Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zal koud zijn in 't water als 't vriest (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zal koud zijn in 't water als 't vriest
Afbeelding van Het zal koud zijn in 't water als 't vriestToon afbeelding van titelpagina van Het zal koud zijn in 't water als 't vriest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.56 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

prognosticatie
satire


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zal koud zijn in 't water als 't vriest

(1980)–Hinke van Kampen, Herman Pleij, Bob Stumpel, Annebel Venmans, Paul Vriesema, Anoniem Het zal koud zijn in 't water als 't vriest–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 162]
[p. 162]

Lieripe

De gegevens over het leven van Cornelis van den Kerckhove zijn schaars en er is zelfs ooit aan getwijfeld of hij wel echt bestaan heeft. Maar sinds zijn naam in de gildeboeken is teruggevonden, is in ieder geval daarover geen twijfel meer mogelijk.Ga naar eind139 Hij was actief tussen 1540 en 1563 in Antwerpen.Ga naar eind140 In 1561 bracht hij Lieripe op de markt, een van de weinige drukwerkprodukties die we van hem kennen.

Over de identiteit van de schrijver die zich verschuilt achter de naam Lieripe, kan niets met zekerheid gezegd worden.Ga naar eind141

Het enig bekende exemplaar van deze editie wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eind142 Het is een quartoformaat van één katern (4 bladen). De datering 1561 staat vermeld in het colofon.

De titelhoutsnede bevat een voorstelling van een slapende Hercules die in een droomvisioen de gepersonifieerde Deugd en Wellust ziet verschijnen. Deze voorstelling is al bekend uit het Narrenschiff van Sebastian Brant: nog niet in de oorspronkelijke Duitse versie van 1494, maar het eerst in de Latijnse vertaling die door Joh. Locher in 1497 in samenwerking met Brant gemaakt werd.Ga naar eind143 De Narrenschiff-illustraties zijn vanaf Lochers vertaling via de Nederduitse bewerking van H. van Ghetelen (1498) terecht gekomen in de eerste editie van de Nederlandse vertaling, die in 1500 verscheen bij G. Coopman in Parijs.Ga naar eind144 De tweede editie van de vertaling, verschenen bij Hendrick Eckert van Homberch in Antwerpen in 1504, bevat dezelfde tekst maar andere houtsneden, in die zin dat de oorspronkelijke houtsneden in andere stijl zijn nagevolgd.Ga naar eind145 De derde editie van de vertaling verscheen in 1548 bij de Weduwe van Jacob van Liesveldt en gaf weer de oorspronkelijke houtsneden.Ga naar eind146 Lieripes houtsnede lijkt identiek aan die in de editie van 1548. Waarom juist deze afbeelding op de titelpagina is gebruikt, blijft een raadsel, want van enige toepasbaarheid op de tekst lijkt geen sprake te zijn. Blijkbaar heeft Van den Kerckhove zomaar een plaatje dat hij bij de hand had gebruikt om de titelpagina te sieren.

Lieripe is een over het algemeen nogal vrije bewerking van gedeelten van François Rabelais' Pantagruéline Prognostication, waarvan de eerste editie (‘pour l'an 1533’) in 1532 in Lyon by François Juste verscheen. Het is tevens het vroegste blijk van navolging van een tekst van Rabelais in de Nederlanden. De meest recente wetenschappelijke uitgave van de Franse tekst vermeldt nog zeven andere 16e-eeuwse Franse edities, waarvan vooral die uit 1542 en 1553 belangrijke, waarschijnlijk door Rabelais zelf aangebrachte wijzigingen bevatten.Ga naar eind147 Er zijn aanwijzingen dat er vóór het verschijnen van Lieripe twee eerdere edities van een vertaling in de zuidelijke Nederlanden zijn uitgebracht, beide keren met een zelfstandig toegevoegde (want van Rabelais niet bekende) Prophetie.Ga naar eind148 De varianten wijzen uit dat Lieripe gebaseerd is op (het type van) de Franse editie 1542. Belangrijke verschillen ten opzichte van dit voorbeeld worden gevormd door

[pagina 163]
[p. 163]

weglating van de kapittels met ‘De l'eclips de ceste année’, ‘De l'estat d'aulcuns pays’ en ‘Des quatres saisons de l'année’, verder door toevoeging van het openingsgedichtje (r. 7-16) en door de merkwaardige verandering van de titel, waaruit alle referenties aan Rabelais' tekst bewust verwijderd moeten zijn.

Curieus is weer dat de bewerking op een aantal punten herinnert aan een spotvoordracht, en wel op plaatsen waar dat geheel ontbreekt in het Franse voorbeeld. Hiervóór gingen wij al in op de mogelijkheid dat de onbekende vroegere vertaling dichter bij een opvoering stond.Ga naar eind149

Over de verdere aard van de relatie van L met de twee Nederlandstalige ‘voorgangers’ valt weinig met zekerheid vast te stellen. De anonymisering van de titel zou wel eens kunnen samenhangen met de weerstanden die deze originelere versies hebben opgeroepen nadat ze op de markt waren gebracht. Zo doet de bezwerende toon van het openingsgedichtje sterk denken aan een gedeelte van de conclusie van Van Ghelens Expositie (vgl. Appendix B, r. 26-32). Op deze slechte faam duidt later weer het voorkomen van de Pantagruelsche Prognosticatie op een index van verboden boeken.Ga naar eind150

In andere zin merkwaardig is het figureren van de Gentse Muyepoorte (r. 214) in deze Antwerpse tekst. Hieraan en aan enkele dialectwoorden mogen we wel enig belang hechten bij de veronderstelling dat L in enige mate afhankelijk is van de Gentse druk van Jan Cauweel uit 1554, met de druk van Van Ghelen mogelijk als intermediair.

Over het algemeen zijn de bewerkte gedeelten breedvoeriger dan het voorbeeld van Rabelais. Dat wordt in de eerste plaats veroorzaakt doordat de bewerker zich heeft laten meeslepen door het voor Rabelais typische (maar bij hem nergens zó uitvoerige) opsommen van al dan niet allittererende, rijmende en binnenrijmende synoniemen en betekenisverwante woorden: L is af en toe ‘rabelaisiaanser dan Rabelais’, een verschijnsel dat men wel meer bij epigonen van deze grote spotgeest kan aanwijzen. Bijvoorbeeld bij Johann Fischart (1546-1590), de vertaler-bewerker van meerdere Rabelais-teksten, die in 1572 de Pantagruéline Prognostication omwerkte en uitbreidde tot de beroemde Aller Praktik Grossmutter.Ga naar eind151 Terecht heeft men gewezen op het taal-exploratieve aspect van Fischarts werk: ‘De Duitse taal werd zich bewust van haar rijkdom [...]’.Ga naar eind152 En een zelfde bewustzijn mogen we nu ook veronderstellen bij de auteur die verantwoordelijk is voor dit verschijnsel in L. Deze woorddronkenheid ook zou wel eens de oorzaak kunnen zijn van de omissies ten opzichte van het voorbeeld. Is er in de bewerking geschrapt of heeft de bewerker zich beperkt om de totale hoeveelheid tekst niet het volume van het gebruikelijke, commercieel-aantrekkelijke quartoformaat te boven te laten gaan?

Er is al eens op gewezen dat het typische taalgebruik van Rabelais ook de jezuïet J. David (1545-1613) sterk heeft bekoord. Een aantal van zijn meestal felle,

[pagina 164]
[p. 164]

polemische geschriften draagt daar inderdaad de sporen van. Blijkens een passage in zijn in 1602 verschenen Domphooren der Hollanscher fackel, een sterk door de traditie van de spotprognosticatie beïnvloede tekst, heeft hij ook de Pantagruéline Prognostication of één der vertalingen daarvan gekend. In bedoelde passage qualificeert hij bijvoorbeeld de Hollanders onder meer als ‘Raescoppers, hooldroomers en de molle vanghers’ (vgl. L 185-6) en als ‘Bugghers, boeven en Roffiaenen’ (vgl. L 230-2).Ga naar eind153

Niet minder dan eenderde van de tekst van Lieripe wordt in beslag genomen door opsommingen en besprekingen van de planetenkinderen, een soort revues van allerlei beroepen en typen, die elk op hun beurt aan de invloed van één bepaalde planeet onderhevig werden gedacht. Ook hierin is L weer uitvoeriger dan Rabelais en ook hierin heeft de opsomming van allittererende en van andere kunstgrepen getuigende woorden een belangrijke rol gespeeld. Onduidelijk is waarom in L enkele kinderen zijn ondergebracht onder een andere planeet dan in het voorbeeld het geval was.

Alle zeven opsommingen geven ons een voortreffelijk inzicht in de status van wat Lieripe eufemistisch ‘lieden van nederen state’ (r. 182-3) noemt. Die aanduiding moet men karakteriseren als een eufemisme, omdat het in feite om veel meer gaat: een eindeloze optocht van om allerlei duidelijke en onduidelijke redenen verguisde, geminachte of op z'n minst in een kwade reuk staande typen uit alle maatschappelijke klassen. Ze worden allemaal bekritiseerd. Herkent men in een aantal van de opgesomde beroepen, bedrijvigheden en typen nog een duidelijke relatie tussen de smerigheid of voosheid van bepaald werk of een bepaalde geaardheid met die minachting, de resterende meerderheid kan alleen vanuit twee geheel andere gezichtspunten verklaard worden. Het eerste is dat van de ook uit de standensatire bekende slechte reputatie van de hogere dienstverlenende en handelsberoepen, een categorie die zich in de 16e eeuw nog pas sinds korte tijd onder het patriciaat mocht rekenen, maar zich vanwege haar onscrupuleuze geldzucht en poeha een zelfde faam verwierf als de standen van geestelijkheid en adel exclusief hadden genoten in de driestandenstructuur van de voorafgaande eeuwen. Het tweede gezichtspunt ontlenen we aan Danckerts studie Unehrliche Leute; die verfemte Berufe. Deze heeft - hier en daar weliswaar wat al te rigoreus - getracht aan te tonen dat de reputatie van ‘on-eerlijkheid’ van een aantal toch alleszins nuttige leden der maatschappij (vooral in de middeleeuwen en late middeleeuwen) terug te voeren is op ‘eer-loosheid’ veroorzaakt door omkering, verdringing en demonisering van de sacrale en cultische aspecten die bedoelde beroepen en bedrijvigheden (of archetypes daarvan) nog hadden in heidense tijden. Omdat er zo vaak aanleiding toe is, valt het extra te betreuren dat het niet mogelijk is steeds te wijzen op de boeiende betogen die Danckert afsteekt over de redenen van de slechte reputatie van veel van de categorieën die ook in L

[pagina 165]
[p. 165]

worden genoemd. We moeten er dan ook mee volstaan hier met de meeste nadruk te wijzen op de inhoud van deze studie, en erop aandringen het hier geschetste steeds in gedachten te houden.

Verder moet men rekening houden met door ons niet herkende dubbelzinnigheden in de benoeming van de verschillende ‘kinderen’; vergelijk daarvoor vooral de ‘toevallige’ opheldering van het dubbelzinnige sindaelsnijders (r. 186).

Bij de woordverklaring hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de aantekeningen bij Rabelais ed. 1974, en bovendien van Claudio Gallitalo's kundige en gewetensvolle vertaling uit 1682 van een Franse editie van het type 1542.Ga naar eind154

Dat neemt niet weg dat we bij een belangrijk aantal woorden een zekere verklaring schuldig moeten blijven, wat in veel gevallen samen moet hangen met voor de gelegenheid geconstrueerde neologismen en met door affectieve en associatieve invloeden gevormde unica.

[pagina 166]
[p. 166]


illustratie

[pagina 167]
[p. 167]


illustratie
Mars




illustratie
Jupiter




illustratie
Zon


[pagina 169]
[p. 169]

1Nieuwe prognosticatie ende wonderlijcke calculatie van den 2toecomenden jaren, seer wonderlijck ende vremt om lesen. Ghe-Ga naar voetnoot2 3calculeert by M. Lieripe alias Gheldeloos op de mericaet vanGa naar voetnoot3 4d'Lant van Proesmol buyten Antwerpen, daer ghelt te verteren isGa naar voetnoot4 5als men 't brengt. Coopt wonderlijcke grillen om cleyn ghelt.Ga naar voetnoot5

6Ghedruct t'Antwerpen by Cornelis van den Kerckhove. Anno MDLXI.

 
Ghy schampighe schimpers, hout uwen beck, zeck,Ga naar voetnoot7
 
Van te berispen yemants inventie;Ga naar voetnoot8
 
Al en is de materie niet dan ghebreck, gheck,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
't En is niet ghedaen tot quader intentie.Ga naar voetnoot10
 
Condt ghy hem verleenen gheen audiëntie,Ga naar voetnoot11
 
Soo blijket sonder faute wel by dien,Ga naar voetnoot12
 
Dat ghy slacht een soorte van liën,Ga naar voetnoot13
 
Die niet en comen te sermoeneGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Uut vreesen, dat sy daer mochten misschien
 
Hooren berispen dat si pleghen te doene.

17Den suetsinnighen ende welgemockelden leser zij pays in zijn bedde, goedenGa naar voetnoot17 18dach en de cost

19Heelsame ende vermufte leser, aenghemerct 't onendelijc abuys, welwetendeGa naar voetnoot19 20waerswanen, groote leugenen ende geen profijt, jaerlijcx geschiedende deurGa naar voetnoot20 21een ongemonsterde menichte van prognosticatiën, meugelijck gemaect uutGa naar voetnoot21 22der speculatie ende onder de schaduwe van eenen back wijns, soo hebben wyGa naar voetnoot19-22Ga naar voetnoot22 23u hier eene gheclutst, geclotert ende gecalculeert voor d'aldersekerste, wa-Ga naar voetnoot2324rachtichste ende bequaemste die noyt moeder aen borst leyde, so u d'ex-Ga naar voetnoot2425periëncie terdeghen wel mettertijt bewijsen sal. Want voor alsoo hebben wy 26ons willen wachten van wetens, willens ende voordachtichsins te liegen endeGa naar voetnoot26 27bedrieghen meest al de werelt, die men hedensdaechs so neerstich, begherich 28ende sorchvuldich siet van allen nieuwicheden, dat zy, 't selfs dicwils welGa naar voetnoot27-8 29wetende, haerlieder ghelt om groote gedobbelzoolde leugenen geven. Ja, datGa naar voetnoot29 30meer is, men vint er sommige die dese curieuse cladderinge so smachtelijcGa naar voetnoot29-30 31smaect ende soo seer daerna snaken, dat, so wanneer henlieden yemant nieusGa naar voetnoot31 32overcoemt, d'eerste propoost dat si henlieden voorhouden, dat 's te vraghen:Ga naar voetnoot32 33‘Que nouvelles?’, ‘Hoort ghy ons niet blasen?’, ‘Wat is den roep?’, ‘Hoort ghiGa naar voetnoot33 34ons niet nieus?’ ende diergelijcke. Welc vragen en begheren van weten 35sommege so ter herten nemen, dat zij 's hen belgen, so wanneer yemant uutGa naar voetnoot35

[pagina 171]
[p. 171]

36ander landen, steden oft gewesten coemt ende niet te blasen en weet oft met 37den mont niet spelen en can, dat sy se bottaerts, beesten, stoppelwouters,Ga naar voetnoot36-7 38ezels, ackerbouten ende diergelijcke namen gheven. Ende hoewel dat menGa naar voetnoot37-8 39gemeynlicken seyt: ‘men liecht van d'een huys in d'ander’, ‘van hoorenGa naar voetnoot38-9 40seggen is wel half gelogen’ oft: ‘groote leugenen en zijn gheen sonde’, 41nochtans, desen niet tegenstaende, so is de begeerte altijt wat nieus.

42Om dan te voldoen de begeerte van alle vrome fijnebuycs ende henlieden oocGa naar voetnoot42 43wat nieus by te bringen, so hebbe ic daertoe gerevolueert, deurloopen,Ga naar voetnoot43 44deurworstelt, deurwremelt, deurfutselt, deurfymelt, deursnuffelt, deur-Ga naar voetnoot4445luystert ende deurmuystert alle de hoecken, canten ende boorden des firma-Ga naar voetnoot4546ments, daer ic lanck genoech was om toe te reycken.

47Practiquierende, calculerende ende exponerende alle de quadraten van derGa naar voetnoot47 48manen ende aspecten van planeten, die ic noyt hoorde oft sach geschiën.Ga naar voetnoot48 49Hoopende, cnoopende, packende en sackende al den bruy met den bras, dieGa naar voetnoot49 50ick er met al mijnder quisselinge en quasselinge uut gequanselen coste. Ja,Ga naar voetnoot50 51noch veel meer dan noyt en droegen, drolden oft droomden alle d'aextremij-Ga naar voetnoot5152nen, waerseggers, tooveressen, oude quenen, alven, alvinnen, varende vrou-Ga naar voetnoot51-2Ga naar voetnoot5253wen, vodden, fandoosen, maren, weerwolven, waterneckers, couwoutersGa naar voetnoot52-3Ga naar voetnoot53 54ende alle ander gedrochten die noyt en wandelden. Confererende al 't selveGa naar voetnoot54 55neerstelijcken naderhant met onsen doorlochtigen meester Pantagruel, de-Ga naar voetnoot5556welcke hem zeer hertelijcken ghebiet in ulieder aldergoede gratie.Ga naar voetnoot56

57Aldus soo hebben wy hier, siet, een deel van den Tu Autem met cortenGa naar voetnoot57 58capittelen geopenbaert en verclaert. U versekerende (foy de puceau), datGa naar voetnoot58 59daer niet meer af en is aengaende der waerheyt, dan sulxc als ghy hier daerafGa naar voetnoot58-9 60lesen sult. Ende 't gene dat daer bovendien meer toe geseyt sal wesen, dat sal 61men eerst al wel ende fijnkens deur onsen grooten tems busselen, brasselen,Ga naar voetnoot61 62sichten en seven, soo men best mach, oft immers deur de sporten van eenGa naar voetnoot62 63lange leere. En 't sal ooc misschien gebeuren ende mogelijc niet, my en lust 64daer niet om te liegen - leugen is sonde. Siet voor u ende en maect u beetkenGa naar voetnoot64 65niet te vet, maer steect liever boter in uwe pap dan in 't vier, want daer salderGa naar voetnoot64-5Ga naar voetnoot65 66noch genoech verbernen indien de pasteybacker hem niet en verslaept. NuGa naar voetnoot66 67mijn kinderkens, snut uwen neuse, dan suldy eens drincken, en daerme slaet 68ga wat seyt se.Ga naar voetnoot66-8

[pagina 172]
[p. 172]


illustratie

[pagina 173]
[p. 173]

69Van 't gulden ghetalGa naar voetnoot69

70Ten eersten aennopende 't gulden getal, daeraf en maken wy geen gheschal,Ga naar voetnoot70 71want wat calculatie dat wy daerop maken, 't gulden getal en sal in veel buydels 72niet wel geraken. Maer veeleer so bevinden wi dat Borsbeke van den cruys-Ga naar voetnoot[70-2]Ga naar voetnoot7273broeders berooft sal wesen eer immermeer Halfvasten lijden sal. Nu keeret 'tGa naar voetnoot72-3Ga naar voetnoot73 74blaeyken om ende laet ons voortgaen.Ga naar voetnoot73-4

75Van den gouverneur ende heere des jaersGa naar voetnoot75

76Wat u dese astrologheneers (meyne ick: astrologijns) oft sterrekykers endeGa naar voetnoot76 77hemelmeters vele souden willen bollen, clappen, snappen oft snateren, enGa naar voetnoot77 78gelooft geensins dat dit jaer eenen anderen heere oft regeerder van der 79gehelder werelt wesen sal, dan God den Heere van hierboven, die 't eens alGa naar voetnoot79 80maecte. Ende en sullen Saturnus noch Mars, noch Jupiter, noch gheen anderGa naar voetnoot80 81planeten, niet selfs de ingelen, noch menschen, noch duvels eenigherhande 82macht, cracht oft influentie hebben, indien si henlieden deur Gods gehenge-Ga naar voetnoot8283nisse niet ghegont ende ghegheven en wert. Want soo Avicenna seyt, deGa naar voetnoot82-3Ga naar voetnoot83 84tweede oorsake en heeft geenderhande cracht noch werckinge, indienGa naar voetnoot84 85d'eerste oorsake daertoe niet en influeert oft doet. Wat dunct u daeraf? Segt 86hy niet waer, den goelijcken man? Ke wel, ke wel.Ga naar voetnoot86

87Van den siecten des jaers in 't generale

88Dit jaar sullen de blinde luttel oft niet sien. De doove sullen qualijc ghenoech 89hooren. De stameleers sullen veel beter spreken dan de stomme. De arme 90lieden sullen 't in den winter veel quader hebben dan de rijcke, en de siecke 91dan de gesonde. Veel gansen, braetverkens, kiekens, capuynen, entvogels, 92ossen en weren zullen desen winter sterven, maer alsulcke grouwelijckeGa naar voetnoot92 93sterfte en sal onder de dromedarizen, vossen, wolven, ezels en simminkelenGa naar voetnoot93 94niet gheschiën.

95De oudde sal dit jaer ongeneselijc zijn, ende dat uut causen van den voorle-Ga naar voetnoot9596den jaerscharen. Die 't pleuresis hebben, sullen meest de zijde clagen endeGa naar voetnoot96 97alle die met den camerganck sullen gequelt zijn, die sullen dicwils achter-Ga naar voetnoot9798waerts peysen ende somtijts moeten by nachte opstaen te cleynen profite.Ga naar voetnoot97-8Ga naar voetnoot98 99Veel vochtige humeuren sullen dit jaar uut den hoofde in de darmen sincken, 100uut welcken de keldercortsen, metgaders de buyczwere onder de bonette, in 101den menigen regneren sal, bysonder van den morgen totter noene.Ga naar voetnoot99-101

[pagina 174]
[p. 174]


illustratie

[pagina 175]
[p. 175]

102Den weedom ende pijne der oogen sal den gesichte zeer contrarie zijn,Ga naar voetnoot102 103volgende welcke indien yemant blint wordt, 't sal hem in zijn oogen eerstGa naar voetnoot103 104comen.

105Ende om u de waerheyt te seggen, daer sal een soo grouwelijcke, vreesse-106lijcke, verschrickelijkcke, boose siecte regneren, generalijcken over alle 107landen, daerdoor vele versiegen ende verbaest sullen zijn, dat si niet en sullen 108weten wat aengaen oft bestaen om bate te soecken van deser siecte. Sy sullenGa naar voetnoot108 109lutsen, clutsen, lappen, leuren, liegen, zeuren en bedrieghen, den vader hetGa naar voetnoot109 110kint ende 't kint den vader, om van deser quale te becomen. Sy sullen grooteGa naar voetnoot109-10 111deuren open doen om een veynster te stoppen. Eenige sullen willen haerlie-Ga naar voetnoot110-1112der siecte verbergen ende hem schamen raet te vragen. Andere sullen haer-113lieder camer houden ende niet dorren op 't strate comen. De derde sullenGa naar voetnoot113 114gaen schoyen over den breeric, verlatende haerlieder huys, hof, lant, sant,Ga naar voetnoot114 115wijf ende kinderen met al dat si hebben, ende noch en sal henlieden dit al niet 116helpen. Veel sullen andere bystaen ende goeden raet gheven, die hemselven 117niet en sullen connen ghehelpen noch beraden, want dat den eenen helpt, dat 118en sal den anderen niet helpen. Eyndelinge, men en sal wat weten te soeckenGa naar voetnoot118 119oft te versieren om van deser siecten te ghenesen. D'aldercostelijcste mede-120cijnen ende droghen der apotecarissen, metgaders ooc al den raet, voortstelGa naar voetnoot120 121ende bedrijf, van den aldergheleertste ende expertste medicijns oft swarte-Ga naar voetnoot121122susterkens en sal al tot deser sieckten niet mogen helpen noch valideren,Ga naar voetnoot121-2Ga naar voetnoot122 123maer soude deselve geheel hinderlijc, pernitieux ende contrarie zijn. Ja,Ga naar voetnoot123 124souden 't selfs veeleer in eenen iegelijcken opereren ende genereren denGa naar voetnoot124 125oorspronck ende occasie van dien. Maer die 't wiste ende daertoe gerakenGa naar voetnoot125 126coste, de lombaerden oft possemiers sullen de beste medicijnen gheven, endeGa naar voetnoot125-6Ga naar voetnoot126 127dat door purgatie van garderobben en cabinetten. 't Es grootelijcken teGa naar voetnoot127 128deeren hoe nae de benautheit van deser siecten den menigen gaen sal.Ga naar voetnoot127-8Ga naar voetnoot128 129Alberoyt die noemt se in 't achtste capittel van zijnder Cobbenvie: ‘fauteGa naar voetnoot129 130d'argent’, dat 's te segghen: ‘geldeloose’, ende sy sal elcken meest in denGa naar voetnoot129-30Ga naar voetnoot130 131buydel deeren.

132Voorts, volgende de retrogradatie van Saturnus, soo staet dit jaer ghescha-133pen eenen grooten guytsack in 't gasthuys te sterven, uut wiens doot groote 134seditie, partielijcheyt, ja, doodelijcken haet oprijsen sal, tusschen de catten 135ende ratten, tusschen den honden ende den hasen, tusschen den oyver ende 136de vorsschen ende eyndelinghe also grooten hic tusschen de muncken ende 137den eyeren.Ga naar voetnoot132-7

[pagina 177]
[p. 177]

138Van der vruchtbaerheyt ende onvruchtbaerheyt van desen jare

139Wy vinden uut der calculatie van Albumasar, in zijnen Boeck Van DerGa naar voetnoot139 140Grooter Conjunctie ende elders, dat dees jaerschare zeer vruchtbaer endeGa naar voetnoot139-40Ga naar voetnoot140 141overvloedich wesen sal van alle goede; principalijc voor degene die wel 142hebben warme. Maer de Fransche hoppe sal zeer den vorst in de VastenGa naar voetnoot141-2 143vreesen, ende bysondere Sint-Joriswinter.Ga naar voetnoot142-3Ga naar voetnoot143

144De peerden sullen dit jaer zeer wel varen van de havere, immer bysonder dieGa naar voetnoot144 145se wel hebben en wel meughen. Daer sal seer weynich meer specs denGa naar voetnoot145 146verkenen vallen ende overal sullen d'ossen meer ruets dan was inhebben.Ga naar voetnoot145-6Ga naar voetnoot146 147Het staet geschapen alsulc een groyende jaer te zijn, dat den menigen deGa naar voetnoot147 148teenen deur de schoenen, de kniën deur de coussen, den elleboghe deur de 149mouwe, 't hayr deur de bonette ende de bredsen deur de broec sal groyen. 'tGa naar voetnoot147-9 150Hoy sal veel zijn, maer de toemaet cleyne. Den haselaer ende de boonenGa naar voetnoot149-50 151mochten wel wat te lijden hebben, want vele sullen willen in den haseleyr 152clemmen, ende andere in de boonen spelen. Men sal groote cracht vanGa naar voetnoot151-2Ga naar voetnoot152 153tyteloosen ende van vuylpruymen vinden. Ende indien de rapen niet wel enGa naar voetnoot153 154geraken, soo mocht er wel de dierte in slaen, want al de werelt sal uut zijn omGa naar voetnoot153-4Ga naar voetnoot154 155rapen ende 't sal verboden zijn in veel plaetsen geen rapen te zaeyene.Ga naar voetnoot154-5Ga naar voetnoot155

156Wy zijn dit jaar versekert de boter te hebben om een blanke, wel verstaende:Ga naar voetnoot156 157als wyder maer een vierendeel en begheren. Maer immers so derf ic u welGa naar voetnoot157 158vastelijck toeseggen sonder sorghe, dat wy noyt beter coop boter, melck,Ga naar voetnoot158 159noch kase en cochten dan nu dit jaer, indien de verkenen ende veersenGa naar voetnoot159 160geraecten te geven gelijck de koeyen van Diest. Wederomme so werdet teGa naar voetnoot160 161beduchten dat de goubloemen ende meersbloemen in veel hoven qualijckGa naar voetnoot161 162gheraken ende voortcomen sullen.Ga naar voetnoot162

163Voorts ten anderen soo sal men meer lamoriën dan lamoenen vinden enGa naar voetnoot163 164cauwoorden dan mettelieven. Ooc en sullen de leckaertspeeren onnae sooGa naar voetnoot164 165wel geraect zijn als de smoutpeeren, noch de guldelingen als de rabauwen.Ga naar voetnoot160-5Ga naar voetnoot165

[pagina 179]
[p. 179]

166Maer noyt te geenen daghe en hadden wy beter jaerschare van coren, vanGa naar voetnoot166 167wijne ende van alderhande graen dan nu dit jaer, indien den roep van den 168armen lieden verhoort wordt.

169Van den staet van eenighe lieden

170Hoewel dat meester Jan Tybaut ende meester Gaspar Laet (beyde docteurs 171in medicijnen) zeer geleerde ende vermaerde prognosticatieschrijvers ge-172weest zijn, soo en sullen si nochtans nimmermeer seggen noch schrijvenGa naar voetnoot170-2 173datter eenich gesternte is voor de pausen, keysers, coningen oft andere 174groote personagiën, meer dan voor den armen ende simpelen menschen, 175gelijc als oft er nieu sterren geschapen waren tsindert der tijt van der DiluvieGa naar voetnoot175 176oft van de eerste creatie oft makinge der voorseyder heeren. Als van den 177gesternte: dat en can ic niet begrijpen, noch ic en wilder niet op staen. MaerGa naar voetnoot177 178laet ons couten van cometen, dat hoore ick veel liever, want de rijcke endeGa naar voetnoot178 179machtige lieden veel meer gequelt ende ghemolesteert zijn met den cometenGa naar voetnoot179 180dan d'aerme, Godt betert. Ende deghene die meynen dat hem 't gesternte 181meer moeyt met den coningen dan met den caggenest oft met den ridder danGa naar voetnoot181 182met den meersman, desulcke late ic daeraf spreken ende wille hier alleenlijc-Ga naar voetnoot182183ken schrijven van lieden van nederen state.Ga naar voetnoot183

184Eerst sullen wy segghen van Saturnusghezibbe, als lieden qualijcken byGa naar voetnoot184 185gelde, flouspinders, raescoppers, hooldroomers, quadegepeysen, suspicima-Ga naar voetnoot185186kers, mollevangers, teecsoekers, mesrapers, sindaelsnijders, labberaers,Ga naar voetnoot185-6Ga naar voetnoot186 187leuterers, leenaers, leurers, zeurers, woeckeners, financimakers, rentver-Ga naar voetnoot187188coopers, quadebetaelders, bystermakers, afleggers, oft die de maeyers ghe-Ga naar voetnoot187-8Ga naar voetnoot188



illustratie



illustratie
Saturnuskinderen


[pagina 180]
[p. 180]


illustratie
Koopman




illustratie
Jupiterskinderen


[pagina 181]
[p. 181]

189dient hebben ende eyndelinghe alle melancolieuse ende truermoedigheGa naar voetnoot188-9Ga naar voetnoot189 190menschen, metgaders alle dienaers van Sinte-Reynuut; die en sullen deseGa naar voetnoot190 191jaerschare niet al hebben dat si juyste wel wilden: sy sullen seer neerstelijc-Ga naar voetnoot190-1192ken studeren op de vindinge des Cruycen ende veel coopmanschappen doenGa naar voetnoot192 193(daer si connen) op de conste van den hertoge van Gelder. Sy sullen veeleerGa naar voetnoot193 194en meer gheneghen zijn om hun coren groen te eten, dan om haerlieder speckGa naar voetnoot194 195den honden te werpen. Somma, si sullen henlieden dicwils crauwen daer 'tGa naar voetnoot195 196henlieden niet en joct.Ga naar voetnoot195-6

197Van Jupitersvolcke, als sachtlevens, swellebuycks, dobbelkinnen, leckaerts,Ga naar voetnoot197 198crollaers, lollaerts, prollaerts, cromhals, casseners, paternostersvercoopersGa naar voetnoot198 199ende alle die de nierkens saechte ligghen; die sullen hem hebben naedat si welGa naar voetnoot199 200by gelde zijn. Ooc mochtender dit jaer wel so veel geestelijcx volcx geraken te 201sterven, dat men niet en sal weten wien de beneficiën confereren en geven,Ga naar voetnoot201 202sodatser som sullen hebben en houden: drye, vier ende een te locaerde.Ga naar voetnoot202 203Nochtans, onder alle staten sal den geestelijcken staet den hebbelijcstenGa naar voetnoot203 204wesen.



illustratie
‘Tavenier’




illustratie
Zonnekinderen




illustratie
Marskinderen




illustratie
Venuskinderen


[pagina 183]
[p. 183]

205Van Marscomplicen, als lantsknechten, crijschknechten, aventuriers,Ga naar voetnoot205 206waechalsen, wakers, sauweniers, 't garnisoen, swarteruyters, roovers, mor-Ga naar voetnoot206207deners, brantstichters, straetschenders, sergianten, diefleyers, hangmans,Ga naar voetnoot207 208hontslagers, quacsalvers, tantreckers, culsnijders, cleemplackers, alchimis-Ga naar voetnoot208 209ten, valschemunteners, tauwers, caefvagers, slagers, cabarettiers en ketel-Ga naar voetnoot209210buysschers; die sullen allegader dit jaer mooy slagen slaen, maer si mochtenGa naar voetnoot209-10Ga naar voetnoot210 211wel som wat crijgen van bystaene. Veel crijschlieden die tjarent na den legerGa naar voetnoot211 212trocken te voete, die mochten wel soo domineren, dat si souden comenGa naar voetnoot212 213afgereden op muylen en wel gestoffeert zijn van clemmers. Daer mocht oocGa naar voetnoot212-3Ga naar voetnoot213 214wel eenich van desen ghemaect werden bisschop buyten der Muyepoorte, die 215zijn schapen sou wachten in de mane en segenen de passanten met den 216voeten. Immers, onder alle staten en sullen dit jaer geen soo geluckich zijnGa naar voetnoot213-6 217noch so wel varen als de crijgers.Ga naar voetnoot217

218Van Soliogeslacht, gelijc buysers, banckers, dempers, vegers, steenputruy-Ga naar voetnoot218219mers, bierbutsen, verlichters van trongniën, dicksackmakers, boesemplaes-Ga naar voetnoot218-9Ga naar voetnoot219220terers, brouwers, bierstekers, maeyers, hoyleggers, sacdragers, swaendra-Ga naar voetnoot219-20Ga naar voetnoot220221gers, cryhierders, packers, pyoniers, cordewagecruyers, aerbeyders, spitters,Ga naar voetnoot220-1Ga naar voetnoot221

illustratie
Venus




illustratie



illustratie
Mercurius




illustratie
Maankinderen


[pagina 185]
[p. 185]

222delvers, desschers, sweenders, schaepherders, koeywachters, vogelers, ho-Ga naar voetnoot222223veniers, winnepenninghs, nagelmakers, gasthuysgesellen, rattecruyt, plec-Ga naar voetnoot222-3Ga naar voetnoot223 224kenuut, Gendbruggers, grandfainders, hoolcroppers, ammelakenscheerders,Ga naar voetnoot223-4Ga naar voetnoot224 225schuyffelschrapraen ende generalijc al die 't gecnoopt hemde dragen, sullenGa naar voetnoot225 226meest alle ghesont en fraey zijn ende en sullen vry 't flerecijn in de tanden nietGa naar voetnoot226 227hebben als si van der bruyloft zijn. Ooc en sullen si hem so niet stooren om 'tGa naar voetnoot227 228bovesitten, dat si daerom op haerlieder eten proncken sullen, noch en sullenGa naar voetnoot227-8 229hen om 't bescheet doen niet laten dagen, maer sullen seer d'accijse beteren.Ga naar voetnoot229

230Van Venusvassalen, als hoereerders, boeleerders, buggers, boeven, hoeren,Ga naar voetnoot230 231hoerjagers, putiers, venusjankerkens, camercatten, soldermerytkens, cop-Ga naar voetnoot231232pelers, coppelerssen, roffyanen, nachtuulen, platijnwachters, susannesbe-Ga naar voetnoot231-2Ga naar voetnoot232233ven, pockeners, jobpeners, vorterics, heesschaerders, lepelvysters, tavern-Ga naar voetnoot232-3Ga naar voetnoot233234maerten, naeysters, corte gehielde vroukens ende alsodanich volcxken, dieGa naar voetnoot233-4Ga naar voetnoot234 235liever achter aenhouwen, naeyen dan sy spinnen, al hadden si 't vlas om niet;Ga naar voetnoot235 236die sullen dit jaer al van haers gelijcke in grooter estime zijn. Maer de sonne,Ga naar voetnoot236 237gaende in Scorpio ende andere contrarieteekenen, soo moeten si henliedenGa naar voetnoot237 238wachten van pocken, van cancker, van coupisse, van clapooren, van motte-Ga naar voetnoot238239gaten, ooc mede dat si van den peerde niet geslagen en worden, opdat denGa naar voetnoot238-9Ga naar voetnoot239 240gevel niet in en valle, noch 't stroo uuten dake niet en rijse, etc. ImmerGa naar voetnoot239-40Ga naar voetnoot240 241moeten si hen wachten van eenen quaden eynde. 't Is van honderden in een,Ga naar voetnoot241 242oft dit jaer de oude maechden kint dragen sullen sonder toedoen van mans. 243Ende zeer luttel jonge maechden sullen spenne in den boesem hebben, maerGa naar voetnoot243 244het en wort henlieden niet al te wijten, want het sal henlieden som leetGa naar voetnoot244

illustratie
Maan


[pagina 187]
[p. 187]

245genoech zijn; God help se bat. S.-Niclaes en sal ooc voortaen niet veel meerGa naar voetnoot245 246getravailleert zijn met de maechden te beraen, want si sullen voortaen alGa naar voetnoot246 247meest henselven berayen, oft uuterlijcx, indien si eenigen raet nemen, sooGa naar voetnoot247 248wordet met haerlieder nichte in de doncker steke.Ga naar voetnoot247-8Ga naar voetnoot248

249Van Mercuriuscnapen, als speellieden, pijpers, trompers, trommelers,Ga naar voetnoot249 250danssers, tuymelers, beyaerders, bulmakers, Latijnschumers, leuyaers, loos-Ga naar voetnoot250251aerts, practizijns, penneleckers, magisters in artem, triakelproevers, const-Ga naar voetnoot250-1Ga naar voetnoot251252vinders, schoolmeesters, schriveins, sleypers, sluyerers, schilders, moleners,Ga naar voetnoot251-2Ga naar voetnoot252 253logeners, duveners, dieven, dobbelers, tuysschers, botters, scakers, verkeer-Ga naar voetnoot253254ders, rhetorizijns, dichters, verthooghers, cluchteners, camerspeelders, jon-Ga naar voetnoot253-4Ga naar voetnoot254255geleurs, leysleckers, schuymers, brocvolgers, tailgioorbracken ende alle dieGa naar voetnoot254-5Ga naar voetnoot255 256onder den septer van Maerta behooren; die sullen henliën dicwils veel blijderGa naar voetnoot255-6 257gelaten dan sy en zijn en luyde lachen met cleynen luste, oft dat der hertenGa naar voetnoot256-7 258niet lijden en sal. Ooc sullen sy seer subject zijn van bankeroeten te maken,Ga naar voetnoot257-8Ga naar voetnoot258 259indien si meer gelts in haerlieder borse vinden dan henlieden wel behoeft.Ga naar voetnoot259

260Van den lieden van Luna, als weyeners, jagers, dagers, valkeneers, vliegers,Ga naar voetnoot260 261posten, laccayen, boden, messagiers, voetgangers, landloopers, wandeleers,Ga naar voetnoot261 262dunnegesinde, ronsseneers, gelaescackers, pelgrims, gipteneers, schipliën,Ga naar voetnoot262 263waghenaers en visschers; die en sullen dit jaer niet veel stede houden, nochGa naar voetnoot263 264ghestadich zijn. Al evenwel, nochtans, soo en sal men soo veel Sint-Joos niet 265versoecken om kinderen te hebben, als 't dede voor de jaren XIX en XX,Ga naar voetnoot264-5Ga naar voetnoot265 266metgaders dat de mestinghe sindt seer gediert is. Maer men sal noch wel veelGa naar voetnoot266 267omganghen ende pelgrimagiën gaen, meer om keukene dan om de kercke, 268meer om goede chiere dan om goede wercken.

 

269Het is by d'octroy des keysers gheconsenteert te moghen prenten endeGa naar voetnoot269 270venten dese tegenwoordighe prognosticatie, als 't blijct per acte. DatumGa naar voetnoot270 271Bruxelle.Ga naar voetnoot270-1



illustratie
Postbode




illustratie
‘Medea’


eind139
BB, IV, 739.
eind140
Rouzet 1975, 111.
eind141
Een kanshebber lijkt Eduard de Dene.
eind142
BT 1913; Zech-Du Biez 1903, nr. 119.
eind143
Brant ed. 1854, 119.
eind144
NK 2555, ex.: BN Parijs. Zie voorts Sinnema 1956.
eind145
NK 2556, ex.: Bodleian Libr. Oxford.
eind146
BT 389, ex.: KB Brussel.
eind147
Rabelais ed. 1974, XXIV-XXVII.
eind148
Vgl. Appendix B en inleiding, p. 000.
eind149
Vgl. inleiding, p. 47.
eind150
Vgl. inleiding, p. 31.
eind151
Vgl. Appendix C, nr. 31.
eind152
Martini 1969, 147.
eind153
David 1602, fol. B3 recto-B3 verso, ex.: UB Amsterdam (vgl. ook BB, V, 74-6). Zie over David ook de inleiding op U (p. 56); Grève 1955; David ed. 1959.
eind154
Rabelais 1682.
voetnoot2
jaren, de meervoudsvorm van dit woord is eigenlijk niet juist (de tekst bestrijkt nadrukkelijk maar één jaar), maar sluit mogelijk aan op de immers op meerdere jaren toepasbare parodistische strekking. Mgl. ook is deze vorm gekozen ter bevordering van de verkoopmogelijkheden.
voetnoot3
m., afkorting: meester. Lieripe, pseudoniem van de auteur (zonder blijkbare dubbele bet.). Gheldeloos, pseudoniem van en spotnaam voor de auteur, mericaet, verhaspeling van astrol. term meridiaen; de hiermee wsch. geconstrueerde dubbelzinnigheid is onduidelijk (vgl. K 5 voor andere verhaspeling).
voetnoot4
Lant van Proesmol, scherts-toponiem (wsch. geen echte plaatsnaam); met gedachten aan proos, d.i. dartel (vgl. MNW 6, 663-4, sub preus), hier ter typering van de aard van de prognosticatie.
voetnoot5
cleyn, weinig.
voetnoot7
zeck, zech ick.
voetnoot8
inventie, term uit de retorica (Lat.: inventio): ‘vinding’ van de stof voor een literair werk (vgl. Lausberg 1960, dl. 1, § 260 e.v.).
voetnoot9
materie, term uit de retorica (Lat.: materia): de stof voor een literair werk (vgl. Lausberg 1960, dl. 1, § 46 e.v.).
voetnoot10
tot quader intentie, met een slechte bedoeling.
voetnoot11
hem, nl. de ‘materie’, de tekst. audiëntie, gehoor.
voetnoot12
sonder faute, zonder mankeren.
voetnoot13
slacht, gelijkt op.
voetnoot14
sermoene, kanselpreek.

voetnoot17
welgemockelden, goedgestemde. pays, vrede.
voetnoot19
Heelsame, heilzame (?). vermufte, verhaspeling van vernufte met muf.
onendelijc, oneindig. welwetende, bewust(e).
voetnoot20
waerswanen, misleid(ing)en.
voetnoot21
ongemonsterde menichte, ongecontroleerde bende.
voetnoot19-22
aenghemerct ... wijns, toepassing van het retorische middel der ‘insinuatio’ (vgl. aant. A 6-19).
voetnoot22
speculatie, eig. sterrenkundige beschouwing, waarneming der sterren; hier wsch. bedoeld in zin van ‘valse bespiegeling’.
voetnoot23
geclotert, (op)geklopt.
voetnoot24
noyt, ooit.
voetnoot26
voordachtichsins, met voorbedachten rade.
voetnoot27-8
so ... nieuwicheden, d.i. (op de beschreven wijze) ziet azen op nieuwtjes.
voetnoot29
gedobbelzoolde, zeer grote, ‘dubbelovergehaalde’.
voetnoot29-30
dat meer is, daarenboven.
voetnoot31
snaken, snakken.
voetnoot32
propoost, (gespreks)onderwerp.
voetnoot33
Que nouvelles [Rabelais ed. 1974 heeft ‘Quelles nouvelles’], nog nieuwtjes?. Hoort ... blasen, d.i. heb je niet een roddeltje voor ons opgevangen?. Wat ... roep, wat is het gerucht?, wat wordt er geroddeld?.
voetnoot35
dat ... belgen, dat zij zich er kwaad over maken.
voetnoot36-7
blasen, snorkend verkondigen. (niet) met den mont spelen, uitdr.: (niet) druk spreken.
voetnoot37-8
bottaerts ... ackerbouten, scheldnamen: alle met de bet. ‘stommelingen’. stoppelwouters = samengesteld met stoppel (vgl. ook Loquela 1907, p. 469b, sub stoppeldonk en -duts) en wouter (d.i. kerel); ackerbouten = variant van ackerdrol (vgl. MRG, p. 7b). Het ‘agrarische’ element in deze scheldwoorden wijst op het gebruik ervan tegen (of de associatieve oorsprong ervan met scheldnamen voor) de altijd als dom beschouwde boeren.
voetnoot38-9
men ... ander, wsch. voor de gelegenheid bedachte uitdrukking, waarin huys = astrol. term.
voetnoot42
fijnebuycs, fijnproevers, lekkerbekken.
voetnoot43
gerevolueert, (opnieuw) doorlopen.
voetnoot44
doorwremelt, ‘doorwriemeld’. deurfutselt, ‘doorfutseld’. deurfymelt, ‘doorfriemeld’.
voetnoot45
deurmuystert, ‘doormuisd’, doorgesnuffeld als een muis (de uitgang -tert is gevormd naar analogie met deurluystert).
voetnoot47
Practiquierende, erbij betrekkend. exponerende, uiteenzettend. quadraten, astrol. term.
voetnoot48
aspecten, astrol. term. noyt, ooit.
voetnoot49
Hoopende, op 'n hoop verzamelend. sackende, in 'n zak verzamelend. den ... bras, uitdr.: ‘de hele rotzooi bij elkaar’.
voetnoot50
quisselinge, gerommel (?). quasselinge, gegooi, gekwak (vgl. MNW 6, 858, sub quas). gequanselen, kwanselen, knoeien. coste, kon.
voetnoot51
noyt, ooit. droegen, bedrogen. drolden, raaskalden.
voetnoot51-2
aextremijnen, verhaspeling van astronomijn met aexter, d.i. ekster; hier wsch. in toespeling op het feit dat deze vogel volgens het volksgeloof ongeluk voorspelt (en dat als hekeling van astrologen die hetzelfde deden) of inhakend op de reputatie van dit diertje dat het alles wat glimt begeert (zoals astrologen zich bezighouden met de sterren) of zich (spreekwoordelijk) aan loos geklap overgeeft.
voetnoot52
oude quenen, heksen. alven, boze geesten.
voetnoot52-3
varende vrouwen, vliegende heksen.
voetnoot53
vodden, heksen (vgl. WNT 3, 4615, sub fotse). fandoosen, heksen. maren, kwelgeesten, waterneckers, waterduivels. couwouters, kobolden (kwaaie kabouters).
voetnoot54
noyt, ooit. wandelden, rondwaarden. confererende, vergelijkend.
voetnoot55
Pantagruel, pseudo-autoriteit: eig. hoofdpersoon van Rabelais' beroemde ‘Les horribles et éprouvantables faits et provesses de Pantagruel’ (1532). De vermelding van deze figuur komt voor rekening van L (Rabelais noemt in de parallelle passage de echte autoriteit Empedocles) en is misschien bedoeld als een verhulde referentie aan de originele tekst (vgl. inleiding, p. 163).
voetnoot56
hem ... ghebiet, zich zeer hartelijk aanbeveelt.
voetnoot57
Tu autem, Lat. gebedstitel (vgl. aant. A 112): eig. gebruikt aan 't eind van elke liturgische les (‘Tu autem Domine, miserere nobis’, d.i. ook U Heer, heb meelij met ons), waardoor het de klank heeft gekregen van ‘het laatste woord’, in welke zin het ook hier gebruikt wordt.
voetnoot58
foy de puceau, Frans (niet bij Rabelais): geloof van een kind, d.w.z. ‘een kind die het gelooft’, nl. de verzekering.
voetnoot58-9
dat ... waerheyt, dat daarvan niet méér waar is.
voetnoot61
tems, zeef. busselen, slaan (vgl. WNT 3, 1893, sub bunselen) brasselen, roeren, slaan (vgl. WNT 3, 1152, sub brassen).
voetnoot62
sichten, ziften. soo ... mach, zo goed als men vermag. immers, in ieder geval.
voetnoot64
Siet voor u, het is onzeker of deze frase iets vermaant als ‘zie vooruit’, ‘denk aan de toekomst’ of dat ze al hoort bij de aan voordracht herinnerende regels 66-8 en als zodanig (dus ook visueel) aandacht vraagt voor wat de voordrager te zeggen heeft.
voetnoot64-5
en ... vet, uitdr. (?) (beetken = hapje).
voetnoot65
vier, vuur.
voetnoot66
verbernen, verbranden; hier overdreven en ironisch voor bakken. indien ... verslaept, overbodige mededeling in kader van evidentievoorspelling.
voetnoot66-8
Nu ... se, deze passage kan alleen begrepen worden met gedachten aan de voordracht van een zot met zijn marot: de zot draagt het publiek (i.c. aangesproken met kinderkens) op met de neus gade te slaan wat se, d.i. de marot (hier vrl.) ‘zegt’ (vgl. voorts inleiding, p. 46).

voetnoot69
't gulden getal, vgl. aant. T 44.
voetnoot70
aennopende, wat betreft.
voetnoot[70-2]
Ten ... geraken, het in deze regels besloten rijm ondersteunt de veronderstelling (vgl. p. 47) dat L als geheel een bewerking is van een rijmtekst.
voetnoot72
Borsbeke, scherts-toponiem: eig. plaatsje bij Antwerpen; hier dubbelz. voor (borse = ) geldbeurs. van, mgl. dubbelz. voor ‘door’.
voetnoot72-3
cruysbroeders, vgl. aant. A 102.
voetnoot73
immermeer, ooit. Halfvasten, vgl. aant. K 234 (mgl. betreft het hier alleen de feestdag). lijden, voorbijgaan.
voetnoot73-4
Nu ... om, vertaling van Rabelais' (ed. 1974, p. 3, r. 9) ‘Verte folium’; de woorden staan daar echter waar men ze zou verwachten: onder aan de pagina, terwijl men ze in L op ca. tweederde van de bladspiegel aantreft.

voetnoot75
gouverneur, synoniem van astrol. term ‘heer’.
voetnoot76
astrologheneers, verhaspeling van astrologijns door contaminatie met logheneers (d.i. leugenaars).
voetnoot77
bollen ... snateren, synoniemen van ‘kletsen’.
voetnoot79
gehelder, gehele.
voetnoot80
noch gheen, dubbele ontkenning (vgl. het moderne ‘nooit geen’).
voetnoot82
influentie, invloed.
voetnoot82-3
gehengenisse, wil, beschikking.
voetnoot83
Avicenna, Aboe Ali al Hosein ibn Sina (979-1037), een beroemde arts, natuurkundige en filosoof, wiens werk in de m.e. veelvuldig bestudeerd werd.
voetnoot84
oorsake, astrol. term.
voetnoot86
Ke wel uitroep van meewarigheid: zoveel als ‘ach gut’ (Ke = eig. verbastering van Christus). Vgl. voor deze frase ook inleiding, p. 46-7.

voetnoot92
weren rammen. sterven vgl. aant. A 138.
voetnoot93
simminkelen, apen.
voetnoot95
oudde, ouderdom. uut causen, om reden.
voetnoot96
pleuresis, pleuritis; een symptoom daarvan is inderdaad pijn in de zij.
voetnoot97
camerganck, eufem.: diarree (camer = plee).
voetnoot97-8
achterwaerts peysen, aan hun achterkant denken of ‘achteruit denken’ (vgl. ook Pleij 1972/3, p. 215-6).
voetnoot98
te cleynen profite, met weinig voordeel, soelaas.
voetnoot99-101
Veel ... sal, in parodie op ziektevoorspelling in serieuze astro-medische teksten (vgl. bv. J. Yperman, De medicina, ed. L. Elaut, 1972, p. 112, r. 3047-9, waar het heet dat diarree ‘... comt van humoren die dalen uten hoofde, entie van fleumen of van coleren’), vochtige humeuren = pleonasme: vgl. voor bet. humeuren aant. T 90; hier dubbelz. voor alcoholica. keldercortsen, vgl. aant. U 141. buyczwere ... bonette = lett. buikpijn onder de hoed, oftewel: hoofdpijn. den menigen, menigeen. regneren = beheersen.
voetnoot102
den gesichte, het zien. contrarie, tot hinder.
voetnoot103
volgende welcke, volgens hetwelk, waaruit volgt. ['t sal verbeterd uit tal].
voetnoot108
aengaen oft bestaen, synoniemen van (te) ondernemen, beproeven.
voetnoot109
lutsen, (leeg)schudden clutsen, (leeg) kloppen. lappen, leuren, synoniemen van bedriegen. zeuren, bedriegen.
voetnoot109-10
den ... vader, d.i. (met het voorafgaande) een bekende metafoor voor uiterste wanhoop en demoralisatie (vgl. voor een variatie bv. Appendix A, r. 198-9).
voetnoot110-1
groote ... stoppen, uitdr.: een grote schuld maken om een kleine te delgen.
voetnoot113
dorren, durven.
voetnoot114
schoyen ... breeric, d.i. zwerven (breeric = de brede weg der zonde; vgl. Matth. 7, 13). sant, veld.
voetnoot118
Eyndelinge, ten slotte. men ... wat, men zal niets.
voetnoot120
droghen, medicinale kruiden.
voetnoot121
medicijns, artsen.
voetnoot121-2
swartesusterkens, liefdezusters van de orde van St.-Augustinus.
voetnoot122
valideren, gezond maken.
voetnoot123
pernitieux, schadelijk. contrarie zijn, hinderlijk zijn, een averechtse uitwerking hebben.
voetnoot124
opereren, bevorderen, activeren. generen, verwekken, voortbrengen.
voetnoot125
occasie, oorzaak. die, meew. vw.: aan degene die.
voetnoot125-6
daartoe geraken coste, dat bereiken kon, nl. een bezoek aan de lombaerden of possemiers.
voetnoot126
lombaerden, lommerdhouders. possemiers, lieden die geld uitlenen tegen interest, woekeraars.
voetnoot127
purgatie, eig. medicinale laxering; hier dubbelz. voor het op grote schaal verpanden van het inhoud van garderobes en kabinetten.
voetnoot127-8
't ... deeren, het is zeer deerniswekkend.
voetnoot128
den menigen, menigeen.
voetnoot129
Alberoyt, pseudo-autoriteit: personificatie van de armoe (vgl. K. Renger, Lockere Gesellschaft, 1970, passim); Rabelais ed. 1974, p. 12, r. 18 heeft ‘Averroys’, d.i. de beroemde Arabische astroloog Averroës, maar de Nederlandse bewerker heeft deze naam, mgl. mede uit onbegrip, speels verhaspeld, mgl. met gedachten aan het in Arabische namen voorkomende lidwoord al. Vgl. voor een toponymische variant A 5, Alroys.
Cobbenvie, schertstitel waarvan de blijkbare (dubbelz. ?) bet. niet duidelijk is; Rabelais ed. 1974, p. 12, r. 18 heeft Colliget, d.i. de echte titel van een geschrift van Averroës over allerlei ziekten.
voetnoot129-30
faute d'argent [Rabelais ed. 1974, p. 12, r. 19: faulte d'argent], geldgebrek.
voetnoot130
geldeloose, geldeloosheid.
voetnoot132-7
Voorts ... eyeren, in parodie op voorspellingen van de dood van hoog geplaatste lieden (koningen, adel, prelaten) en daaruit voortkomende twist tussen partijen van kroonpretendenten e.d. in serieuze prognosticaties. Vijandschap tussen dieren werd al in de klassieke literatuur gebruikt als satirische metafoor voor de oorlogen en vetes in de mensenwereld; vgl. Centsprenten inl. en cat. door C.F. van Veen (1976), nr. 16, en de Batrachomyomachia (d.i. kikvorsen-en-muizen-oorlog, ed. in Homeri opera door Th. W. Allen, 1959) en, wat betreft de 16e eeuw, VGD ed. 1899, p. 191-5. retrogradatie = astrol. term; gheschapen = beschikt; gasthuys, vgl. aant. U 6; seditie = tweespalt; partielijcheit = vijandschap; vorsschen = kikkers; eyndelinghe = ten slotte; hic = vijandschap; tusschen ... eyeren = wsch. sarcastische toespeling op het celibaat van (muncken = ) monniken tegenover de potentieverhogende werking van eieren.

voetnoot139
Albumasar, vgl. aant. T 38.
voetnoot139-40
Boeck ... Conjunctie, een gedurende de m.e. veelvuldig geraadpleegd werk, het meest bekend onder de titel De magnis coniunctionibus. Conjunctie = astrol. term.
voetnoot140
jaerschare, oogst, jaaropbrengst.
voetnoot141-2
die ... warme, uitdr.: die er warmpjes bijzitten (?).
voetnoot142-3
den ... Vasten, d.i. laat invallende vorst.
voetnoot143
Sint-Joriswinter, d.i. blijkbaar: laat invallende vorst: Sint Jorisdag valt op 23 april. Sint-Joris is hier te beschouwen als zgn. ijsheilige (de bekendste ijsheiligendagen vallen op 11, 12 en 13 mei) en als zodanig tegenhanger van St.-Maartenszomer (11 nov.), een dag waarop men volgens het volksgeloof rekening mocht houden met zomers weer (vgl. H. de Parville, in: Volkskunde 10, 1887, p. 127-8).
voetnoot144
wel varen, dubbelz. voor goed rijden en welvarend zijn (vgl. ook H 172).
voetnoot145
se, d.i. de havere. meughen, lekker vinden.
voetnoot145-6
Daer ... vallen, mgl. variant van de uitdr. ‘men sal ghenen baek [d.i. stuk spek] specken’ (vgl. Proverbia Communia, ed. R. Jente, 1947, nr. 496). vallen = ten deel vallen, gegeven worden.
voetnoot146
ruets, reuzel, vet.
voetnoot147
geschapen, beschikt. groyende, groeizaam. den menigen, menigeen.
voetnoot147-9
de ... broec, bekende beelden om armoede, haveloosheid te typeren (vgl. bv. VGD ed. 1899, p. 123, r. 10-7). bonette = hoed; bredsen = billen (vgl. WNT 3, 1400-1) of teelballen (vgl. Kiliaan ed. 1972, p. 71b).
voetnoot149-50
't ... cleyne, wsch. in aansluiting op de symboliek van hooi (vgl. aant. A 148): toemaet = dubbelz. voor gras dat opschiet nadat er voor de eerste keer gemaaid is en voor overmaat, overvloed; cleyne = gering.
voetnoot151-2
in ... clemmen, uitdr.: verdwaasd zijn of handelen (door liefde). De hazelaar werd geacht een verdwazende en zinneprikkelende werking te hebben; vgl. Van Gilst 1974, p. 107, D.Th. Enklaar, Varende luyden (1956), p. 82-3.
voetnoot152
in ... speelen, uitdr.: ‘in de bonen zijn’, in de war zijn. Men veronderstelde dat de bloesem van bepaalde soorten bonen een verdwazende uitwerking had op mensen. Vgl. Antwerps Liedboek (ed. K. Vellekoop e.a., 1972), dl. 2, p. 163-4. groote cracht, ironisch voor: weinig of geen hulp.
voetnoot153
tyteloosen, eig. bloemen die op ongewone tijd bloeien (‘tijdeloos’, narcis, sneeuwklokje, enz.); wsch. dubbelz. voor sulachtige, slonzige vrouw (vgl. Styevoort ed. 1930, dl. 2, p. 62, r. 42-3, doch daarover ook MNW 8, 302). vuylpruymen, nepfruitnaam; dubbelz. voor ‘vuilpoetsen’, slonzige vrouwen (vgl. i.h.a. S 211-3).
voetnoot153-4
niet ... geraken, d.i. geen goede oogst opleveren.
voetnoot154
dierte, duurte.
voetnoot154-5
want ... rapen, hekeling van schraperigheid (vgl. aant. A 148).
voetnoot155
't ... zayene, ironische toespeling op het feit dat de raap een zeer belangrijk volksvoedsel was.
voetnoot156
blanke, klein, blankzilveren muntje.
voetnoot157
als ... begheren, als wij er maar een kwart van begeren. immers, vooral.
voetnoot158
vastelijck, zeker. beter coop, goedkoper.
voetnoot159
veersen, vaarsen.
voetnoot160
koeyen van Diest, blijkbaar: koeien met een (uitzonderlijk?) grote melkproduktie (Diest = plaats in Belgisch Brabant). Lees mgl. echter biest i.p.v. Diest (bron: diest), d.i. de eerste (zeer voedzame) melk van de koe na het kalven.
voetnoot161
goubloemen, goudsbloemen; hier door gou(d) dubbelz. voor goud, geld (vgl. ook r. 165, guldelingen). meersbloemen, boterbloemen; hier door meer dubbelz. voor ‘meer bezit’. hoven, tuinen (hier metonymisch voor ‘huishoudens’).
voetnoot162
gheraken, vgl. aant. r. 153-4.
voetnoot163
meer ... lamoenen, de bet. van deze grap is onzeker: lamoriën = wsch. een woordspel met Fr. l'amour; in de Znl. idioticons wordt voor lamoereren, lamoeren, lamoezen meestal een bet. opgegeven die overeenkomt met vleien, flikflooien, doch Lievevrouw-Coopman 1950-1, p. 758a verklaart de uitdr. ‘lamour maken’ als (ironisch voor) twisten, krakelen, en tenslotte kan er gedacht zijn aan lamoor (uit lam en oor), d.i. luiaard (vgl. Cornelissen en Vervliet, dl. 2, p. 861). Een vrucht of bloem met deze naam is echter onbekend. lamoenen = eig. citroenen, maar de uitdr. ‘in 't lamoen zijn’ betekent ‘overbelast zijn door werk’ (vgl. Cornelissen en Vervliet, dl. 2, p. 743). Voorzover te overzien, kan de zuurheid van de citroen bedoeld zijn als tegendeel van vleierij en kan hard werken bedoeld zijn als tegendeel van luieren.
voetnoot164
cauwoorden, eig. pompoenen, kalebassen; hier dubbelz. voor ‘koude woorden’, d.i. onvriendelijke uitspraken (vgl. de stok-regel van het presentatie-refrein van de kamer ‘Tcauwoordeken’ in Antw. landjuweel 1561, ed. C. Kruyskamp, 1962, p. 50-1: ‘Schout Couwewoorden int Ionstich versamen’). mettelieven, eig. madelieven: hier ook elliptisch voor ‘met (de) lieve woorden’. leckaertspeeren, ‘lekkerbekperen’. onnae, bij lange na niet.
voetnoot160-5
Vgl. voor soortgelijke grappen aant. S 211-3.
voetnoot165
gheraect, vgl. aant. r. 153-4. smoutpeeren, eig. peer met zacht vlees; hier dubbelz. voor oorvijgen. guldelingen, eig. goudkleurige appels; hier dubbelz. voor goud, geld (vgl. ook r. 161, goubloemen), i.h.b. de bezitters ervan. rabauwen, eig. grauwe renetten; hier dubbelz. voor vagebonden, i.h.b. met gedachten aan de armoe van deze lieden.
voetnoot166
jaerschare, oogst, jaaropbrengst.

voetnoot170-2
Hoewel ... zijn, deze inderdaad (‘in binnen- en buitenland’) beroemde astrologen voerden rond 1530 een ongekend felle polemiek over de juistheid van elkaars prognosticatie-methoden. Het is niet duidelijk of er in deze regels impliciet ironisch gerefereerd wordt aan het laagstaande karakter van die polemiek, of dat er alleen wordt ingehaakt op beider beroemdheid. Merkwaardig is dat Rabelais (ed. 1974, p. 14, r. 9-10) in de parallelle passage de namen geeft van twee Franse hofnarren (als pseudo-autoriteiten): Triboulet en Caillhette. Het is evident dat een Vlaams publiek dit niet zou begrijpen. Zou de bewerker door de klankverwantschap tussen Triboulet en Thibault (en evt. tussen Caillhette en Laet) juist deze namen gekozen hebben òf zou hij een opzettelijke verhaspeling van hun namen door Rabelais herkend hebben en deze vervolgens weer ‘teruggehaspeld’ hebben? Rabelais zet zich in zijn tekst expliciet af tegen de Leuvense prognosticaties (vgl. ed. 1974, p. 4, r. 4), waarvan Laet in Europa de beroemdste producent was. Gaspar Laet = geboren c. 1485 te Looz of Borchloon, studeerde in 1512 af in Leuven in wiskunde en medicijnen, woonde later in Frankrijk (Rouen?) en Antwerpen (rond 1530), was zeer actief als prognosticatieschrijver tussen ca. 1528 en ca. 1555, een ‘vak’ dat hij geleerd had van zijn vader en grootvader, gest. in Frankrijk, na 1554 (vgl. A.J. v.d. Aa e.a., Biogr. wdb. der Nederlanden, dl. 4, 8, Nouvelle Biogr. générale 27/8, 664, H. de Vocht, History of the Collegium Trilingue Lovaniense 1517-1550, dl. 2, 1953, p. 545); J[e]an T[h]ybau[l]t = geb. in Gournay en Bray, vanaf 1519 lid van St.-Lucasgilde in Antwerpen als lettersnijder en drukker (met uitermate slechte reputatie) tot 1527, daarna actief als arts en astroloog en schrijver daarover (pesttractaten en prognosticaties), rond 1530 ruzie met Antwerpse collega's, die o.l.v. de familie Laet een campagne tegen hem voerden, tussen ca. 1532 en 1540 actief in en om de medische faculteit in Parijs en aldaar doorlopend in conflicten en processen gewikkeld omtrent zijn bevoegdheden (vgl. NBW 3, p. 863-5 en Rouzet 1975, 219-20). Vgl. voor de polemiek en andere levensbijzonderheden Thorndike, dl. 5 (1941), p. 286 en BB I, 143, V, 343-4, III, 646-7, en A. Prost, Corneille Agrippa, dl. 2 (1882), p. 241-50.
voetnoot175
Diluvie, Zondvloed.
voetnoot177
begrijpen, hier (door het eropvolgende noch ... staen) dubbelz. voor vastgrijpen.
voetnoot178
cometen, wsch. woordspel met ‘Kom eten’; welgestelden hebben immers veel vaker te maken met etensgasten.
voetnoot179
ghemolesteert, gehinderd.
voetnoot181
caggenest, sukkel, gewone man.
voetnoot182
meersman, marskramer.
voetnoot183
van nederen state, van lage stand.
voetnoot184
Saturnusghezibbe, lett.: Saturnus' familie; variatie op astrol. term ‘Saturnuskinderen’.
voetnoot185
flouspinders, de bet. van dit woord is onduidelijk. Rabelais ed. 1974, p. 15, r. 19 en Rabelais 1682, p. 13 hebben op deze plaats in de resp. parallelle opsommigen ‘jalous’ en ‘min-nijdige’. raescoppers, gekken. hooldroomers, dromerige lieden (het element hool is onduidelijk). quadegepeysen, kwaaddenkers.
voetnoot185-6
suspicimakers, verdachtmakers.
voetnoot186
teecsoekers, wsch. lieden die vee onderzoeken op en bevrijden van teken. mesrapers, dubbelz. voor beerputruimers (mes = mest). sindaelsnijders, eig. kleermakers of marskramers die sindael (d.i. linnen of zijde) verwerken en/of verkopen; hier als eufemistische aanduiding van beerputruimers (vgl. L. Willems, in: VMA, 1921, p. 915-28, m.n. 920-2: een sindaelsnijder zou met het scheuren van zijn stof hetzelfde geluid maken als veroorzaakt door het overgieten van de beer in de beerput). labberaers, kletsers of slomerds.
voetnoot187
leuterers, weifelaars, treuzelaars. leenaers, leners. leurers, zeurers, bedriegers. woeckeners, woekeraars. financimakers, schuldenmakers of woekeraars.
voetnoot187-8
rentvercoopers, lieden die geld lenen of uitlenen tegen interest.
voetnoot188
quadebetaelders, wanbetalers, bystermakers, doordraaiers, afleggers, ‘wegleggers’, spaarders, vrekken (?).
voetnoot188-9
die ... hebben, misschien: degenen die zich door klaplopers e.d. hun goed hebben laten ‘afmaaien’.
voetnoot189
eyndelinghe, ten slotte. melancolieuse, melancholieke.
voetnoot190
dienaers ... Reynuut, d.i. doordraaiers, berooiden. Sinte-Reynuut = denkbeeldige patroon van degenen die door ondeugd (maar ook wel door tegenslag) hun bezit verloren hebben of bezig zijn dat te verliezen (Reynuut = lett. ‘rein uit’, schoon op). Vgl. C.P. Burger, in: Het Boek, 20 (1931), p. 209-21.
voetnoot190-1
dese jaerschare, dit jaar.
voetnoot192
de ... Cruycen, eig. feest (3 mei), waarop in de kerk de herontdekking van het H. Kruis op de Calvarieberg door keizerin Helena in 326 herdacht wordt; hier dubbelz. voor het ‘vinden’ (en dat wsch. eufemistisch voor ‘stelen’) van geld (cruys = kleine munt). Vgl. ook aant. A 102, sub cruysbroers. coopmanschappen doen, handel drijven.
voetnoot193
op ... Gelder, d.i. volgens de methoden van (de troepen van) Karel van Egmond, hertog van Gelre (1492-1538), d.i. plunderend, of met gedachten aan Gelder als bekend scherts-toponiem, waarin geld letterlijk wordt genomen.
voetnoot194
hun ... eten, uitdr.: hun inkomsten op te maken vóór ze die in handen hebben.
voetnoot195
Somma, kortom.
voetnoot195-6
henlieden ... joct, vgl. aant. K 46-7 (joct = jeukt).
voetnoot197
Jupitersvolcke, variatie op astrol. term ‘Jupiterkinderen’. sachtlevens, lieden die een makkelijk leventje lijden; vgl. Joh. van Heemskerck, Minne-kunst (Amsterdam, H. Gerritsz, 1626), p. 63: ‘Sachtlevens, lanterfants, noch ander bloode loeren’. swellebuycks, lieden die zich dik eten. leckaerts, lekkerbekken.
voetnoot198
crollaers, geilaards. lollaerts, oorspr. benaming van geestelijke orde (met allengs slechtere reputatie); later benaming voor pretmakers en wellustelingen. (vgl. Truwanten, ed. werkgr. Brusselse en Utrechtse neerlandici, 1976, p. 76-80). prollaerts, wsch. papvreters, vreetzakken (prol = brij, dikke pap). cromhals, lieden die hun hoofd laten hangen: schijnheiligen (Rabelais ed. 1974, p. 15, r. 29 var.: ‘Torticillos’, Rabelais 1682, p. 13: ‘hanghalsen’). casseners, lieden die rondtrokken met een reliek-kistje dat men tegen betaling mocht aanraken of inzien (ter genezing van kwalen of tot aflaat van zonden). paternostersvercoopers, handelaars in rozenkransen, mgl. dubbelz. voor ‘huichelaars’.
voetnoot199
die ... ligghen, uitdr.: rijkaards, luiaards. hem hebben, ervoor staan, zijn.
voetnoot201
beneficiën, vgl. aant. T 148-9, confereren, (te) verlenen.
voetnoot202
sodatser ... locaerde, d.i. zodat ze (nl. de geestelijken) er sommige (d.i. ironisch voor ‘vele’) zullen hebben èn houden: wel drie of vier en (stiekum) nog een in een la.
voetnoot203
hebbelijcsten, eig. geschiktste; hier dubbelz. voor ‘hebberigste’ of ‘meesthebbende’.
voetnoot205
Marscomplicen, lett. Mars-genoten; variatie op astrol. term ‘Marskinderen’. lantsknechten, voetknechten, soldaten. crijschknechten, krijgsknechten, soldaten.
voetnoot206
sauweniers, soldeniers (huursoldaten). swarteruyters, beruchte soldaten die, gekleed in het zwart, als fronttroepen opereerden om angst in te boezemen bij de tegenstander (vgl. Kiliaan ed. 1972, p. 546a).
voetnoot207
sergianten, gerechtsdienaren. diefleyers, opbrengers en bewakers van dieven. hangmans, beulen.
voetnoot208
hontslagers, hondemeppers. tantreckers, tandtrekkers, hier mgl. ook in zin van bedriegers (vgl. Soens 1900/2, p. 212) culsnijders, klootsnijders, castreerders. cleemplackers, lieden die muren en daken met leem bepleisteren.
voetnoot209
tauwers, vervaardigers van leren riemen; vgl. ook aant. H 58. caefvagers, schoorsteenvegers, caberettiers, herbergiers.
voetnoot209-10
ketelbuysschers, ketellapers.
voetnoot210
mooy slagen slaen, lett. (vanwege hun martiale gezindheid) en dubbelz. in de zin van de uitdr. ‘een goede slag slaan’ (vgl. Stoett 1974, p. 281, ad nr. 1400).
voetnoot211
som, soms. wat ... bystaene, uitdr.: vgl. J Sartorius, Adagiorum chiliades tres (Antverpiae, J. Loeï, 1561), fol. 12 verso, nr. 67, die het verklaart met ‘... aliquid mali esse propter vicinum malum’, d.i. in een slechte toestand verkeren door nabij onheil; hier echter ook lett. op te vatten als ‘iets (nl. klappen) oplopen door in de buurt te zijn’. crijschlieden, krijgslieden. tjarent, dit jaar.
voetnoot212
domineren, te keer gaan (i.c. met plunderen).
voetnoot212-3
dat ... muylen, uitdr.: d.i. dat ze er hun gemak van zouden kunnen nemen (vgl. aant. K 207).
voetnoot213
welgestoffeert, welvoorzien. clemmers, gouden munten (met ‘klimmende’ leeuw in beeldenaar).
voetnoot213-6
Daer ... voeten, d.i. opgehangen worden (vgl. Rabelais ed. 1974, p. 17, r. 44-6: ‘evesque des champs, donnant la benediction avec le pied aux passans’). bisschop (evesque) = ironisch: gehangene, wsch. gekozen i.v.m. segenen met den voeten, d.i. morbide aanduiding van het bungelen van de gehangene; Muyepoorte = alleen bekend als één der poorten van Gent (vgl. M. Gysseling, Gent's vroegste gesch.,, 1954, p. 63, nr. 294), waarvan de omgeving een slechte reputatie genoot (vgl. Lievevrouw-Coopman 1950-1, p. 892a), terwijl uit andere bron bekend is dat op de Gentse Muide doodstrafuitvoeringen plaatsvonden (vgl. F. de Potter, Gent, v.d. oudsten tijd tot heden, 1883, p. 251); schapen wachten in de mane = uitdr.: terechtgesteld zijn (vgl. ook Thuys der fortunen ende dat huys der doot, Utrecht, Jan Berntsz, 1531, fol. D4 verso en Vanden jongen geheeten Jacke, ed. G.J. Boekenoogen, 1905, p. 36, r. 5).
voetnoot217
crijgers, dubbelz. voor ‘lieden die (van alles) krijgen’; vgl. voor een uitwerking van deze dubbelzinnigheid ‘Tspel van den Crijch’ in Spelen van Cornelis Everaert (ed. J.W. Muller en L. Scharpé, 1920), p. 209-31.
voetnoot218
Soliogeslacht, variatie op astrol. term ‘Solio-’ of ‘Zonnekinderen’. buysers, metaalbewerkers (buysen = kloppen, slaan); hier dubbelz. voor drinkebroers. banckers, onbekend beroep; hier dubbelz. voor bezoekers van banketten, vreetzakken. dempers, hier dubbelz. voor schransers. vegers, hier dubbelz. voor drinkebroers of smulpapen.
voetnoot218-9
steenputruymers, mijnwerkers; hier (net als het synonieme putters) dubbelz. voor zuiplappen.
voetnoot219
bierbutsen, bierbuiken. verlichters van trongniën, pseudoberoep: ‘tronie-verlichter’, d.i. lieden die door drankmisbruik hun gezicht of neus rood doen worden of doen glimmen (vgl. Rabelais ed. 1974, p. 17, r. 47 var.: ‘Enlumineurs de museaux’, Rabelais 1682, p. 14: ‘neus-verlichters of snavel-verwers’). dicksackmakers, pseudoberoep: dikzakken.
voetnoot219-20
boesemplaesters, pseudo-beroep: ‘bepleisteraars van boezems’, d.i. vreetzakken.
voetnoot220
bierstekers, biertappers; hier dubbelz. voor zuiplappen. hoyleggers, hooi-opbinders; hier wsch. dubbelz. voor lieden die in het hooi liggen te luieren.
voetnoot220-1
swaendragers, manddragers (in Gent verzameld in gilde dat zich toelegde op het dragen van etenswaren); vgl. Lievevrouw-Coopman 1950-1, p. 1812b.
voetnoot221
cryhierders, roepers, herauten. packers, inpakkers. pyoniers, lieden belast met het opwerpen van schansen e.d. cordewagencruyers, kruiwagenrijders. aerbeyders, landarbeiders.
voetnoot222
desschers, dorsers (vgl. Lievevrouw = Coopman 1950-1, p. 297b). sweenders, zwijnenhoeders. koeywachters, koeherders.
voetnoot222-3
hoveniers, tuinlieden.
voetnoot223
winnepenninghs, scheldnaam voor korenkooplieden: (woeker)winstmakers; vgl. Rabelais ed. 1974, p. 17, r. 47 var: ‘grangiers’. nagelmakers, spijkermakers, gasthuysgesellen, lieden die (vaak) in het armenhuis verblijven.
voetnoot223-4
rattecruyt, pleckenuut, elliptische aanduidingen van en spotnamen voor venters van rattenkruid en vlekkenwater, aansluitend op het feit dat zij deze aard van hun negotie als verkoopleus uitriepen; vgl. voor ventersliedjes waarin deze leuzen letterlijk aangehaald worden Pleij en Resoort 1974/5, p. 402-3.
voetnoot224
Gendbruggers, inwoners van Gentbrugge, d.i. een plaatsje dicht bij Gent, en (vanwege de schijnbare samenstelling uit twee plaatsnamen?) missch. spotnaam voor twijfelaars. grandfainders, lieden met grote honger (afgeleid van ‘grand faim’; vgl. ook H 127-8. hoolcroppers, wsch. ‘gatenstoppers’, lieden die met verstelde kleren lopen (vgl. Rabelais ed. 1974, p. 17, r. 48: ‘ravadeurs’, r. 49: ‘emboureurs de bastz’); croppen = stoppen, proppen. ammelakenscheerders, eig. lieden die onregelmatigheden van ruw fabrikaat laken wegscheren; hier dubbelz. voor tafelschuimers, klaplopers (ammelaken = bep. soort laken en tafellaken).
voetnoot225
schuyffelschapraen, lieden die stiekum hun proviandkast ‘plunderen’ (schuyffel = scheldwoord voor stiekumerd, schapraai = proviandkast); vgl. ook Degroote 1947, p. 336, r. 189. die ... dragen, d.i. zwervers; vgl. voor de precieze status van dit gecnoopte hemde aant. A 44, sub netten en WNT 7, 4754.
voetnoot226
fraey, vrolijk. flerecijn, jicht, i.c. tandpijn.
voetnoot227
als ... zijn, nl. omdat ze zich dan ongelimiteerd tegoed kunnen doen (?).
voetnoot227-8
Ooc ... bovesitten, de bet. hangt mgl. samen met die welke WNT 3, 924 geeft van bovenzitter: ‘iemand die anderen [...] overtreft en regeert, heerscher’, en fungeert dan als ironische evidentie-voorspelling: een zwerver of armoelijder verkeert immers nooit in een hoge positie. Vgl. echter ook WNT 3, 846: boven kan synoniem zijn met ‘in de gevangenis’.
voetnoot229
bescheet doen, getuigen voor het gerecht. niet laten dagen, d.i. een ironische evidentie-voorspelling van het feit dat zwervers en beoefenaars van ‘oneerlijke’ beroepen bijna nooit als getuigen werden aanvaard (vgl. Danckert 1963, p. 9). accijse, belasting. beteren, boeten; hier ironisch voor ‘niet betalen’.
voetnoot230
Venusvassalen, variatie op astrol. term ‘Venuskinderen’, boeleerders, overspelige, ontuchtige lieden. buggers, homofielen, knapenschenders.
voetnoot231
putiers, hoereerders, losbandige lieden. venusjanckerkens, (hopeloos) verliefde lieden. camercatten, hoeren, bijzitten. soldermerytkens, ‘zolder-merrietjes’, d.i. hoertjes; vgl. ook Degroote 1947, p. 335, r. 134.
voetnoot231-2
coppelers, coppelerssen, koppelaars en koppelaarsters.
voetnoot232
roffyanen, hoerenwaarden. nachtuulen, nachtuilen, nachtbrakers. platijnwachters, koppelaars (voorgesteld als lieden die op de uitkijk staan bij de platijnen (d.i. een soort houten schoeisel) van twee gelieven, die ergens in de buurt de liefde bedrijven.
voetnoot232-3
susannesboeven, wellustige oude mannen.
voetnoot233
pockeners, syfilislijders (pocken = syfilitische zweren). jobpeners, lieden die lijden aan de ziekte van St.-Job, d.i. overdekt zijn met zweren, i.c. als symptoom van syfilis. vorterics, lieden wier lichaam door geslachtsziekte ‘verrot’. heesschaerders, d.i. wsch. lieden die door syfilitische zweren aan het slijmvlies van mond, keel, lippen en/of tong nog slechts hees en schor (schrapend) kunnen spreken. lepelvijsters, de bet. is onzeker: mgl. is er een relatie met het door Lievevrouw-Coopman 1950-1, p. 1711a opgegeven wepelvliegen (var.: lepelvliegen), d.i. vrijgezellen op leeftijd.
voetnoot233-4
tavernmaerten, taverne-dienstertjes (bekend als losbandig).
voetnoot234
naeysters, hier dubbelz. voor hoeren (naeyen = neuken). corte gehielde vroukens, hoertjes (omdat die zo gemakkelijk op hun rug kunnen vallen, werd schertsend gezegd dat ze korte hielen hadden).
voetnoot235
achter aenhouwen, vgl. aant. S 199. (liever) naeyen dan sy spinnen, uitdr.: vgl. aant. U 59. om niet, voor niets.
voetnoot236
estime, ironisch: achting
voetnoot237
Scorpio, het zodiacteken Schorpioen, dat inderdaad in verband werd gebracht met venerische ziekten omdat het de geslachtsdelen regeerde. Elk zodiacteken correspondeerde met 'n deel van het menselijk lichaam, hetgeen het uitgangspunt vormde van de astrologica medica (vgl. inleiding, p. 9). contrarieteekenen, astrol. term.
voetnoot238
pocken, syfilis. canker, harde sjanker. coupisse, stanguria (d.i. pijnlijk urineren als gevolg van syfilitische aandoening). clapooren, syfilitische liesbuilen.
voetnoot238-9
mottegaten, wsch. (open?) zweren als gevolg van syfilis
voetnoot239
dat ... worden, wsch. sarcastische referentie aan het feit dat syfilislijders door de liesbuilen wijdbeens moeten lopen (dat is tevens de reden waarom de Fransen deze clapooren ‘chevaux’ noemden).
voetnoot239-40
opdat ... valle, overdrachtelijk: opdat de kaak niet invalle (als gevolg van tanduitval door syfilis).
voetnoot240
noch ... rijse, overdrachtelijk: noch dat het haar uitvalle (als gevolg van syfilis).
voetnoot241
hen wachten, rekening houden met, verdacht zijn op. 't ... een, 't is een kans van één op honderd.
voetnoot243
spenne, moedermelk.
voetnoot244
som, soms.
voetnoot245
bat, beter, meer. S.-Niclaes, de goedheiligman treedt hier op als patroon van meisjes die om een minnaar verlegen zitten (vgl. voor de legendes die daaraan ten grondslag liggen: K. ter Laan, Folkl. wdb., 1949, p. 366b).
voetnoot246
getravailleert, beziggehouden, vermoeid. beraen, bemoeien, raad geven.
voetnoot247
uuterlijcx, op z'n hoogst.
voetnoot247-8
soo ... steke [steke mgl. te verbeteren tot steken], wsch. dubbelzinnige referentie aan sexuele activiteiten.
voetnoot248
nichte, wsch. dubbelz. voor collega-hoertje.
voetnoot249
Mercuriuscnapen, variatie op astrol. term ‘Mercuriuskinderen’. pijpers, fluitspelers. trompers, trompetspelers.
voetnoot250
tuymelers, capriolenmakers, acrobaten. beyaerders, klokkenluiders, klokkenspelers. bulmakers, oorkondemakers. Latijnschumers, ‘Latijn-radbrakers’, ‘Latijnverkrachters’ (vgl. Rabelais ed. 1974, p. 18, r. 67: ‘escorcheurs de latin’, Rabelais 1682, p. 15: ‘latijnvillers, taalmartelaars’). leuyaers, luiaards.
voetnoot250-1
loosaerts, bedriegers.
voetnoot251
practizijns, notarissen of advocaten (of aanverwant beroep). penneleckers, pennelikkers. magisters in artem, meesters in de (zeven vrije) kunsten. triakelproevers, verkopers van triakel, d.i. geneesmiddel dat aangeboden werd als remedie tegen alles; vgl. ‘Esbatement van den dryakelprouver’ in Spelen van Cornelis Everaert (ed. J.W. Muller en L. Scharpé, 1920), p. 197-208.
voetnoot251-2
constvinders, kunstenaars (?).
voetnoot252
schriveins, beroeps-schrijvers. sleypers, straatslijpers (vgl. Rabelais ed. 1974, p. 18, r. 64: ‘bateurs de pavé’). sluyerers, woord met onduidelijke betekenis [lees wellicht: sluymerers, d.i. doordraaiers].
voetnoot253
logeners, leugenaars. duveners, duivenmelkers. tuysschers, kansspelers of valsspelers. botters, dobbelaars of valsspelers. scakers, schaakspelers.
voetnoot253-4
verkeerders, spelers van het verkeerspel (d.i. soort tric-trac).
voetnoot254
rhetorizijns, rederijkers; wsch. als pendant van Rabelais ed. 1974, p. 18, r. 65: ‘rimaseurs’, d.i. rijmelaars (vgl. het impliciete verschil in waardering met de vervolgens genoemde dichters). verthooghers, redenaars. cluchteners, kluchtspelers. camerspeelders, toneelspelers.
voetnoot254-5
jongeleurs, jongleurs, voordragers.
voetnoot255
leysleckers, liedzangers of ‘liedfanaten’ (leys = lied, lecker = lekkaard, lekkerbek) (?). schuymers [verbeterd uit sckuymers], (tafel)schuimers (vgl. de volgende woorden), brocvolgers, tafelschuimers (?). tailgioorbracken, tafelschuimers (tailgioor = schotel, bord, bracke = speurhond); vgl. MNW 8, 11-2: tellioorlecker.
voetnoot255-6
alle ... behooren, d.i. allen die iets met huishoudelijk werk te maken hebben. Maerta = naam ontleend aan die van de nijvere vrouw in Luc. 10, 8-42: beeld van huishoudelijke bedrijvigheid (vgl. ook mnl. maerte, d.i. dienstmeisje).
voetnoot256-7
(henliën) gelaten, zich voordoen.
voetnoot257-8
oft ... sal, of zó dat 't het hart niet zal, dat het niet uit 't hart komt.
voetnoot258
subject, onderwerp, slachtoffer.
voetnoot259
borse, geldbeurs.
voetnoot260
lieden van Luna, variatie op astrol. term ‘Luna-’ of ‘Maankinderen’. weyeners, jagers. dagers, gerechts-indagers. vliegers, vogeljagers.
voetnoot261
posten, postbodes. laccayen, lakeien. messagiers, boodschappers. wandeleers, zwervers.
voetnoot262
dunnegesinde, lichtzinnigen (?); vgl. Rabelais ed. 1974, p. 18, r. 74: ‘esventez’. ronsseneers, speurders, verspieders. gelaescackers, scheldnaam voor glasblazers. gipteneers, zigeuners
voetnoot263
waghenaers, koetsiers, wagenvoerders.
voetnoot264-5
soo ... hebben, nl. omdat St.-Jozef onvruchtbaar zou zijn geweest. Vgl. bv. de uitdr. ‘zijns wijfs Jozef zijn’ (WNT 7, 458), d.i. geen geslachtsgemeenschap met zijn vrouw hebben.
voetnoot265
de jaren XIX en XX, het is niet duidelijk aan welke specifieke gebeurtenis of toestand hier gerefereerd wordt.
voetnoot266
mestinghe, bemesting; hier schertsend voorgesteld als groeibevorderend middel voor kinderen. gediert, duurder worden.
voetnoot269
octroy, vgl. aant. U 12. gheconsenteert, toegestaan.
voetnoot270
teghenwoordighe, onderhavige. als, zoals.
voetnoot270-1
datum Bruxelle, gedagtekend, gegeven te Brussel.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Nieuwe prognosticatie ende wonderlijcke calculatie van den toecomenden jaren, seer wonderlijck ende vremt om lesen.