwall, dwars door Den Haag, kwamen de ministeriegebouwen in een potentiële gevechtszône te liggen; voor de toenmalige Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën, M.M. Rost van Tonningen (waaronder de Rijksgebouwendienst viel), reden om de departementen naar het oosten des lands te laten verhuizen. In dat kader verhuisde het departement van OWK in het voorjaar van 1943 naar Apeldoorn. Zie voor de overplaatsingen: Van der Peet en Steenmeijer, o.c. (noot 11).

eind15
Zie E.O.M. van Nispen tot Sevenaer, ‘Inventarisatie van Nederland's Stedeschoon’, Bulletin KNOB 1949, p. 7. Zie voor de groeiende interesse in het stedebouwkundig monument: H. Kruishoop, Het stedebouwkundig monument: de stedebouw een zorg?, 's-Gravenhage 1982, uitgebracht door het NIROV, deel 1 in de reeks PSVA-publicaties. Het documenterend tekenwerk, waartoe ook de Rijksgebouwendienst opdracht gaf, was mede bedoeld als ‘noodzakelijke arbeid’ om personeel van tewerkstelling in Duitsland te vrijwaren; zie de bijdrage van Corjan van der Peet in dit Jaarboek.
eind16
Deze gedetailleerde stedebouwkundige opmetingstekeningen, nog aanwezig in het RDMZ-archief, vormden later het richtsnoer voor de eerste bestemmingsplannen die in de jaren '60 in het kader van de toen aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten werden opgesteld. Zie Dorp en stad in Limburg, ontstaan, ontwikkeling, bescherming en herstel van historische nederzettingen, Zutphen 1981 en F.W. van Voorden e.a., Stads- en dorpsgezichten in Gelderland; de nederzetting in ontwikkeling, Zutphen 1975.
eind17
Zie voor de Amsterdamse architect J.M. van Hardeveld (1891-1953), die evenals Van Nispen bestuurslid was van het St. Bernulphusgilde en redactielid van het Gildeboek: M.C. Kuipers, Bouwen in beton, experimenten in de volkshuisvesting voor 1940, 's-Gravenhage 1987, p. 174-175.
eind18
Bij de Wederopbouw is echter zeer wisselend omgesprongen met de (geschonden) historische binnensteden, niet alleen vanwege de verschillen in ontwerpopvattingen maar ook door de eisen van de moderne tijd (o.a. verkeer, ‘cityfunctie’). Zie K. Bosma en C. Wagenaar (red.), Een geruisloze doorbraak, de geschiedenis van architectuur en stedebouw tijdens de wederopbouw van Nederland, Rotterdam 1995.

eind19
Dit deel werd gedrukt in 1944 en was samengesteld door dr. E.H. ter Kuile. Het kon toen echter nog niet verschijnen omdat, bij gemis aan gasverwarming voor de stempels, de banden niet gemaakt konden worden (vertrouwelijk schrijven van dr. J. Kalf aan de leden van de Rijkscommissie voorde Monumentenzorg dd. 17 november 1944). Zie verder het themanummer van het Bulletin KNOB over de Geïllustreerde Beschrijving jrg. 82 (1983) nr. 5.
eind20
Het vierde deel van het Kunstreisboek verscheen eerst in 1953. Daarna zou het werk nog diverse - steeds meer uitgebreide - herdrukken beleven (waarbij de zevende druk in één dikke bundel werd samengevoegd, bezorgd door drs. G. Roosegaarde Bisschop). In 1985 werd begonnen met de vermeerderde achtste druk, uitgebracht per provincie (waarvan drie delen - Zeeland, Noord-Holland en Zuid-Holland - zijn samengesteld door drs. Peter Don en het deel over Drenthe door drs. Nelleke Reijs).
eind21
Zie B. Scherpbier, ‘Toepassing van stereofotogrammetrie bij het in teekening brengen van gebouwen door den meetkundigen dienst van den Rijkswaterstaat’, De Ingenieur 1946, pp. B. 119-122; zie ook de bijdrage van G. Berends in dit Jaarboek.

eind22
Van Nispen had persoonlijk een grote belangstelling voor het oudheidkundig bodemonderzoek, dat in die periode sterk was verbonden met opgravingen van (vroeg-)middeleeuwse kastelen. Zijn poging om dit werk stevig in de monumentenzorg-organisatie te incorporeren, werd echter verijdeld bij de oprichting van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in 1947 (zie de bijdrage van Ruud Meischke in dit Jaarboek).
eind23
Van het opgravingswerk bij het vroegere kasteel Bulgerstein was zelfs een film gemaakt door Polygoon, die op 22 januari 1942 in het Haagse Odeon-theater in kleine kring werd vertoond ten overstaan van Van Nispen, prof.dr. J. van Dam (Secretaris-Generaal van OWK), ir. Mouton (namens de Algemeen gemachtigde voor den Wederopbouw), de Rijksarchivaris mr. R. Bijlsma en de RBMZ-archeoloog J.G.N. Renaud, die toen ook hierover een lezing hield. De film is als documentair journaal vertoond in het voorprogramma van de bioscopen (zie Mededeelingenblad van Onderwijs, Wetenschappen en Kultuurbescherming 1942 nr. 6, 15 maart en Phoenix juni 1943.
eind24
Zie J.G.N. Renaud, ‘Kerkhof van Pavijen’, Bulletin KNOB 1951, p. 118-122.
eind25
Het stamslot was gebouwd op een vliedberg nabij Borssele, die de bijnaam had ‘de berg van Troje’ in verband met een geopperde - maar door Van Nispen duidelijk weersproken - theorie dat zich aldaar het roemruchte Troje van Homerus' Ilias zou hebben bevonden.

eind26
Zie voor het militaire verloop van het laatste oorlogs-bedrijf: C. Klep en B. Schoenmaker, De bevrijding van Nederland, Den Haag 1995.
eind27
Deze datum is niet juist; de toren stortte in door de storm van 28 december 1945 (eigen aantekening G. Berends).
eind28
Zie A.G. Schulte, De Grote of Eusebiuskerk in Arnhem: ijkpunt van de stad, Utrecht 1994. Zie ook de bijdrage van Ineke Pey in dit Jaarboek.
eind29.
Genoemde Hauptmann was Rittmann, waarschijnlijk Inspecteur der Genie. In de divisie Eerdman, die de streek rond Venray bezet hield, was luitenant Schrädel belast met het springen der torens. Zijn manier van opereren waarbij het militaire doel bereikt werd, maar het schip ongeschonden zou blijven, kon de goedkeuring van Rittmann niet wegdragen. Rittmann wist Eerdman over te halen de springstof zo te laten plaatsen dat de torens op het schip vielen. Schrädel werd overgeplaatst naar een andere divisie.
eind30.
Zie H.J. Dix, ‘De Wederopbouw van Groningen’, Groningen, cultureel maandblad 3 (1961), p. 145-151.

eind31.
De lijst omvat omstreeks 970 schadegevallen. Dr. W.J.A. Visser was al eind 1944 begonnen met het opnemen van de oorlogsschade in het bevrijde zuiden (zie de bijdrage van Dirk van Laanen in dit Jaarboek).

eind32.
Zie voor de bouwgeschiedenis van het kasteel van Geysteren te Venray: J.G.N. Renaud, ‘Over de gedaantewisselingen van het Huys Geysteren’, in: Munsters in de Maasgouw, archeologie en kerkgeschiedenis in Limburg; bundel aangeboden aan Pater A.J. Munster, Maastricht 1986, p. 72-93. Ondanks Van Nispens warme pleidooi voor herstel werd het kasteel uiteindelijk in 1958 afgebroken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • E.O.M. van Nispen tot Sevenaer

  • beeld van E.O.M. van Nispen tot Sevenaer


datums

  • mei 1940

  • 1944

  • 1945