Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek

[p. 82]

303. Van een gierig reyser^* en den waerdt

Een reyser in een herbergh komende, gingh ter tafel sitten en vraeghde of de waerdt geen potage^* had, seggende dat hy gheen vleesch begeerde. Den waerdt de gierigheydt van desen reyser merckende, bracht hem een schootel kool onder welck hy een goedt stuck vleesch verborgen had. Als hy de kool ghegeten hadt, vondt hy het vleesch en sey: ‘Ha, ha,’ meynende dat de waert het vleesch daer onbedacht^* onder gheleydt had. Maer als het op een rekenen quam, rekende de waerdt soo veel voor broodt, soo veel voor wijn, en noch ses stuyvers voor ha, ha. ‘Wat voor ha, ha?’ sey den reyser. De waert antwoorde: ‘Mijn vriendt, had ghy het vleesch gegeten sonder “ha, ha,” te seggen, ghy soudt het nu niet betaelt hebben.’

* reyser: reiziger

* potage: soep

* onbedacht: per ongeluk