Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jong Dietschland. Jaargang 4 (1901-1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jong Dietschland. Jaargang 4
Afbeelding van Jong Dietschland. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Jong Dietschland. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jong Dietschland. Jaargang 4

(1901-1902)– [tijdschrift] Jong Dietschland–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

Jong Dietschland
Kerstnummer en Jaarboek 1901.

Verslag over den Prijskamp voor een Tooneelstuk door Jong Dietschland uitgeschreven.

De prijskamp door ‘Jong Dietschland’ uitgeschreven, heeft, laat het ons maar dadelijk zeggen, bijna niets uitgebracht. Vijf stukken zijn er toegekomen: na eene eerste lezing vallen er vier buiten den prijskamp. ‘Voor Altaar en Heerd’ is een verdichtsel uit den Boerenkrijg; ‘Dronkev’ is een tendenz-drama tegen de dronkenschap; ‘Studentenvreugd’ is een blijspel waarin, evenmin als in de zoo even vernoemde dramas met geen enkel woord over het voorgeschreven onderwerp: de kath. VI. Studentenbeweging gesproken wordt; ‘Einde goed. Alles goed’ is een kluchtige historie van een dorpsschepene die weigert zijn toestemming te geven tot het vieren van den Gulden-Sporenslag, maar ten slotte door Vlaamschgezinde studenten ertoe gedwongen wordt....

Eene stalen wet die in het beoordeelen van een prijskamp onverbiddelijk wordt nageleefd is dat een ingezonden stuk, hoe groot ook zijn kunstwaarde zijn moge, waarin het gevraagde onderwerp niet behandeld wordt, ipso facto niet in aanmerking komt.

Wij meenen het nochtans goed een paar woorden meer

[pagina 85bis]
[p. 85bis]

over die stukken te reppen. Alle vier blijven diep beneden het middelmatige. Gebrek aan vindingskracht is oorzaak van een armzaligen ‘knoop’ of eener niet oorspronkelijke verwerking; scheppingsgeest schiet te kort om het ontwerp tot een kloek en deugdelijk geheel, met welgemeten verhoudingen, op te bouwen; het verband tusschen de verschillende bestanddeelen is dikwijls niet sterk; geen doorloopende handeling, geen kinematografische draaibeweging; wel een voorbijschuiven van afzonderlijke paneeltjes, ruw weg aaneengelijmd; er wordt soms den lezer - of toeschouwer - een te spoedig aangebrachte en daardoor niet genoeg verklaarbare keerzijde opgedrongen; de knoop wordt soms wel wat uit het oog verloren; onduidelijk geschetste karakters; de juiste toon is niet altijd gevonden of wordt, waar hij eenmaal is aangeslagen, niet evenjuist volgehouden: in één der stukken is de taal die de helden wordt in den mond gelegd, wel het bontste mengelmoes van opgeschroefd bombast, natuurlijkheid, en te platten eenvoud; zinbouw is dikwijls alles behalve vloeiend, soms wel gewrongen als een kreupel vers. Wat de taal zelf betreft: in die stukken regenen gebrekkige uitdrukkingen van allen aard nogal dik; dit is overigens een gebrek dat alle Vlamingen aankleeft en dat hoofdzakelijk dient ten laste gelegd aan het verfranscht onderwijs, Aanleg ontbreekt er zeker niet: in al die stukken vindt men hier en daar tooneeltjes die, op hun eigen genomen, goed geborsteld zijn; wat wel ontbreekt is studie, belezenheid en ervaring; ook de smaak der jonge schrijvers, - het zijn, meenen we, studenten uit de hoogere klassen der humaniora - is nog niet genoeg gelouterd; men kan het ook duidelijk aanzien dat er dikwijls met overhaasting gewerkt werd; hun ingezonden stuk is waarschijnlijk hun eersteling; daarom aanzagen we het als een plicht hun jeugdigen ijver tegen een verleidend zelfvertrouwen te waarschuwen dat al vroeg zou aanleiding geven tot een bittere

[pagina 86]
[p. 86]

ontgoocheling; willen zij hun ingeboren talent ontwikkelen en zich gedurende enkele jaren met de borst op het beoefenen der tooneelletterkunde toeleggen, dan, meenen we, zullen zij er geraken.

