| |
| |
| |
Uit ‘Zuiderkruis’ I
Min hevig en aanhoudend, evenredig afnemend op 't einde, als sneller en woester opvolgend in d'aanvang van het regenseisoen, - dreigden uit den Oceaan de baldadige tornado's stormbrekend op naar de kusten en over de wouden.
Wijl 't nog regende in de binnenlanden lauwde weêr bij dag drogende hitte op d'aangeslijkte ertseilanden Bissagos, vér in de zee gebrokkeld als puinen van vroegere land- en woudheerlijkheden.
Een drietal pantserschepen voerden de koloniale expeditie aan uit Portugal naar 't vijandige Guinea.
Trage en behoedzaam stoomden de bedrevene zee-kapiteins - bruingebrand - den vaartweg nauw-afmetend langs de met cijfers-bedekte dieptekaart, - spiedend heen en weer wandelend op de hoogste voor-brug des vaartuigs, - van uit den vollen oceaan dóór de bleeke wateren, tusschen de groene droomstille Bissagos-eilanden.
Wijl de kalme negerloods, plichtbewust of misprijzend sprakeloos, 't roer-rad links of rechts wendde, zeker en handig 't schuivende schip leidend, door de tooverlichte wateren, waarover een zwaar-geurige zucht kwam van de beboschte lage eilanden.
Want die streke was heimelijk verleidend en gevaarvol; schier rezen de licht-beschenen eilanden boven de tin-blinkende waterkabbeling; over die gewesten lag een blanke hitte neergegloord uit de forsch-stralende Tropen-zon, aldoor de wittrillende luchten over de zeeën en landen; men zag en voelde dat de warmte hier onuithoudbaar was.
Hier en ginds steeg een zware rook in de windlooze atmospheer, uit de dorre hoog-gras vlakten of langs de woudzoomen waar de strak-gloeiende zonnestralen brand ontstoken hadden.
| |
| |
's Avonds werd het anker neergeploft en de zwaar-bonkige keten ontrolde snel, krassend, ruchtig scharrend langs de stalen scheeps-wanden, storend akelig in die zee-stilte, tot het anker beet. Daar lagen ze tusschen de zwijgend donkerende eilanden.
De dag was heet warm, de avond overdwelmig aan kleurluchten en stilte en walm uit de wateren en eilanden, de nacht was geweldig, starvol tot in de verste kimmen, starvol weerkaatst tot op den bodem der zee; en een voorgevoel op-dreigde in de ziel dat ook 't leven hier zou geweldig zijn aan lief en leed, aan arbeid en eenzaamheid.
Bij 't donkervallen des avonds, en doorkleuren en doorkoelen der Tropensferen, verhaalden dan onder zich de koutende, lachende, spelende soldaten, woelig ondereen gestrekt en in dekens gewikkeld, tegen de nacht-koelte, in alle leêgten en holten van 't stalen dek der oorlogsschepen.
Ze verhaalden met de bijgeloovige ernst hunner dorpswelsprekendheid van vreemde gebeurtenissen in 't wondere Guinee-land, van gedrochtelijke dieren en negerrassen, van neger-banketten waar menschenvleesch gebraden werd, zoo schilderachtig kleurend en gebarend dat de toehoorders 't negermes reeds door hun ingewanden rijten voelden; of van verdoolde blanken door mieren verslonden, van de gloeiende nacht-insekten, van goud- en zilvermijnen, van koortsen... en elkeen te beurt roemde zich onaantastbaar te zullen blijven in gezonden overmoed.
En menig nuchter hoofdig dorps-soldaat droomde in de luwe scheepshoeken van de naaste terugreize met vergaarde rijkdommen en goudklompen in z'n armoedig reiskofferken.
De eilanden schaduw-lijnden op de verre wateren die bleeker en bleeker, doorschijnender lichtglaasden; de zon klom goudig en machtig boven de kim; dag steeg over de groene zeeën en groene eilanden en een wind-zucht dreef de morgendampen saâm en weg, in de grauwe wester-wijdten van den Atlantischen Oceaan.
‘Anker lossen’, weerklonk uit den spreekhoorn.
Uit alle kanten en hoeken kwam manschap te voorschijn; het stoom-kraantje met houten trommel-as, waarrond de anker-keten oprolde, werd schokkend, schommelend, damp- | |
| |
zweetend door alle gaatjes en voegen, in werking gebracht en tilde langzaam de zware keten omhoog, tot het anker, met een ruk losgetand uit den zandigen bodem, meêkwam, traag-onwillig uit die lauwe wateren.
‘Log uitwerpen’ - en weinig nadien
‘Vol damp, vooruit’ - met bel-rinkelend geschel, klinkend in de diepste holten van 't breed-beukig schip; stoomtocht joeg uit de barst-volle ketels; de cylinders begonnen, versnellend, op en neêr, hun krachtig ademings-werk, de schroef kleur-woelde parelmoerig in de morgen-bleeke, groene, roze, blauwe olie wateren en weêr schoven de eilanden weg achterwaarts, snel onzichtbaar, effenend, in de verre morgendampen.
Weldra was 't ‘Halt’ en ieder klom aan dek.
Ze lagen stil in eene kleine baai, eenige honderd meters in zee; enkele blanke huizen met gaanderijen, stil-droomden ginder op 't strand tusschen de hooge lommerlooze boomen en verder-op strekte 't groote woudland, roerloos, oneindig wijd in 't middaglicht.
Reeds spoedde de groote roeiboot der tol-beambten met vluggen riemslag der naakt-spierige negers, schoof langs de schepen en een blanke klom op: de dokter, dan de tolbeambte, zeer bleek, bleeker dan hunne witte helmen.
Langs den oever, met teêr-blauwe en teer-groene eilandenzichten in lichte zee-verte en bleeke-kalme horizont, - trillend van hitte, als 't schijn-rustig verre woudland waar oorlog broeide, wapperden op zee-adem vlaggen en vaandels langs de gevels der handelshuizen.
De Gouverneur van Portugeesch Guinea zou uit 't gindsche grijze oorlogschip aan wal varen; geen daverend geschut mocht hem nochtans verwelkomen om rouw-betuig van 't onlangs afsterven des konings en troonopvolgers van Portugal.
Blanken in witte gewaden, bleek onder de witte Tropenhelmen, wandelden op en af de aanleg- ‘wharf’. De naakte zwarten lagen nieuwsgierig onder 't lommer der oever-boomen of vlijden zich neer in 't gloeige zonnelicht en loegen ondereen.
De Gouverneur, een flinke Portugees, zou het leger in 't binnenland, en, denkelijk, ook ten strijde voeren. Hem werd vriendelijk te gemoet gevaren door de hoofd agenten der handelshuizen, en na hem werd 't gansche expeditie-korps aan wal
| |
| |
gezet tot groote verbazing der zwarten die zich nooit hadden ingebeeld dat zoovele, al te vele, blanken op de wereld liepen. Hunne geweren waren van oud, lomp maaksel, en lading bedroeg zware stomp-puntige kogels. De kleeding der soldaten bestond uit het koloniaal kaki-kostuum en breeden warm-vilten hoed.
Gepropt in de kleine hangbootjes der pantsers, vaarden z'aan wal; en bij 't nader glijden drukte de warmte logger, stikkender, der uitwasemende landen onder zonne-blaking; de keien langs den oever moesten heet zijn, gloeiend gebroeid sedert dezen morgen: en ze voelden de warmte doorheen de dikke zolen hunner zware reisschoenen.
Dreunend stappend bereikten z'hunne kasematten.
Dienzelfden avond, wijl officiers en soldaten op kleine danspartijen zich met lichte vrouwen uit Cabo Verde vermaakten, werd uit het fort door zwarten een aantal geweren en ammunitie gestolen en des nachts brandde 't gansche buiten-dorp af der negers, die zich in 't Portugeesch legertje als gidsen en hulpkorps aangeboden hadden. Alfa Yaya was te lande...
Om 't houten geraamte der hutten kronkelden vuurslangen, 't instortende dak viel krakend in den vuurpoel, die lichtte op de reuzen-boomen der dorpsplaats; 't gloeien werd donkerder, smeulde uit, en zwarte vrouwen en kinderen doolden de blanke stad in, uit vreeze der woedende brandstichters.
's Anderendaags dan werden de poorten gesloten en de oorlog was aan gang met verbod de zwarten wapens of buskruit te geven of te verkoopen, met verbod de rivier op te varen waarop de faktorijen gevestigd waren. En de blanken bleven afgezonderd mijlen en mijlen ver in 't binnenland.
Dit geschiedde op maandag der Goede Week.
De gansche weke lang, van 's morgens af, tot 's avonds, behalve 't dwelmige hoog-heete middaguur, heerschte drukte en gedrang en gewoel van neger-lastdragers op rij aanschuivend, boven op de zee-stakade, om de zakken en kisten over te heffen uit het klamme ruim der dansende schipjes, die telker reize van de oorlogschepen in de baai geankerd, weder aan wal spoedden tot lossen der menigvuldige oorlogsbehoeften en amunitie; dan met een moeilijk loopen onder hun huid-bezeerende zware lading op hoofd en schouders ijlden de zwarte
| |
| |
arbeiders naar 't uiteinde des kaaibouws en van daar klimmend - stuitend, pijnlijk struikelend met hunne bloote voeten op het brandende rots-straat-naakte der snijdende ertsklompen, - kropen ze naar 't fort, waar telkens voor elke baal of kist die men aanbracht, een koperen muntstuk werd toegeworpen; de beestlijke haast der ontlading door die last-dierlijk-zwoegende mannen en vrouwen, naakt gewroet en gerukt van hun geweld en wilde werkdrift trof droevig den ongewonen toeschouwer.
En zij loegen met de spierwitte tanden in kinderlijk koddig aangezicht met zweet en stof bemorst; 't scheen of de tintel-moede knieën en aarzelende verzeerde voeten na het beurtelings last-afwerpen, zouden bezwijken en neerknakken onder 't koortsig zinderende lichaam, moegebogen en gebroken in 't loopen onder de kwetsende vracht.
Maar 't werk moest vlug te einde en zou voor Paaschzondag voltrokken worden.
Goê-Vrijdag noen werd zonder rustpooze 't slaafsche wanordelijk overhaaste afladen en inhalen der krijgsgoederen binnen 't fort voortgedreven...
Schielijk: op drie uur klokslag barstte boven uit 't fort over de schemerlichte stad een treur-statig klaroengeschel.
De schepen wedertuitten, snorrend eerst, met klimmende sissende galm, scheurend door de zilvere-licht-lucht.
De havenarbeid werd gestaakt, de winkels gesloten, de straten waren in een ommeziens ledig, en de blanken, anders zoo licht spottend en schertsend, waren ernstig, nadenkend, of ze zich hunner ongeloofsbeweringen en pocherijen een stonde berouwden, trokken afzonderlijk in de woonstkamers.
...Een zwijgend zwoegend deelhebben aan bovenmenschelijke smart en lijden bediedde die kortstondig-akelige stilte en verlamming van leven en geluid.
...Lichtgloed gloorde nu eenzaam door de zwoele-adem-looze straten, de benauwde straten eener verlaten stad, de leeg geteisterde straten eener gedoemde stad waar pestgeesel zou gewoed hebben.
't Bevel des legeroversten had dien stilstand, dit rouwbetoog voorgeschreven, een uur lang.
...Een onmeetlijk wee-uur voelde zich lijden en smachten en pijn-zeerig kwijnen op dien Goê-Vrijdag nanoen, onder de dreigend-hoog overblakende Tropen.
| |
| |
Dan ontwaakte opnieuw arbeidsdrift: 't lastige leven der kolonie:
der blanke bannelingen, gedreven door eigen hebzucht of slachtoffers der weelde-gier van voorzichtige heerschers en gebieders in den koelen vaderlande.
't Lastige leven der zwarten, verdrukt in hun stamland, om beschaving en inwijding tot de grootsche weldadige ontginning van Europeesch edel en opper-leven en eeuwenlange vooruit-rukking in 't Goede en Schoone en Ware.
Arme negers.
Paschen luide tingel-bellend, uitbundig-schellend, het dol zwaaiend klokje der fort-kapel.
Op vroegere feestdagen bleef 't kerkje ledig: alleen kleinerondturende negertjes schoven naast elkaar op lage banken langs de wanden.
Soms, bij afvaartmis, afscheidsdienst ter gedachtenis van een bezweken mede-banneling waren blanken aanwezig, welvoeglijkheids-wege, achteraan in de lommer-hoeken weerzijds de breed-open deur, koutend half-luid, onverschillig.
Uit menschelijk opzicht, kinderlijke vreeze voor spot of scherts bleef menige blanke uit den zondagdienst.
Vroegertijds ook was de Kolonie door missionarissen bezocht en vruchtvol hadden deze het Evangelie verkondigd. Binnen het fort der hoofdhaven Bissao hadden zij een kerkje opgericht waar nog immer een Portugeesch priester mis las en een oude grijze neger was den priester dienstbaar bij den nederigen, hoog-bediedenden dienst des Zondags of soms ten feestdagen binst de week.
Vele priesters had die oude neger aldus geholpen, die bezweken een na een, doodgekneld door de heerschende koortsen en de nijpend-droeve eenzaamheid; want de verblijvende blanken wilden den ootmoedigen priester niet kennen, noch hem in noodgeval bijstaan.
't Oude werk der zendelingen langs den zeekant ging te loor; 't geloof stierf uit bij de ras-vergetende negers, onverschillig wordend naar 't voorbeeld der onverschillige blanken, hunne meesters; - eenige begrippen en geloofspunten bleven voortleven met eene gelijktijdige terugkeer tot oude fetisch-bijgeloovigheden en monsterachtige verderfelijke ge- | |
| |
bruiken van rassen door alcohol verbeest en plechtigheden der neger-vrijmetselarij 's nachts in de sombere wouden.
Op dezen Paaschdag, wijl 't klokje jubelde zilverklankig in de zilver-blauwe zonnelucht, schetterde 't klaroen een verzamelings-bevel over 't binnen-fort-plein en de vlug geschaarde gelederen op klaroen-maat, oversten voorop met blooten sabel, stapten dreunend de wijde poort binnen, vullend propvol de kapelruimte, anders zoo ledig en stil.
Men meende den bleeken priester-zendeling ontroerd te hooren, wijl hij de voor-gebeden prevelde tot het misoffer inleidend, dat hij gewoonlijk voor zich en afwezigen opdroeg.
Een groote bediedenis voelden de omstaanden in de eenvoudige plechtigheid der Paascli-viering, vèr... vèr onder de Tropen zoo wijd gelegen van 't Belofte-land waar de grootsche instelling, 't inleidend Zelfoffer geschied was, dat voorzeid werd: 't altijd-durende offer der toekomende eeuwen en tijden.
... Die jonge soldaten, die strijden zouden tegen den onbekenden ontmoedigenden onvatbaren negervijand, voortgespoord door tergende martelende bliksemfelle hitte, aangegrepen door sluwe wringende koortsen, ontstemd door 't snoode heimwee en vrees der alom-loerende dood-dreiging; - ze waren geknield, hoofdgebogen, droom-denkend, beeld-stil;
en baden wellicht om sterkte, moed en hoop-aandrift, ziel-ophoudende kracht langs den smachtenden veldtocht door zoele ontzenuwende hitte der wouden en moerassen; - of, wegens krijgstucht daar aanwezig gedrongen, lieten in 't geheugen verstrooiend herleven: het onbewuste kinderspel, het woeste jongensspel, het losse liefdespel, hun opvolgend tijdverdrijf in 't heimland waarbij ze beurtelings naderwenschten: soldaat te worden, officier te worden, door voortreffelijken dienst, moedig gedrag, trotseeren van gevaar en dood, roemvolle verdienstelijkheid jegens 't vaderland;
en ten slotte zouden ze kampen hier met schimmen en vliedende gedaanten in 't donkere bosch, worstelen tegen verraderlijke onzichtbre koortsgreep, tegen afmattende slaaploosheid, zwoegend onder 't bitsig nijdig hengelen der muskieten, vluchten de krioelende fel-bijtende nijpende bloedzuchtige legermachten der mier-tochten: moeizaam, eerloos, hopeloos, zegeloos...
Enkelen dan baden smeekend, hartstochtelijk zooals men
| |
| |
in Zuiderlanden onbeschaamd bidt; velen droomden, ongeduldig opziend en 't zweet-wegvagend langs 't vleesch-gezwollen aangezicht.
De klaroen kondigde ‘Consecratie’ als de blije komste en plechtige intrede van een machtig Koning, statig langzaam, berstend in de volkomene stilte, boven de gebogen hoofden weg, door de gapende portaal-wijdte, naar de verste hoeken van 't eenzame plein waarover straling vuurde en blaakte der volle Tropen-dag-hitte.
Het mysterie was voltrokken.
De hoofden rezen op, een zuchting ademde dóór de stilte uit ieders gekrompen-gebogen borst, nu diep lucht-inhalend, toch maar flauw-warme lucht onverkwikkend, niet-lavend, niet-vullend de hijgende longen.
Wellicht gedacht ieder 't offer dat hij zelf bracht en voltrok hier, en zuchtte...
Offer aan eerzucht, aan 't vaderland, aan 't nooddruftig huisgezin waar geld ontbrak; offer aan nieuwstrachtende jeugd-drift, offer en boeting aan afleiding zoekend-verleden.
Voor velen een levensoffer, een worp in 't bestendige dobbel-spel tusschen leven en dood...
En van d'uitkomste wist geen.
E. Van der Straeten.
|
|