[Nummer 1]
Nederlands proza
‘Wat er niet meer is, maakt je armer’
In En de liefste dingen nog verder, de nieuwe roman van Paul de Wispelaere, heeft de weemoed het hoogste, het laatste en het mooiste woord. Het is het verhaal van een leven en een voortdurend leren, of beter: proberen afscheid te nemen op het onbeheersbare ritme van de tijd, de vergankelijkheid en de dood. Als een wig daartussenin staan zowel de synergie als de ambivalentie van het verbeeldende en autobiografische schrijven, én de (onmogelijke) zoektocht naar een identiteit.
Een nog vitale schrijver van ruim in de zestig krijgt van zijn arts te horen dat hij kanker heeft. De tijd, het stukje leven dat hem nog rest, is begroot op hooguit één jaar. Hij besluit - bij wijze ook van (literair) testament - in die weinige tijd die overblijft, het verhaal van zijn eigen leven op te tekenen: ‘overal waar ik ooit geweest ben en alles wat in mijn geheugen is bewaard’. Het resulteert in een aaneenschakeling van tastbare herinneringen en verhalen, observaties en beschrijvingen, bespiegelingen en brieven. Heden en verleden, wat was en wat is (of nog vaker: wat niet meer is) worden daarbij voortdurend in en door elkaar geweven. Het geheel is daarenboven opgebouwd uit een aaneenschakeling van fragmenten die niet chronologisch maar associatief geordend worden. Verteller en auteur vallen hier als het ware samen, een aanpak die trouwens kenmerkend is voor het hele oeuvre van De Wispelaere. Ook kenmerkend is de subtiele, zeer uitgebalanceerde en functionele structuur waarin het geheel ligt ingebed. Het verhaal begint in oktober en eindigt, een jaar later, in dezelfde maand. De keuze voor deze herfstmaand heeft duidelijk een symbolische dimensie. Tegelijk ligt er ook de paradox in vervat tussen eindigheid en verval enerzijds, en het regenereren en het cyclische verloop der dingen anderzijds.
De manier waarop de verteller zijn leven in kaart probeert te brengen, is eigenlijk gericht op een voortdurend bevragen van zichzelf en van zijn positionering in tijd en ruimte. Het is opvallend - en ook hier zijn de auteur en de verteller twee in één - hoe de ikpassages geregeld worden onderbroken door vertelmomenten in de hijvorm. ‘De “hij” uit mijn aantekeningen ben ik zelf, maar berust de idee van de identiteit niet op de zekerheid dat morgen de voortzetting van gisteren is? De bron is de oorsprong van de monding. Stromend gaat de rivier haar einde tegemoet. [...] Ik herken hem en herken hem niet, hij is een van de vele gestorven gedaanten die mijn herinnering bevolken’. Maar ook: ‘Eigenlijk is het leuker in de derde persoon te schrijven, omdat ik dan zelf een personage word dat ik van een afstand kan gadeslaan en naar mijn hand kan zetten’. Het verlangen en de zoektocht naar de identiteit worden in deze roman ook voortdurend gerelateerd aan het schrijverschap en de literatuur. En ook hier lijken de paradox en de dubbelzinnigheid de meeste troeven in handen te hebben. ‘Je schrijft zoals je bent en je bent zoals je schrijft. Voor mezelf ben ik tot het besluit gekomen dat mijn leven de mogelijkheid is om nog een laatste maal verteld te worden, dat het vertellen de mogelijkheid biedt het nog een laatste keer mee te maken. Want op de keper beschouwd: als dat leven al kant en klaar zou bestaan, zou ik het niet meer hoeven te beschrijven. Het bestaat pas echt doordat ik het vertel, of beter: ik probeer het doen te bestaan door het op een bepaalde manier te vertellen [...] is het een zoeken naar patronen en ordeningen, samenhangen en verklaringen die er in werkelijkheid misschien nooit zijn geweest? Of is het schrijven als troost, of gewoon de vreugde van het vertellen? Wat er ook van zij, [...] laat ik het allemaal nog eens beleven zoals ik me nu voorstel dat het was. Alleen: wat toen nog toekomst
leek is nu het verleden, die kelder van alles wat niet heeft gekund’. [...] En ‘wat er niet meer is, maakt je armer’.
In dit schitterend geconcipieerde boek van de weemoed komen ook De Wispelaeres op zuiverheid gerichte natuurbeleving en onomwonden kritiek op de ecologische en maatschappelijke verloedering geregeld om de hoek kijken. Mede daardoor is En de liefste dingen nog verder een boek waarin een veelheid van motieven, symbolen en vaak schitterend geformuleerde beelden, metaforen en vergelijkingen diverse vertellagen ver- en weerspiegelen. De titel van de roman verwijst naar een vers van Herman de Coninck: ‘Alles is ver. En de liefste dingen nog verder. / Maar door het verleden wordt het bij elkaar gehouden, / als schapen door een herder’. De Wispelaere koos het ook als motto voor zijn boek. Duidelijker kan haast niet.
[Luc Lannoy]
Paul de Wispelaere: En de liefste dingen nog verder
Atlas, 229 p., 700 F
ISBN 90-254-2317-5