De wet van de afbakening
In 1993 verscheen Fucking Martin (Martin en John, Atlas, 1993) en Dale Pecks debuut werd meteen met de loftrompet binnengehaald. Die toetert er ook nu lustig op los voor De wet van de afbakening - gerenommeerde bronnen hebben het op de blurb over ‘emotionele wijsheid’ en ‘virtuositeit’. Uitgeverij Atlas heeft een jonge romanvernieuwer in huis gehaald die structurele en stilistische krachttoeren uithaalt en die u absoluut moet leren kennen.
Achter de provocerende titel van Dale Pecks (geb. 1968) eersteling ging een doorgedreven vormexperiment schuil. In de verschillende hoofdstukken, steevast verteld door ikfiguur John, kwamen de personages Martin (Johns minnaar), Beatrice (de moeder) en Henry (de vader) voor. Toch ging het steeds om andere personen (al waren er reminiscenties en parallellen tussen de delen) en werden losstaande verhalen, meestal familiescènes verteld, waarbij plot (en uiteraard karakterisering) ondergeschikt, haast onbelangrijk waren.
In De wet van de afbakening duiken de namen Beatrice en Henry weer op en het ziet er eerst naar uit dat je een eenduidig, traditioneel verhaal krijgt van hun liefde en relatie. Ze leren elkaar kennen aan de universiteit en engageren zich in een problematische maar verregaande liefde. Beiden hebben een complexe achtergrond - Beatrice kende een zombieachtig bestaan tot de dood van haar zieke vader die ze verzorgde, terwijl Henry kanker heeft, wat hun liefde nog lijkt te intensiveren. Henry geneest, maar zal levenslang een litteken in de vorm van een X op zijn achterhoofd dragen.
In een volgend hoofdstuk - geen nieuw deel en niet aangekondigd of ruimer ingebed - wordt duidelijk waar het Dale Peck in deze roman om te doen is. Beatrice en Henry, die nu Bea en Hank genoemd worden, gaan op bezoek bij een terminaal zieke vriend... en blijken ondertussen al 40 jaar samen en dus ouder te zijn. Dit is geen tijdsprong, aangezien de setting precies dezelfde is als die in het begin van het boek: de jaren '90 ten tijde van de golfoorlog. Na in zijn eerste roman plot en karakterisering getackeld te hebben, gaat Peck hier dus de tijdsbeleving te lijf. Het tijdsverloop wordt volledig genegeerd en je krijgt scènes uit verscheidene periodes van een huwelijk. Dat is even wennen, maar storend werkt het nooit; auteurs bedoeling is probleemloos duidelijk en geeft te denken: hij concentreert zich op relaties tussen mensen. Die zijn niet onderhevig aan tijdgeest, maar idiosyncratisch in zichzelf... en problematisch. De liefdesrelatie tussen Beatrice en Henry krijgt zo de volle aandacht die ze verdient en wordt tot de essentie herleid. Peck onderwerpt ze aan een verschrikkelijk onderzoek: van de oorspronkelijke frisheid van passie en emotie is na enkele decennia nog nauwelijks iets te merken, de emotionaliteit is een negatieve kracht geworden. Hank heeft o.a. meerdere buitenechtelijke relaties, Bea is een verbitterde alcoholiste geworden.
In de chaos van een voor de buitenwereld doordeweeks huwelijk voeden ze hun kinderen op (er is sprake van een zoon, John, een verwijzing dus weer naar de voorganger van dit boek). Toch blijkt de verhouding niet tot een eindpunt te zijn gekomen en zelfs voortdurend te blijven evolueren. Na de dood van hun vriend gooien de hoofdpersonages het zelfs over een heel andere boeg. Opnieuw begeleid door grote twisten, bouwen ze een villa waar ook de bevriende weduwe, Myra, een plaats krijgt. Ondertussen heb je tot in de details - maar dan wel op een manier die de thematiek op een universeel niveau brengt - een liefdesrelatie meegemaakt in al zijn aspecten. En dat zijn er nogal wat.
Dale Peck brengt afwisseling in toon en verhaal door alle registers te bespelen en zijn stilistische kracht is van een zelden geziene rijpheid. Van alledaagse soapachtige observaties en conversaties over filosofische beschouwingen tot fysieke en fysiologische beschrijvingen van een onwaarschijnlijke originaliteit, van Natureingangen tot benauwende en beklemmende scènes, gesprekken en een kinderversje, zoete pijn en verdrietig geluk... Zijn taaljargon is alledaags en dan weer op het gemaniëreerde af gediversifieerd, het ritme is soms rustig en vloeiend, dan weer litanieachtig en koortsig, soms wordt de retoriek gezwollen en metaforisch, en is op enkele plaatsen wat zwaar op de hand. Het draagt allemaal bij tot het geheel: een krachtig, geloofwaardig, soms pijnlijk en altijd eerlijk beeld van wat een relatie tussen twee mensen is en kan zijn.
Een metafoor hierbij die leidmotief wordt, is het beeld van de rode herten, gewone herten met een rode vacht, die in de bosrijke omgeving van het nieuwe huis zouden rondzwerven. Typerend is dat Bea(trice) - die gefascineerd is door de beesten - slechts zwartwitfoto's van hen in de krant vindt. Dramatisch wordt hun bestaan als Henry met een rode pet gaat wandelen en door een jager wordt neergeschoten. Nu tellen de korte slothoofdstukjes af. Einde. Opmerkelijk in het boek is dat het hele verhaal in een tweede, tussengeschoven deel onderbroken wordt door een autobiografische zoektocht van de schrijver naar zijn