[Nummer 3]
Auteur in de kijker
Bij Plouvier bruist niet alleen de zee
Als het er op aan komt de verhalen en romans van Bart Plouvier kernachtig te typeren naar hun teneur, dan zijn weemoed, melancholie en onbestemd verlangen de sleutelwoorden bij uitstek. Of het nu om zee- of reisverhalen gaat - ‘nergens kan je zo ver weg lopen’ -, of om verhalen waarin de kleurrijke facetten van het volkse dorpsleven worden ingehaald en vermalen door de tijd. In de vervlechting van werkelijkheid en verbeelding ligt ook het autobiografische schrijven steeds op vinkenslag.
Bart Plouvier, pseudoniem van Bart van der Schaeren, werd op 17 juni 1951 te Mortsel geboren. Als 17-jarige trekt hij naar Antwerpen om er aan de Academie voor Schone Kunsten te gaan studeren. Al snel wordt hij er opgeslokt door de toentertijd volop bruisende roes van het artiestenmilieu. Hij komt ook in de ban van de hippiebeweging en verhuist boordevol dromen en illusies naar het dorpje Elversele, nabij Temse. Om er - zoals hij het later niet zonder ironie omschrijft - een bouwvallige boerderij te betrekken, pompoenen te kweken en kinderen in schapenleren jasjes te kopen. Volgt dan een periode van - wat heet - twaalf stielen en dertien ongelukken. Eindjaren '70 loopt zijn huwelijk op de klippen. Vrouw en kinderen vertrekken, hij blijft alleen achter in het dorp, dat in die tijd wel heel veel voor hem gaat betekenen. Dat vindt o.a. zijn weerslag in de in 1990 verschenen dorpskroniek Uit het meer. Na het dorp komt de zee, want in 1980 ruilt Plouvier de wal voor het schip en brengt hij een viertal jaar door als matroos op een sleper, die hem naar diverse uithoeken van de wereld brengt. In die periode begint hij ook volop te schrijven: brieven, dagboeken, aanzetten tot kortverhalen. Halfweg de jaren '80 zegt hij de zee vaarwel, maar haar onmiskenbare invloed blijkt uit het merendeel van het proza dat hij tot nu toe publiceerde. Net zo is het met het dorp van weleer, waar hij zich na zijn zeemansjaren trouwens opnieuw vestigde. Samen met zijn tweede echtgenote baat hij er een restaurant uit. Koken doet hij in de weekends, de weekdagen worden o.a. met schrijven gevuld. Wie beweerde ook al weer dat Bart Plouvier een zondagsschrijver is?
De maquette, de verhalenbundel waarmee Plouvier in 1987 debuteerde, was een misser. Wat de auteur trouwens ook zelf erkent. In het tweede boek, Uit het meer (1990), is al een hele evolutie merkbaar. Het is een met zin voor structuur en vormgeving geconcipieerd boek, dat het midden houdt tussen kroniek en verhalenbundel. In twaalf hoofdstukken met als titels de maanden van het jaar, passeren tragische, absurde, lugubere en ietwat surreële verhalen over een dorp de revue. We vinden hier reeds volop de aanzet van een toon en een sfeer die later in o.a. Het gelag op schitterende wijze worden uitvergroot én verfijnd. Ook Plouviers vermogen tot evoceren en boeiend vertellen gisten volop. De echte doorbraak komt er in 1994 met De reiziger, de veroveraar en de autochtoon, bekroond met de prijs ‘Het geschreven leven - Uitgelezen reizen’. In de vier verhalen van deze bundel staan reizen en reisimpressies centraal (Tenerife, Samos, Kenia, een boottocht op de Ierse rivier de Shannon). Feitelijke beschrijvingen worden voortdurend vermengd met historische achtergrondinformatie, met jeugdherinneringen en gedachten aan het jarenlange verblijf op zee en met beelden uit de literatuur. De aldus gebezigde associatietechniek accentueert de rusteloosheid die deze bij wijlen uitgesproken sensitieve verhalen ademen. In hun vorm en verwoording weerspiegelen zij als het ware de rusteloze reiziger die de auteur is, zowel in tijd en ruimte als in zichzelf voortdurend op zoek naar authenticiteit.
Het veelzijdige thema van de zee staat volop centraal in de bundel De kleuren van de zee. In 10 verhalen worden facetten getekend van de zee als grote jongensdroom, als levenservaring, als passie... En er wordt geregeld gerefereerd aan het motief van de zee in de kunst (bv. William Turner) en de literatuur (bv. Herman Melvilles Moby Dick). Zeer typerend is - net als in De reiziger, de veroveraar en de autochtoon - het geladen, soms ook barokke proza van een zeer gedreven, passioneel en hartstochtelijk verteller. Plouviers pen bruist en schuimt bij momenten als de zee, borstelt een zeer zintuiglijke en weelderige taal neer, een woorddronken roes die je als lezer als het ware overrompelt. Dat alles komt ook tot uiting in de zeven verhalen en acht brieven die in 1996 werden gebundeld onder de sprekende titel De ronde van de maan.
Plouviers eerste roman, Het gelag (1995), speelt zich - op het eerste gezicht - binnen een heel ander vertelkader af. Centraal staat 't Hoekske, een dorpscafé dat mythische allures krijgt aangemeten. De eeuwige en onverzettelijke waardin Irma en haar stamgasten, ‘een troep verschoppelingen, monomanen, alcoholisten en andere marginalen’,