Hooger, in alle opzichten, staat ‘Uitheemsch en Inlandsch’ van ‘J. Berca’. 'Schrijvers doel is den invloed te laten uitschijnen van vreemde literatuur en zeden ‘die als een verpestend vergift op de Vlaamsche jeugd inwerken’: Daar steekt veel waarheid in, maar in zijn stuk gaat het wat al te ver; tusschen het goede en het kwade ligt geen taalgrens; als we over al het kwade spreken dat Frankrijk oplevert, waarom ook geen woordje reppen over het goede - b.v. zijne geschriften van kanselwelsprekendheid - dat er daar te vinden valt? Het ongeluk ligt juist in het feit dat dit goede in België haast niet gelezen wordt, terwijl al het kwade en het onbeduidende met gretigheid onthaald wordt. Beter ware de Vlaamsche Studentenbeweging dus verheerlijkt hadde de schrijver tegenover den franschgezinden student uit zijn stuk, die voor het Fransch zijn moedertaal verstoot en van Frankrijk niets overneemt dan het kwaad, door zijn vlaamschgezinden held de leuze niet doen voorstaan: ‘weg met het Fransch!’ maar wel ‘Nederlandsch spreken en schrijven, ook Fransch, Duitsch en Engelsch lezen, maar uitsluitend het goede en het schoone.’

Het stuk maakt ons met toestanden bekend waarin ‘eenige personen meer doorschijnend en handelend optreden;’ de voornaamste dier personen zijn twee gebroeders die scherp tegenover elkander staan; de eene is flamingant, de andere franskiljon, die tegenstelling is een goede vondst. Hun vader is een brave burger van den ouden stempel die bang is voor al wat uit den vreemde komt, een bekrompen mensch dus, Jozef, de Franschgezinde student is niet verstokt in de boosheid maar staat gansch onder den invloed van zijn spotzuchtige en wijs-

[pagina 86bis]
[p. 86bis]

geerigen studie(?)makker Frans. Frans en Jozef hebben geld noodig en maken voortdurend schulden bij zekeren heer Vareux; ze willen eindelijk Frankrijk's hoofdstad eens van nabij zien; Vareux leent hun weer het noodige geld; Jozef vertrekt ondanks het smeeken van zijn vader - (hij is meerderjarig) - en de verwijten van zijn broeder. Frans zijn vader moedigt zijn zoon integendeel aan, voor hem is Frankrijk een zalig oord en hij heeft geen ander leed in zijn leven dan geen Fransch te kennen. Als Frans en Jozef weerkeeren hebben ze hun driften bot gevierd en ontzaglijke schulden gemaakt: Frans schiet zich voor den kop - (hij zal nochtans genezen) - Jozef vraagt en krijgt vergiffenis; Frans' vader ziet thans in hoe verkeerd hij gehandeld heeft.

Dit onderwerp is niet nieuw, die histories van geldschieters zijn zelfs afgezaagd en dikwijls - lijk hier ook het geval is - niet natuurlijk genoeg. Het onderwerp is nochtans eigenaardig verwerkt; ter goeder plaatse heeft schrijver goed afgekeken tooneeltjes ingelascht die al het bittere der verfransching van opvoeding, bestuur en leger laten uitkomen; die tooneeltjes zijn kort genoeg om het verband tusschen de hoofddeelen niet te verbreken en zetten dus, als verrechtvaardiging der Vlaamsche Beweging over 't algemeen, aan de strekking van het stuk ook wel wat kracht bij. 't Hoeft echter niet gezegd dat ook dees tooneelspel het voorgestelde onderwerp van den prijskamp niet rechtstreeks genoeg behandelt; zonder aan de hoofdlijnen van het stuk iets te moeten veranderen zou men het evengoed kunnen laten spelen in een kleine stad uit Frankrijk.

De karakters van Frans en Jozef zijn waarlijk treffend en naar de natuur geteekend; met den geldwolf Vareuse hebben wij geen vrede en voor de Vlaamschgezinde partij uit zijn stuk heeft de schrijver den juisten toon niet kunnen vinden: Hendrik is zóó preekachtig en bombastig dat zijne woorden zelfs op eene studentenmeeting

[pagina 87]
[p. 87]

misstaan zouden en zijn vader is maar gedurig aan 't suffen. Kort: de Franschgezinden alleen pleiten door hun zeggen en doening almachtig voor de stelling van den schrijver; zijn flamingantentypen aanzien we als totaal mislukt.

Wil de schrijver zijn stuk teenemaal herwerken, wij houden ons overtuigd dat hij van zijn drama iets zal maken dat waarlijk goed en misschien het drukken waard is. Hij toch mag de pen niet neerleggen. Overwegende dat het eenig handschrift dat in aanmerking komt, het gestelde onderwerp niet rechtstreeks genoeg behandelt, en het letterkundig peil daarbij niet hoog genoeg staat, beslist de jury dat de prijs niet zal worden toegekend. Als een blijk zijner belangstelling kent het aan den schrijver van ‘Uitheemsch en Inlandsch’ de som toe van 25 frank.

Een nieuwe prijskamp (zelfde onderwerp, zelfde voorwaarden) wordt uitgeschreven: alle mededingende stukken moeten vóór 15 October 1902 ingezonden worden. De uitgeloofde prijs blijft 100 frank.

Voor verdere inlichtingen wende men zich tot het Bureel van Jong Dietschland.

 

De Verslaggever van den Jury.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken