Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jong Dietschland. Jaargang 5 (1902-1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jong Dietschland. Jaargang 5
Afbeelding van Jong Dietschland. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Jong Dietschland. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jong Dietschland. Jaargang 5

(1902-1903)– [tijdschrift] Jong Dietschland–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 188]
[p. 188]

Ziek - zijn.

I.
Klagen.

 
Zoo af, zoo af, ik ben zoo af van 't waken
 
van 't krimpen onder 't geeslen van m'n smert,
 
die striemend zweept met kortgebekte haken
 
diep klauwend in de lenden van m'n hert.
 
 
 
Men slaat hier toch zoo hamermorzlend herd
 
alsof ze in mijne zij m'n beendren kraken,
 
en mijne knieën knikken waar ik terd
 
en wit als doek is 't verwen van m'n kaken.
 
 
 
Men blijft m'n levenskelk vol alsem schenken
 
en'k huiverwalg bij z'n verpesten stank,
 
m'n lippen staan vooruit van 't altijd drinken.
 
 
 
Met lang gezeup dien zuren duivelsdrank,
 
m'n tanden beet ik los in 't lastig knauwen
 
van 't drooge lijdensbrood, zoo herd als steen.
 
 
 
Och Jezu, laat wat troost, een droppel, één,
 
op al de dorheid van m'n eten dauwen!...

II.
Jezus komt.

 
Met groote grepen zaait de morgendzonne
 
heur tintlend goudzaad in m'n kamer rond
[pagina 189]
[p. 189]
 
en gouden stofkeus weenden op den grond,
 
goudvischkens in 't kristal der waterbronne.
 
 
 
En in m'n ziele zindren zoete zangers
 
lijk die des avond aan de sterren hangen
 
door nachtegaals of engelen gebracht
 
in 't bidden van den zoelen zomernacht.
 
 
 
Ik ben zoo blij, zoo tranenlachend blij,
 
een dauw van vreê komt op m'n voorhoofd droppen.
 
Ik voel m'n bloed in al m'n polsen kloppen
 
'k Ben smoorziek, dank! m'n Jezus komt tot mij!...

III.
Jezus is gekomen.

 
M'n Jezu, Jezu, o m'n Jezu, 'k weet
 
geen zin; ik stamel, hakkel in m'n woorden,
 
m'n Jezu, Jezu, 'k had wel iets gereed
 
iets dat ik biddend van uw englen hoorde.
 
 
 
Als harpgezang uit verre hemeloorden,
 
maar 'k vind geen klanken weêr; en 't doet me leed
 
te staan hier als een kind dat niets en weet
 
z'n oogskens neer, voor vreemden die het stoorden.
 
 
 
'k Zou schreeuwen willen al de Zaligheid
 
die me overstroomt, me meêsleept in heur baren
 
Zoet ruischend eenen zang vol majesteit,
 
 
 
'k voel me in een zee van groote vreugde varen
 
zacht wiegend, grondloos diep en maaglik rein.
 
m'n Jezu, Jezu, ô m'n Jezu mijn!...
[pagina 190]
[p. 190]

IV.
De Zwaluw.

 
Ziet, ziet, ziet, ziet daar
 
de eerste zwaluw van het jaar,
 
leute doet hij kond
 
flidderfladdrend in het rond.
 
 
 
Langs den hemel blauw
 
zonder krook er in of vouw
 
zwirrlend keert hij, wipt,
 
duizend vliegskens binnenknipt.
 
 
 
'k Hoor iet: kerrewit!.
 
nipkens op 'nen tak hij zit
 
met z'n borstje wit
 
met z'n lijfken zwert als git.
 
 
 
Schoon is 't niet, is't niet,
 
maar ik wete het bedied
 
van dat eerste lied,
 
dat hij kwettrend nedergiet.
 
 
 
't Zingt dat lente komt
 
die de zwerte takken blomt
 
met eenen blommenstoet
 
en de zonne lachen doet.
 
 
 
Kwam, ach kwam, ach kwam
 
voor mij zieke lam en stram
[pagina 191]
[p. 191]
 
ook een lente meê!
 
Bidden zou ik dankbre beê!

* * *

V.
Te buiten!..

 
'k Mag buiten!.. Ha 'k ga asemhalen,
 
met heele reepen slikken
 
de lucht, zoo zuiverzoet
 
doorbalsemd, vol van frissche geuren
 
die uit de blommen likken
 
in reinen ambervloed.
 
 
 
Als groote blanke ruikers wuiven
 
kers-, peer- en appelboomen;
 
al wit wat dat ge ziet:
 
een blommenree met blonde baren
 
vol ruischend lentedroomen
 
en kwelend vogellied.
 
 
 
Ik sta, m'n oogen efkens open
 
-'k zie deur m'n wimpers henen -
 
te warmen me in de zon;
 
de koestring regent, overstroomt me
 
ik drijf van kop tot teenen
 
in eene warmtebron.
 
 
 
Het ziek-zijn-in-me sterft allengskens,
[pagina 192]
[p. 192]
 
ik voel het donzig stroelen
 
van warmer bloed. Laat Heer
 
ook 't zondig ziek-zijn-in-me dood-gaan,
 
breng sterkte in 't driftenwoelen,
 
m'n zielke is toch zoo teêr!

K.M.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken