Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het keurboek der stad Diest (1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het keurboek der stad Diest
Afbeelding van Het keurboek der stad DiestToon afbeelding van titelpagina van Het keurboek der stad Diest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

PDF van tekst (0.39 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Editeur

Karel-Frans Stallaert



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het keurboek der stad Diest

(1885)–Anoniem Het keurboek der stad Diest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 53]
[p. 53]

Woordenlijst.

De cijfers verwijzen naar de bladzijde. De oorspronkelijke spelling is behouden.

 

Aamen. Peilen, roeien, 8.
Afdeilen. Afnemen, 51.
Ale. Aal. Wordt onderscheid gemaakt tusschen Aal en Paling, 50.
Alleneen, allene (al in een). Kuddegewijs, 10.
Alrande. Allerhande, 8, 13.
Als, alse. Om, 20, 26, 38.
Als dicke, alsoe dicke. Zoo dikwijls, 8, 25, 36, 43.
Alwie. Hoe, 22. Doch in andere oorkonden altijd ‘wie, wije.’
Ambacht. Bediening, 45.
Ambacht. Bediende, stadsdienaar, 15.
Ambacht dragen. Eene bediening uitoefenen, 15.
Anderwerven. Ten tweeden male, 26.
Anxteneren. Beangstigen, 26.
Bangruyt. Verlofbriefje om te brouwen, 36.
Baraet. Geraas, getier, 14.
Beckenen. Metten beckenen slaen. Werd oudtijds gedaan om het volk te vergaderen. Hier waarschijnlijk ketel- of spotmuziek maken, 14.
Becommeren. Belemmeren, 42.
Bekeeren. Iets elwaer bekeeren. Over iets tegen de verordende bestemming beschikken, 9, 10.
Benemen. Beletten, verhinderen, 24, 35.
Bertoensch (vee - vleesch), 30. Duister woord. Kan hier wel aan Bretonsch gedacht worden?
Besaken. Smokkelen, onttrekken, ontvremden, 24.
Besien. Bezichtigen, 46, 47, 48, 50.
Besoeken. Betasten, bevoelen, 24.
Bestaden (besteedt). Aanklagen, aangeven, 26.
Betegen. Beticht, 34.
Beteren. Boeten, 45.
[pagina 54]
[p. 54]
Beteringhen. Teb -. Als boet, 14.
Bevaen met sekerheiden, met sekerheyt. Borg doen stellen, 26, 29.
Bidden. Bemiddelen, ten beste spreken, 22.
Bier. Brouwsel, 35, 36.
Bierwessche (bierwissche?)? 41.
Bi hem zelven. Afzonderlijk, 30,50.
Bloetreysen. Bloedstorting, 26.
Bode. Stadsbode, 33.
Brechte. Bracht, 46.
Breken (breuken). De verordening overtreden.
Briedere. Brouwer, 35.
Broke (breuck). Overtreding, 9.
Buxhoren. Bokking, 31.
Dach doen. Rechtsdag bepalen, 40.
Derdel. Derde deel, 11.
Desch. Disch, werktafel, 48.
Dierre. Duurder, 39.
Dijsdach. Dinsdag, 39.
Dinghen. Pleiten, 14.
Draghen. Baten, strekken tot..., 12.
Dreftijt. Drijftijt, de tijd gesteld tot het stadwaarts drijven van het vee, 15.
Echterste. Achterste, 47.
Eensmaels. Eenmaal, 49.
Eesen. Azen, 50.
Eest. Ist (passim).
Elre. Elders, 13, 16.
Elswaer. Elders, 48.
Elwaer. Elders, 9, 13, 36.
Engheenrehanden. Geenerhande, 31.
Enwech. Weg, 1, 3, 17, 19.
Ergeren. Schenden, beschadigen, 19, 25, 43.
Ergherens. Ergens, 34.
Ewegh, 19, 25, 34, 42.
Gaen tegen. Te gemoet gaen, om vóór de markt te koopen, 16.
Gaardechtech vleesch (- achtig). Min of meer garstig, - bedorven, 2. Kil. Garstachtigh.
Gheboden. Bevolen, verordend, 32.
Gheghelden (ghelden). Betalen, 21.
Ghegouden (gegolden). Betaald, 39.
Gheherste scoen (gheharste). Met hars bestrekene schoenen? 48.
Ghehoestoelen. Verkoopen, laten? 36. Als ‘beste hoofd’ is het woord hier niet toepasselijk.
Ghelden. Betalen (passim).
Ghemaecte stocken. Gescherpte? Zie La Curne vo Afaitié, 24.
Gheslepen (wapen). Scherp, 23, 24, 44.
Ghescut (gh - vee). In het schuthok opgesloten, 11.
Gherecht. Wettig, wettelijk, 7.
Gherst, ghersten. Garstig, 31, 32.
Ghevreet. Zie Vreden, 18.
Ghewere. Wapen, 23.
Ghicht. Gift, 45.
Ghore, ghoor, goer. Slijk, modder, 17.
Godensdach (des - daeghs). Woensdag, 3, 13.
Goedensdach. Woensdag, 6, 7, 16.
Goensdach (tsgoensdaeghs). Woensdag, 3, 6, 13, 38, 39, 46.
Graght. Graf, 10.
Haghe. Bosch, 43.
Handelen (met vonnesse der scepenen). Recht doen, 26.
Harinck van den heilighen Lande. - Van Helgoland, 31. De eerste bewoners van dit eiland (de Oost-Friezen) beschouwden en vereerden dit eiland als ‘heilig’ (Helgo).
[pagina 55]
[p. 55]
Heercomen. Afgekomen van de oudheid tot ons, 26.
Helt. Dialectisch voor ‘houdt,’ 43.
Hoeborgherbier, - byer. Hamborger bier, 36, 37.
Hoeyer, 42(?).
Hoeme. Zich, 24, 26.
Hoer, hoor. Zie Ghore.
Hoen. Hen, 24, 28, 35, 48.
Hoeren. Behooren, onderhoorig zijn, 11.
Home, hoeme. Hem, 16, 21, 22, 28.
Hoppe. Bier, 35, 36.
Hore. Zich, 27.
Hornoc. Hoek, 31, 32.
Houden. Aanhouden, 38.
Houden op zinen eet. Staande houden - beweren op zijnen eed, 38.
Houtmenghere. Koopman in hout, 19.
Hoven. Rechtbanken, vierscharen, gerechtshoven, 11.
Hueden. Houden, 3.
Huis, huys. Vleeschhuis, 1, 2, 29, 49, 50.
Huisen ocht hoven. Herbergen, 12, 21, 32, 38.
Huysen. In huis doen, 39.
Hulpe. Dialectisch voor ‘hielpe, holpe,’ 41.
Inghelt. Recht op den visch, 30.
Inre van vessche. Ontvanger van het recht op den visch, 30.
Inweert. Naar binnen, 16.
Jagen. Najagen, nazetten, 26.
Cabaret. Eigenlijk een huis, waar men ‘ziedt en braadt.’ Zie Antwerpsch Keurboek, 802, 85. Een Diestersche oorkonde van 1643, heeft: Dat gheene cabarettiers, die ‘braderije oft cabaret’ houden, enz.
Caemme. Voetstoof? 20.
Calengeeren. In de boet slaan, 45, 48.
Kalfshoede. Kalfskoppen, 2.
Calverenscoen. Schoenen van kalfsleer, 47.
Kelren. Kelderen, 37.
Ketelhoet. Yzeren hoed, helm, 41.
Clayken Kleine zilveren munt in Vlaanderen, 46, 47. Zie Gailliard, Glossaire.
Clumme. Dialectisch voor ‘Clomme,’ 38.
Knijf. Korte degen (canipulus), 23.
Coenreiden. Leertouwen, 47.
Coenreider. Leertouwer, 47.
Coepbroet. Brood voor den handel, 39.
Coere. Keur (passim).
Coerenvercopere. Graanhandelaar, 39.
Coermeesters. Keurmeesters, keurders, 48.
Koire. Keur, 49.
Coman. Koopman, 30.
Comescap. Overeenkomst van koophandel, 25.
Core. Keur, 45, 46.
Corencoep. Prijs van 't graan, 36.
Cranc (vleesch). Aangestoken, 2.
Quaet(vesch, vleesch). Bedorven, 4.
Quecborne (quicborn). Eene bron in de stad Diest, in de Latijnsche oorkonden ‘Fons vivus’ genaamd, 20.
Quite zijn van den here ende van der stad. Niet strafbaar zijn, 39.
Langhen. Halen, 33.
Laven (het leer). Te weeken zetten? 47.
[pagina 56]
[p. 56]
Ledeghe wive. Lichtekooien, 12.
Leeren dinghen. Tot taalman dienen, 14.
Loenen of senden (speelmanne). Voldoen bij loon of geschenk? 13.
Mansname (Man oft m -). Man, mannemensch, 12, 44.
Mer. Maar, 50, 51.
Mesbieden (mis -). Miszeggen, beleedigen, 21.
Mesdaet. Boet, 21, 29, 45.
Mesdedich. Dialectisch voor ‘misdadig’. Overtreder, 27.
Mesmaken. Schenden, beschadigen, 15.
Messpreken. Beleedigen, 14, 21, 29.
Mete vesch. Moot? 4.
Minct. Dialectisch voor ‘mengt’, 33.
Moet. Toestemming, 34.
Moyen. In rechte betrecken, 11.
Muyl (van een visch), 52.
Naerre. Nader, 28.
Nast (Ast). Eest, droogplaats, 17.
Nerghint. Nergens, 13.
Niegheren elres. Nergens elders, 16.
Nyergerins els, 50.
Niewel. Nergens, 12.
None. Noen, middag, 6, 8, 14.
Nummermeer Nooit meer, 45.
Ocht. Of (passim).
Ocsuyn. Gelegenheid, omstandigheid, 26, 27.
Oeryoel (oryoel?). Schijnt bedorven te zijn van het Latijnsche ‘hordeum,’ gerst, 40. Waarschijnlijk eene afwijking van de gewone soort.
Omgaen. Rondgaan, 48.
Onderen. Vor, vore na den onderen. Voor - na den middag, 6, 7, 31.
Onderstaen. De naasting vervolgen? 19.
Ongerecht. Onwettig, onwettelijk, 7, 8.
Onkuyscheit. Vuilnis, 41, 42.
Onscout. Ontschuldiging, 24, 28.
Ontdragen zijn ghelaegh. Heengaan zonder zijn gelag te betalen, 14.
Ontkeeren. Onttrekken, 10.
Ontwee. Aan stukken, 7, 8, 49.
Ontreinen. Ontreinigen, bevuilen, 41.
Ontseggen. Uitdagen, 38.
Op. Uit, 26.
Opnemen (twist). In vrede leggen, 41.
Opslaen (tghoor). Verzamelen en op een hoop leggen ('t slijk), 17.
Orber. Nut, nuttigheid, 15, 22, 29.
Ouwenvleesch. Ooienvleesch, 49.
Overmids. Door, 26.
Overmids. Met, 5, 15, 22.
Over recht. Voor recht, 26.
Palanen. Schoen tippen of-punten, Fr. Poulaines, 47.
Paleeren. Versieren, bezetten, 2.
Panchier. Pantser, 41.
Panchijs (paenaccys). Brouwaccijs, 34, 35, 37.
Panchysere. Ontvanger van den brouwaccijs, 34.
Parysisen. Parisis (munt), 46.
Pegelaer. Peiler, ijker, 36.
Pelle. Baarkleed, 9.
Perdenscoen. Schoenen van paardenleer, 47.
Persouwen. Peilen? 37.
Persse (porsse). Volkshoop, gedrang, 15.
[pagina 57]
[p. 57]
Pijnen. Pogen, 15.
Pynkenscoen. Schoenen van de huid van een jongen os, 47. Kiliaen Pinck.
Plate. Harnas, 41.
Pothuve. Kleine helm zonder top, 41. Cassis humilis et sine cono, zegt Kiliaen.
Proghien (prochiën). Tot zekere parochie behooren, 9.
Proper. Eigen, 9.
Putier. Hoerenwaard, koppelaar, 12.
Putcupe. Emmer om water te putten, 41.
Raet. Uitspraak, beslissing, 19, 26.
Recht boven recht soeken? 52. Toch geen beroep?
Rechtvoert. Rechtuit, 37.
Rendere. Runderen, hoornvee, 48.
Richtere, passim voor Schout, 24.
Rijnvesch, rivesch. Soort van zeevisch, zie Gailliard, Glossaire. Eene Brusselsche keure van 1486 verbiedt ‘gollen’ te verkoopen onder cabbeliau oft rijdevisch.?
Rivesch, 5, 51. Zie Rijnvesch.
Ruedinghe, 13, 14. Rutinc, mv., rutinge, was een soort van zwaard; bij Kiliaen Ruytinck.
Sacheleec, sachlijc. Zienlijk, zichtbaar? 23.
Zameninghe. Zamenspanning, 32.
Scarpordich. Scherpsnijdend, 23.
Scepenen maken. De macht geven om, in de gegevene omstandigheid, als schepen op te treden, eenen schepen te vervangen. 25, 28.
Scoemekere. Schoenmaker, 48.
Scoemekerie. Schoenmakers-ambacht, 46.
Scoen (vleesch). Gezond, 2.
Scoen. Schoenen, 47.
Scoenschen harinc. Schotschen? 31.
Scorsen. Looijen? 47.
Scout. Schuld, 7, 20.
Scoutheite, scoutheit, scoutheyt. Schout, 27, 28.
Scrijnne. Kasten, 20.
Sculdere. Schuldenaar, 14.
Selfter. van s. zolen. Uit hetzelfde stuk als de zolen gesneden. 47.
Sluechine. Sloeg hij hem, 41.
Smale dinghen. Kleine waren, 40.
Snevlocken. Sneeuwballen, 43.
Sollen met colven. Kolven, 43.
Stad. Plaats, 51.
Stade doen. Baten, 24.
Staden, steden (den vrede). Bevestigen, 26, 27, 28, 29.
Stave. Yseren - coperen. Stokken met ijzer of koper beslagen, 23.
Stermijn. Soort van haring? 31.
Steven. Dialectisch voor ‘staven’, stokken, 23. Bl. 42 staat ‘steven’ en ‘stocken’; men merke echter dat ‘stock’ oudtijds ook een wapen over 't algemeen beteekende, gelijk het Fransche ‘baston’.
Zuchte. Dialectisch voor ‘zocht’, 41.
Zulre. Zolder, 39.
Zulren. Zolderen, 39.
Telivereren. Vrij laten, 30.
Swart bier. Bruin bier, 35.
Te maele. Te gelijk, 51.
Te male. Te zamen, 24.
Te node. In geval van nood, 32.
Tepken. Tipken, 66.
Tjeghen, tjegen. Tegen, 26, 27, 37, 50.
[pagina 58]
[p. 58]
Tine. Kuip of ton, 37.
Tyntmeestere. Gezworen van een ambacht, 49.
Tot. Boven. Afwisselend met ‘sonder’, 15, 40.
Tsiene. Te zijnent, 1.
Tuychberich (tuichbarich vleesch). Waarvan de gezondheid door getuigen bevestigd kan worden? 49.
Tune. Staken of tune, 18. Hetware gewaagd een stellig onderscheid te maken en eene overal toepasselijke beteekenis aan deze beide woorden te geven; hier ter plaatse schijnt het eerste de wijngaardstaken aan te duiden, het tweede de staken of palen der omheining.
Uutvardere. Uitvoerder, 51.
Van. Om, 38.
Van. Tegenover, 39.
Veerdel. Vierde deel, 36, 49, 52.
Veertiennacht. Veertien dagen, 45.
Velbloeter. Vellenplooter, 20.
Verbeteren. Op v. (van den scepenen), 48. Zooveel als: op goedvinden - op verzachten der straf.
Verborghen. Borg stellen voor, 32.
Verdect aansceen. Bedekt aangezicht, 41.
Verdeilen. Veroordeelen, 20, 38.
Verdinghen. Eene schikking maken wegens, 11, 45.
Verghouden (Vergolden). Vergoed, betaald, 11.
Verkelct, verkalkt, te veel gekalkt? 48.
Verclaernesse. Verklaring, 42.
Vermaken. Vermommen, 41.
Veroersaten. Vergoeden, 19.
Verrichten. Vergoeden, 19.
Versceiden. Scheiden, 50.
Verseeghde (wapenen). Verboden, 24, 41.
Verspreken. Beleedigen, beschimpen, 21, 26, 40, 41, 44.
Verstoeren, verstoren. Herstellen, vergoeden, 18, 25.
Vertughen. Betuigen, 6, 7, 8, 18.
Verwinnen. Overtuigen, 7, 8, 20.
Vesschen. Soort van leder(?) 47.
Vetterie. Looierij, leerlooierij, 46.
Vinder. Keurder, waardeerder, 51.
Vyncke. In eene verordening der 15e eeuw, wordt gezegd, dat, als wanneer eene processie zou uitgaan, men op dien dag, 's morgens, driemaal de ‘vinckclocke’ luiden zal: 1o ten half 7, om iedereen te wekken; 2o een uur daarna, opdat eenieder zich zou bereiden; en als zij voor de derde maal luidt, omtrent 8 uren, moet elk ambacht onder zijne ‘kersse’ zijn. - Eene andere verordening, deze voor het ‘Cremersambacht’ (1548), bepaalt dat de ‘Cremers van binnen 's morgens, te ‘vinck-entijde’ ter markt komen zullen, op straf van dien dag hunne plaats te verliezen.
Vinstere. Namelijk ‘vóórvenster,’ ter uitstalling van koopwaren, 47.
Vive, sinte Vive. Sint Genoveva, 11.
Vliet. Rivier. sHeren vliet. De Demer.
Vluchtich. Voortvluchtig, 41.
Voederen (vleesch)? 2.
Voederen. Vorderen, varen, 13.
[pagina 59]
[p. 59]
Voerghesproken. Hooger gezegd of gemeld, 28.
Voerhoeft. Stoep, 17. In het keurb. v. Antwerpen: ‘anthooft.’ In West-Vl. ‘voorland’ (De Bo).
Voerhouden. Toonen, 33.
Voercopere. Opkooper, 39, 40.
Voersnieden. Voorafsnijden, 51.
Voertbrengen, voertbringhen. Verklaren, aangeven, berichten, 35, 45.
Vorevluchtech. Voortvluchtig, 20, 30.
Voortdoen (tgoor). Straatwaarts keren, 17.
Vorster. Stadsdienaar, 15, 24.
Vrede, vreede. Staking van veete, 25, 26, 27.
Vrede laten uitgaen. Den wettelijken termijn laten verstrijken, waarop de vrede moet vernieuwd worden, 27.
Vreden. Afsluiten, omheinen, 18.
Vrouwenname. Vrouw, vrouwmensch, 27.
Vruchten. Vreezen, 26.
Vuere, vuerte. Brandstoffen, 13, 43.
Waerdeeren. Keuren, 35, 46.
Waerdeere, waerdeerre. Waerdeerder, 1, 11, 22, 24, 45, 46, 47.
Waerdeersambacht, waerdeerscap. Ambt - bediening van keurder, 21, 45.
Waerheit. Gerechtelijk onderzoek, getuigenis, 22.
Waerheit. Betonen, toebrengen, metter - ter waerheit. Bewijzen met getuigen, 14, 24, 38.
Waernen, warnen. Waarschuwen, 24, 38.
Wang-brade, wanghebrade Schinkel? 2.
Wannen (wanen). Vanwaar, 18.
Want. Indien het, 48.
Ware. Voorwerp, ding, 20.
Wasschen (honich) Brouwen, vervaardigen, bereiden, brouwen, 37. Schiller en Lübben hebben ook ‘mede bruwen.’
Wasschen (bier). Brouwen, 36.
Wederbieden. Intrekken, afschaffen, herroepen, 22.
Wederseggen. Tegenopspreken, 8.
Wedersegghen. Weigeren, 15, 26, 28, 46.
Weedmuys. Droesem der weede, 42. Een reglement der lakengilde te Brussel, uit de 13de eeuw, wil dat de varwers ‘dat wemoes’ binnen derden dage wegvoeren.
Weydeverkene. Varkens die te weiden gaan, 10.
Widenichsins (wie denichsins). Op hoedanige, op welke wijze, 34.
Wieme. Wien, 4, 34, 39.
Wijfsname. Vrouw, vrouwmensch, wijf, 12. Wive of wijfsname, 43. Moet hier een onderscheid tusschen beide namen gezien worden?
Wisen (wijsen). Met een vonnis bevelen, 22.
[pagina 60]
[p. 60]

TAFEL VAN DEN INHOUD.

 

Codex A.

Nu volghen de coeren van den vee, dat men slaen wilt tsiene. Van den vleesche int Huis ende buten te waerdeerne, etc. rubrica xxxiiij.
Nu volghen de coeren van den vesche ende datter toe behoert, etc. xxxv.
Van alrande wilden vleesche xxxvj.
Dat nieman vee, vesch, noch vleesch, daer hi gheselle an es, en vercoepe. xxxvij.
Dat men van comenscape sal betalen metter zonnen xxxviij.
Van alrande smaelre copingen ende andere te coepen vor den onderen xxxix.
Van der maten ende van metene xl.
Van den fleschen ghetekent te metene xl. (bis)
Dat nieman meten en sal noch aamen dan die ghesworen sijn xlj.
Van gaerne te coepene xlij.
Van den pelnen, die men op lijke leeght xliij.
Van den kerssen te lijken xliiij.
Van lijken, die men ter Minrebruedere dreeght xlv.
Van den verkenen op strate of in iemans scade te gaene xlvj.
Dat geen, die binnen Dyst woent, anderen buten en sal moyen xlvij.
Van die men met nachte in bordeele vint xlviij.
Dat ledeghe wive ende putiere niet binnen Dyst en solen comen, etc. xix.
Van den waghenen met vuerte voert te gaene, ende in wat straten l.

[pagina 61]
[p. 61]

Van speelmannen ter brulocht te loenne, ende van ruedingen. lj.
Van die haer ghelaegh ontdraeghen. lij.
Van in tghedinghe te twesten, te slaene, of iemanne te leerne liij.
Van tsheren ende der stad huise te mesmakene liiij.
Van twesten voer tgherichte, of coeren te brekene lv.
Van die ghevangene den richtere nemen willen lvj.
Van waerdeerscap of ambacht te wedersegghene. lvij.
Van den vee in den dreftijt ter stadwert te bringhene lviij.
Dat liede van buten hare coren ende vleesch suelen vercoepen lix.
Dat men tcoren int cornhuis sal vercoepen lx.
Dat de beckere hen coren coepen, ende niemanne anders; ende daerteghen niet gaen lxj.
Die coeren van den ghore, meste, vuere, stroe, of vuer bi naste, aschen, ende andere coeren daertoe behoerende. lxij.
Van scaden in den wijngaert te doene. lxiij.
Van beesten die men vint in iemans scade lxiiij.
Van kerken ende steenweghen te ergerne of tscadene lxv.
Van houte op de houtmarct te leggene lxvj.
Dat men ghecochte erven niet ergeren en sal, etc. lxvij.
Van dat men in de kerke scrijnne noch anders en sal setten lxviij.
Van den quecborne tonreinen, en de velle te Beveren te hangen lxix.
Van ballinghen te herberghene. lxx.
Van den leederen coeren te haudene lxxj.
Van die waerdeerre verspreken of slaen lxxij.
Van dien die dese vorgh. coeren breken. lxxiij.
Dat, ende alwie men dese vors. (coeren) waerderen, panden, richten ende houden sal; ende nieman van den gherichte bidden daervoere. lxxiiij.

Codex B.

dit sijn die statuten ende coeren der stad van dyest.  
Van wapens te dragen en te gebruiken, en van 's nachts uit te gaan artikel 1 à 4.
Van dobbelen en kansspelen. 5.
Nog van wapens te dragen 6 en 7.
Van tol en accijnsen 8 à 10.
Van de stadsvesten te beschadigen 11.
Van de kerken te beschadigen en op het kerkhof te spelen 12.
dit zijn die coren van den vreeden 13 à 34.

[pagina 62]
[p. 62]

Dit zijn die coren van vleesche ende vessche 31, 40, 41, 43.
Van den harinck te vercopene 54 à 61.
Van zamenspanningen 62.
Van de stormklok te luiden 63, 64.
Van den wijne ende biere (en van maten en van brouwen) 65 à 80, 82 à 85.
Van honing en mede, en nog van wijn 86 à 89.
Van wapens te dragen 90, 91.
Van vluchtigen te herbergen en van lagen te leggen 92.
Van uitdagingen 93.
Van het zout 95.
Van de stadsvesten 96.
Van het koren 97, 98.
Van het brood 102.
Van gerst en mout 104.
Van den kleinhandel 105.
Van dagvaardingen 108.
Van beleedigingen in tegenwoordigheid van het gerecht 109, 110.
Van aangehoudenen te slaan 111.
Van hem, die zijn recht vervolgt, te bedreigen, te beleedigen of te slaan 112.
Van twist tusschen partijen 113.
Verheling van goed der vluchtigen 114.
Van vermomming 115.
Van straatschenderij 116.
Van mishandelingen in het vleeschhuis 117.
Van belemmering der straten 118.
Van het stadhuis te bevuilen 120.
Van geen vuilnis in den Demer te werpen 124.
Van boomen te houwen of te beschadigen 129.
Van groen hout in de stad te brengen 130.
Van met sneeuwballen te gooien 135.
Van wishout te meten 137.
Van bordeelen 139.
Van kaarsen te maken 147.
Van orde te houden in de Lakenhal 148, 150 à 152.
Van de waardeerders 154.
Van orde te houden in 't gerecht 155.
Nog van de waardeerders 159, 160.
dit sijn de coeren van den laedere, dimen houden zal ende waerderen in der maniren hiernae volghende 161 à 177.

[pagina 63]
[p. 63]

Bijvoegsel in de XVIe eeuw, aan B.
Van het vleesch 178 à 189.
Van vleesch en visch 190, 191.
Nog van visch 192 à 199.
Van recht boven recht te zoeken 107.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken