Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7
Afbeelding van Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

ebook (3.25 MB)

XML (1.03 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/geschiedenis-archeologie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7

(1870)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 227]
[p. 227]

Taalkundig woordenlijstje.

Abel - bekwaam, 20, 60.
Achtden - gadeslaan, 130.
Aenhaeven - Aanheffen, beginnen, 16.
Aess - roofgoed, 204.
Afflachten - aflegden, 99.
Alf - albe, priesterkleed, 28.
Alleynsselinge - langzamerhand, 214.
Armot - hen die mot of van veders wisselt, zieke hen, 54.
Arglist - bedrog, 54.
Asschelegonsdach - aschdag, 125.
Ave - af, 140.
Avel - groot, bekwaam, hetzelfde als het Limburgsch abel en euvel, 42.
Baet - beter, te baet - te beter, 17, 66, 168, 200.
Bare liggen - (te) voor de regtbank staan, 17.
Bars - bloot, barvoets, 71.
Bede - schat, rijkslasten (passim).
Begrypen - zamenvoegen, aanvangen, (passim).
Belhengeresse - partijhoofd, 178.
Bereynt - met renten voorzien, 114.
Bernen en bornen - branden, 29, 102, 199.
Bescheyden - echt, onvervalscht, 96.
Beschudden - behoeden, 81, 213.
Besiemen - bezinnen, 18.
Besorghen - vreezen, 81, 137.
Bestaet - uitgehuwd, 85, 87.
Bestoen - ondernemen, 129.
Beum - boomen, 35.
Bloden - bloeijen, 62, 160.
Bloet - bloei, bloeitijd, 133.
Bontwerck - gebond, verbonden timmerhout in een gebouw, 112.
Bussen of busschen - kanon of schietgeweer, 67, 208.
Byster - verdwaald, 157, 212.
Bywoerd - spreekwoord, 180.
Calasie - collegiaalkerk, 11.
Clerck - geestelijke, 162, 163.
Clerden - verklaarden, 152.
Clover - kolvenier, 25.
Complettentyt - uur waarop de Completen gebeden worden, namiddag, 85.
Cruytwyingsdach - O.L. Vrouwe Hemelvaart, 15 Augustus, 36.
Dael - neder, 131.
Dee - die, (passim).
Dens gens kost (op) - op koste van dengenen, 32.
Dertiendach - Driekoningendag, zijnde dertien dagen na Kerstmis, 15, 86.
Dochten - waren goed, 207.
Doe - daar (passim).
[pagina 228]
[p. 228]
Doeden - ontdoijen, 32.
Donrebusse - kanon, 122.
Donrecruyt - buskruid, 211.
Donresteyn - kanonskogel, 15.
Drouwen - dreigen, 52.
Due - toen (passim).
Dullen (weg) heethoofdig vertrekken, 18.
Durren - durven, 186.
Dusentyge - duizend, 61.
Dyeffsack - zak, 214.
Dyengen - voor de regtbank treden, 20.
Dwasden - dwaalden, 196.
Ecker - even, 54.
Edelynck - edelman, 60.
Entelynck - kleinzoon of kleindochter, 76.
Erre - erg, boos, toornig, 79.
Errode - toorn, twist, van erren toornig maken, 36.
Erroer - twist, dwaling, 144.
Erstwerff - voor den eersten keer (passim).
Esselegonsdach - aschdag, 62.
Fell - grimmig, arglistig, 40, 136, 147, 206.
Feytter - vetter, rijker, 130.
Ganck - bedevaart, 18, 90.
Gartze - snood, garstig, 175.
Geberen - veinzen, 180.
Gebreken - ontbreken, 220.
Gehencken - toelaten, 11.
Gelden - koopen, 20.
Geleyen - speer, lans, 26.
Gerwekamer - sacristie, 143.
Geschapt - geschapen, 99.
Gestalt syn - beginnen, gestelt zijn (passim).
Gestyevelt - klaar zijn, 213.
Gevoeren - lukken, 201.
Gewerden - toelaten, 120, 154, 193.
Ghemeyn leven - eene kloostorde, 215.
Gierigh - begeerig, 74.
Gonsdach - woensdag, 39, 196.
Gruytte - gruwel, gruwte, haat, 81, 116.
Hastaet - huis, hofstede, 51.
Hee - hij (passim).
Hencken - haantje, 143.
Herwagen - oorlogswagen, 39.
Heydenscap - grootvaderschap, ouderdom. Hedde of Hete beteekent op vele plaatsen in de Kempen grootvader. Misschien staat ons achterzetsel heid, hede in verband met Hete, 28, 42.
Heyliggeyst - armentafel, 50.
Hoemoet - euvelmoed, 23.
Houwe - hooi, 112.
Kallen - praten, spreken, 6, 128.
Kassel - kasuifel, 28.
Kelle - keel, strot, 28.
Kemp - hennep, 55.
Kempesstryder - vechter, 41.
Kerle - kerel, 204.
Kerstenheyd - christenheid, 146.
Keympen - vechten, 111.
Kindelbet - kraambed, 28.
Knecht - knaap, 16.
Koelen - steenkool, 199.
Koetter - boer die niet ploegt, graver, 54.
Kyff - twist, 130.
Kyedel - kiel, 104, 110.
Kommeren - in beslag nemen, 108.
Kontscappe - kennis, 156.
Korsten - christen, 50.
Korsten doen - doopen, 48.
Korstheilige dagen - Kerstmis, 13.
Kroeden - bekreunen, 155.
[pagina 229]
[p. 229]
Lector - lessenaar, 20.
Leyder - jammer, 143, 146.
Leyste - laatste, 112.
Liggen (boven) overwinnen, 68.
Luttel - weinig, klein, 105, 120, 123.
Lyen - belijden, 50.
Lyvoet - lijnwaad, 98, 99.
Mal - zot, 206.
Marschalck - titel van St Cornelius, 106.
Mater - kloosteroverste, 170, 174.
Me - meermaals, 138.
Mechtge - meisje, 56.
Melde - rumoer, 56.
Mere - maar, tijding, 207.
Merren - talmen, dralen, 18, 80, 130, 139, 217.
Moel (te) - te gader, 132, 152.
Momoer - momber, voogd, 207.
Monters - munters, 95.
Mortbrant - brandstichting, 212.
Mulenscot - welligt molenbekken, 94.
Myn - minder, 20.
Mynne - liefde, 20.
Mysse - feest, St Gyelis mysse, 27.
Neys - nest, 217.
Noen - middagmaal, 141.
Noetkasse - reliquiekist van St Servaas, 47.
Noetmysse - mis gelezen ter verwijdering van openbare rampen, 99, 213.
Omloecken - met grachten omgeven, 55.
Ongevellich - onlief, onwelkom, 153.
Ongestuyr - onstuimig, 35, 112, 142.
Onseyt - ontzet, 41.
Ontschemel - oneerbaar, 176.
Ontsyende - onzinnig, streng, 50.
Ontocht - ondeugd, 153.
Ontsycht - ontzag, 120.
Onyffen - oneven, 52.
Opsaet - voornemen, 168.
Opsetten - voornemen maken, 171.
Opvaeren - vertrekken, 36.
Opvartsdach - Hemelvaart, 33, 35.
Orloff - Verlof, 57, 82, 95, 169, 176, 182.
Ovel - kwaal 44, trotsch 208.
Ovelmoed - trotsch, 126.
Overen - over blijven, 54.
Paet - peetmoei, 88.
Palmen - palmzondag, 191.
Pant - omgang, corridor, 166.
Pans - in pandschap, 97, 109, 127.
Pape - priester, 28.
Paye - betaling, 54.
Pays of peys - vrede, 41, 87, 172.
Paveyen - bevloeren, 19.
Petere - peetborg 88.
Pickarden - met pikken gewapend krijgsvolk, 52.
Plonder - buit, 17, 78.
Prentten - drukken, 16, 20.
Pretger - leden der orde van den H. Dominicus, 30.
Puysyen - hallebard (?) 205.
Raesende dach - De twee dagen van vastenavond noemt men nog heden razenmaandag en dullendingsdag, 62.
Rastten - rusten, 60, 212, 214.
Rauwspoet - tegenspoed, rouwspoed, 183.
Rengen - twisten, worstelen, ringen, 218.
Rockelynnen - koorhembden, 98.
Ruytten - stroopen gelijk de ruiters, 78, 120.
Sacht - sprak, zeide, 79, 146.
Scappe - kast, 102, 103.
[pagina 230]
[p. 230]
Schalck - slim, doortrapt, 149.
Schamel of schemel eerbaar, 101, 149, 195.
Schandaliseren - schenden, 144.
Schande (te) - vernield, 177.
Schoede - schouw, afschuwelijk, 175.
Schoffyrlicke - norsch, met geweld, 17.
Schout - schuld, 29.
Schyetspel - schuttersvermaak, 18.
Scymps of stymps - stokwerk, 16, 31.
Slepper - muntstuk, 76, 121.
Slocht - sloeg haar, 212.
Sluymen - slempen, 53.
Smaut - olie 50.
Smoed - smaad, 37.
Soene - vrede, 70.
Soet - zaad, 166.
Soldeners - huurtroepen, 211.
Sonder - uitgenomen, 100, 176, 207, 210.
Sorge - vrees, 113.
Sorgen - vreezen, 142, 214.
Sorget - vrouwenrok, uitdrukking nog in gebruik alhier, 214.
Sout - soldij, 94, 125.
Spaede - laat, 176.
Spannen - folteren, 52, 123, 148, 154.
Sprokylle - februarij, 37.
Spreide - (vlas in der) droogend vlas, 132.
Staet - plaats, 180.
Stede - te pas, 177, plaats, 188.
Stein - een bundel vlas van zes stooten, 121.
Steyt - staat, 16
Stolt - stout, 208.
Stryken (goen) - weggaan, 201, 205.
Stygludder - ladder, 79.
Sunderlinghe - bijzonder, 112, 114, 142.
Suptilen - superpellicium, koorkleed, 98.
Sustighe - dusdanig, 87.
Sychtten - maaijen, 33.
Symelick - tamelijk, 69.
Sweynde - verkwistend, verswendend, 68.
Swegel - zwavel, 214.
Taters - heidens, zigeuners, 129, 160, 192.
Temelick - betamelijk, 54.
Tenoe - bijna, 34.
Teren of tyeren - gedijen, tieren, 165, 166, 167.
Toffel of taffel - schilderstuk, 72, 77, 144.
Torren - trekken, gaan, in onzen tongval klapwiekend vliegen, 207, 208.
Uytkretsen - uitkrabben, 144.
Ve of vee - rusie, oorlog, vete, 70, 75, 91, 122.
Veebrieff - oorlogsverklaring, 123, 206.
Velgule - muntsoort, 54.
Verbystert - verdoold, 181.
Verdeydingen - zie verteynden, 53.
Verduld - verdoold, 200, 202.
Verdeyenen - bedienen, 213.
Verhenckenis - toelating, 107.
Vermyeden - verhuren, 56.
Verluyt en verloefft - door de klokken en den kansel geëerd, 61.
Versacht - voorzag het 105.
Versluydert - verwelkt, 133.
Versneyk - misschien van versnikken, adem halen, 91.
[pagina 231]
[p. 231]
Verstrouwet - verstrooid, 119.
Versumelick - nalatig, 78.
Verteyndigen - vertienen, door tiende belasten, 53.
Vertyegen - afstaan, verzaken, 181.
Ververt - verschrikt, 98.
Verweyckt - opgewekt, verbitterd. 206.
Vluwen - vluchten, 91, 130.
Voeren - lukken, 201.
Voertten - vrees, vurcht. (passim.)
Vro - vrolijk, 76.
Volschien - volbrengen, 221.
Vroede - verrade, 160.
Vroemelick - dapper, 36.
Vrouden - vreugde, 126, 135, 138.
Vuervoetz - voor de hand overal, 131.
Vurgaen - verschijnen, 177.
Vyrss - versch, 99.
Vysken - kleine vis, 56.
Wagenborch - verschansing, 211.
Wederstoett - tegenstand, 78.
Weken - wieken, 214.
Wers - warsch, 51.
Weyck - flaauw, 134, 160.
Weynt - tot, 15.
Woën - waadden, 78.
Woenen - meenden, 36, 79.
Wylt - zonder regel, (passim).
Wympelen - vlaggen, 205.
Wysdoem - stadsraad, vroedschap, 117.
Wysen - declareren, 52.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken